ECLI:NL:RBMNE:2023:3997

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
UTR 23/340
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 4 april 2023, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had bezwaar aangetekend tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) die op 16 mei 2022 was genomen. Eiser stelde dat het UWV niet tijdig had beslist op zijn bezwaar, dat op 15 juni 2022 was ingediend. De rechtbank oordeelde dat het UWV inderdaad te laat had beslist, wat ook door het UWV zelf was erkend in een brief van 1 februari 2023. Eiser had het UWV op 6 december 2022 in gebreke gesteld, waarna de wettelijke termijn van twee weken was verstreken zonder dat er een beslissing was genomen.

De rechtbank stelde vast dat het beroep kennelijk gegrond was op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank wees erop dat, volgens artikel 4:17 van de Awb, het UWV een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, tot een maximum van 42 dagen. De rechtbank bepaalde dat het UWV een totale dwangsom van € 1.442,- aan eiser moest betalen. Daarnaast werd het UWV opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn zou worden overschreden, tot een maximum van € 15.000,-.

Verder werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die op € 418,50 werden vastgesteld, en het griffierecht van € 50,-. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. S.C.A. van Kuijeren, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk, en werd openbaar uitgesproken op 4 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/340

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P. de Casparis),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar dat op 15 juni 2022 door verweerder is ontvangen tegen de beslissing van 16 mei 2022.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op haar aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Niet in geschil is dat verweerder te laat is met het nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van eiser. Dat geeft verweerder ook aan in zijn brief van 1 februari 2023. Eiser heeft verweerder op 6 december 2022 in gebreke gesteld. Deze ingebrekestelling is op 6 december 2022 door verweerder ontvangen en sindsdien zijn twee weken verstreken.
4. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
5. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
6. Op het moment van deze uitspraak is de dwangsom inmiddels geheel verschuldigd. De rechtbank bepaalt dan ook dat verweerder de volledige dwangsom van € 1.442,- dient te betalen aan eiser.
7. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dat alsnog moet doen. Verweerder geeft aan dat hij tot op heden niet in staat is om een beslissing af te geven, omdat de verzekeringsarts nog niet in de gelegenheid is geweest een actueel medisch oordeel te geven. De rechtbank ziet hierin aanleiding om, gezien de omstandigheid die door verweerder is genoemd, de beslistermijn vast te stellen op vier werken. Dit betekent dat verweerder binnen vier weken na het verzenden van deze uitspraak een beslissing moet nemen.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
9. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 418,50.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.