In deze zaak heeft eiser op 12 juli 2022 bezwaar ingediend tegen een besluit van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente], dat op 4 mei 2022 was genomen. Echter, verweerder had op 23 juni 2022 al een beslissing genomen op een eerder ingediend bezwaar tegen het besluit van 4 mei 2022. Aangezien er tegen een beslissing op bezwaar alleen beroep openstaat, heeft verweerder het bezwaar van 12 juli 2022 doorgezonden naar de rechtbank om als beroepschrift te worden behandeld.
De rechtbank heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat het niet nodig was. Eiser had het griffierecht van € 50,- niet (op tijd) betaald, waardoor de rechtbank de zaak niet inhoudelijk kon behandelen. De rechtbank heeft eiser op 30 september 2022 een aangetekende brief gestuurd waarin werd aangegeven dat het griffierecht binnen vier weken moest worden betaald. Deze brief is door eiser niet afgehaald en is aan de rechtbank geretourneerd. Vervolgens is de brief per gewone post aan eiser verzonden, met de mededeling dat de termijn niet opnieuw aanvangt.
Omdat het griffierecht niet (op tijd) is ontvangen en eiser geen geldige reden heeft gegeven voor het niet betalen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft besloten het beroep niet inhoudelijk te behandelen en heeft geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is op 14 april 2023 in het openbaar uitgesproken.