ECLI:NL:RBMNE:2023:4032

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
UTR 23/2365
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende WW-uitkering en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. R. Grijpstra, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 25 mei 2023, waarin haar WW-uitkering werd geweigerd op basis van de wekeneis. Na het indienen van het bezwaar heeft het Uwv op 21 juni 2023 het primaire besluit ingetrokken en besloten dat verzoekster per 15 mei 2023 recht heeft op een WW-uitkering, omdat zij aan de wekeneis voldoet. Hierdoor trok verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening in, maar vroeg zij wel om een proceskostenveroordeling tegen het Uwv.

De voorzieningenrechter heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, waarop het Uwv geen inhoudelijk commentaar heeft gegeven. De voorzieningenrechter heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechter heeft vastgesteld dat het Uwv tegemoet is gekomen aan het bezwaar van verzoekster en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 837,-, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter opgemerkt dat het Uwv op grond van artikel 8:82, zesde lid, van de Awb het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- kan vergoeden. Verzoekster dient zich hiervoor tot het Uwv te wenden. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2365

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 augustus 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder.

Procesverloop

Met het besluit van 25 mei 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv besloten dat verzoekster geen WW-uitkering krijgt omdat ze niet voldoet aan de wekeneis.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Met het besluit van 21 juni 2023 heeft het Uwv het primaire besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten dat verzoekster per 15 mei 2023 een WW-uitkering krijgt, omdat zij wel aan de wekeneis voldoet.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Het Uwv heeft de rechtbank meegedeeld dat zij geen inhoudelijk commentaar heeft.

Overwegingen

De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Met het nieuwe besluit van 21 juni 2023 is het Uwv tegemoet gekomen aan het bezwaar van verzoekster.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van verzoekster. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
De voorzieningenrechter wijst erop dat het Uwv op grond van artikel 8:82, zesde lid, van de Awb het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- kan vergoeden. Verzoekster moet zich hiervoor dan ook tot het Uwv wenden.

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt het Uwv in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.