In deze zaak heeft opposante, een natuurlijke persoon, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar door de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank had eerder, op 22 augustus 2022, het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend. Opposante heeft hiertegen verzet aangetekend. De rechtbank heeft in deze verzetprocedure vastgesteld dat de eerdere uitspraak niet juist was, omdat de beslissing op de aanvraag van opposante op 6 oktober 2021 was genomen en niet op 19 oktober 2021. Hierdoor was de ingebrekestelling, die op 16 februari 2022 was verzonden, tijdig en ontvankelijk. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzet gegrond is en dat de eerdere uitspraak vervalt. De rechtbank heeft vervolgens de behandeling van het beroep voortgezet en vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen te laat heeft beslist op het bezwaar van opposante. De rechtbank heeft de dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en de Belastingdienst opgedragen om vóór 1 juli 2024 een beslissing op bezwaar te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van opposante toegewezen, tot een bedrag van € 627,75, en het griffierecht van € 50,- aan haar vergoed.