ECLI:NL:RBMNE:2023:4005

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
UTR 22/2450-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft opposante, een natuurlijke persoon, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar door de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank had eerder, op 22 augustus 2022, het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend. Opposante heeft hiertegen verzet aangetekend. De rechtbank heeft in deze verzetprocedure vastgesteld dat de eerdere uitspraak niet juist was, omdat de beslissing op de aanvraag van opposante op 6 oktober 2021 was genomen en niet op 19 oktober 2021. Hierdoor was de ingebrekestelling, die op 16 februari 2022 was verzonden, tijdig en ontvankelijk. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzet gegrond is en dat de eerdere uitspraak vervalt. De rechtbank heeft vervolgens de behandeling van het beroep voortgezet en vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen te laat heeft beslist op het bezwaar van opposante. De rechtbank heeft de dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en de Belastingdienst opgedragen om vóór 1 juli 2024 een beslissing op bezwaar te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van opposante toegewezen, tot een bedrag van € 627,75, en het griffierecht van € 50,- aan haar vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2450-V
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2023 op het verzet en op het beroep van

[opposante] , te [plaats] , opposante,

(gemachtigde: mr. R. Jethoe),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingediend tegen het niet op tijd nemen van een beslissing op haar bezwaar door verweerder.
In de uitspraak van 22 augustus 2022 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend.
Opposante heeft tegen deze uitspraak een verzetschrift ingediend.
Partijen hebben – na daartoe in de gelegenheid gesteld te zijn en erop gewezen te zijn dat de rechtbank de mogelijkheid heeft tevens uitspraak op het beroep te doen – niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 28 april 2023.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft de uitspraak van 22 augustus 2022 gedaan zonder dat zij een zitting heeft gehouden. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als over de uitkomst van de procedure in redelijkheid geen twijfel mogelijk is.
2. In deze verzetprocedure is de beoordeling van de rechtbank beperkt tot de vraag of de uitspraak van de rechtbank van 22 augustus 2022 in stand kan blijven. Zo ja, dan is het verzet ongegrond en blijft de eerdere uitspraak in stand. Zo nee, dan is het verzet gegrond en vervalt de eerdere uitspraak.
3. Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 22 augustus 2022 niet juist omdat de beslissing op de aanvraag op 6 oktober 2021 is genomen en niet op 19 oktober 2021. De beslistermijn verstreek dus op 9 februari 2022 en niet op 23 februari 2022. De ingebrekestelling van 16 februari 2022 is na het verstrijken van de beslistermijn verzonden. Daarnaast had de rechtbank moeten kijken naar de ontvangstdatum en niet naar de verzenddatum van de ingebrekestelling.
4. De rechtbank is het eens met opposante. Het lijkt erop dat er twee keer is beslist op de aanvraag van opposante. In haar beroep geeft opposante duidelijk aan dat ze bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing op aanvraag van 6 oktober 2021. Deze beslissing is ook overlegd. Ook uit de overige stukken blijkt dit. Zoals opposante in haar verzetschrift aangeeft betekent dit dat de ingebrekestelling na het einde van de beslistermijn is ingediend (en ontvangen) en dat het beroep ontvankelijk is.
5. Dit betekent dat het verzet gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van
22 augustus 2022 vervalt. Het vervallen van de eerdere uitspraak betekent dat de rechtbank de behandeling van het beroep zal voortzetten.
6. De rechtbank stelt vast dat opposante en verweerder in de gelegenheid gesteld zijn aan te geven of zij op een zitting gehoord willen worden. Zij zijn erop gewezen dat de rechtbank de mogelijkheid heeft tevens uitspraak op het beroep te doen. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep.
7. Opposante heeft in beroep gesteld dat verweerder nog niet heeft beslist op haar bezwaar. Opposante verzoekt de hoogte van de dwangsom ex artikel 8:55c van de Awb vast te stellen. Ook verzoekt opposante verweerder op te dragen om binnen zes weken een beslissing op bezwaar te nemen, dit omdat er nog een hoorzitting plaats dient te vinden en verzoekt om een nadere dwangsom in het geval verweerder niet binnen de gestelde termijn beslist.
8. Verweerder heeft in het verweerschrift van 4 juli 2022 aangegeven dat hij inderdaad te laat is met beslissen op het bezwaar van opposante en dat opposante recht heeft op de volledige dwangsom van € 1.442,-. Verweerder verzoekt daarnaast om een beslistermijn van tien weken gezien de grote aantallen bezwaren die zijn ingediend en de te volgen procedure.
9. De rechtbank stelt vast dat op het moment van deze uitspraak de dwangsom inmiddels geheel is verschuldigd. De rechtbank bepaalt dan ook dat verweerder de volledige dwangsom van € 1.442,- dient te betalen aan eiser.
10. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dat alsnog moet doen. De rechtbank bepaalt dat verweerder vóór 1 juli 2024 een beslissing op bezwaar moet nemen en verwijst voor haar motivering naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 14 april 2023 (ECLI:NL:RBMNL:2023:1702).
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
12. Dat betekent ook dat opposante een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat opposante een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroep- en verzetschrift in te dienen. Omdat de beroepszaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Toegekend wordt € 627,75,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5 en 0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).
13. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan opposante betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op vóór 1 juli 2024 alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 627,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen de uitspraak op het verzet kunt u niet in hoger beroep.
Tegen de uitspraak op het beroep kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De datum van verzending ziet u op de stempel die hierboven staat.