4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
Bewijsmiddelen
Het onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde (doodslag) en het onder 2 tenlastegelegde is door verdachte begaan. Verdachte heeft deze feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 juli 2023;
- een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Sv, te weten een forensisch pathologisch onderzoeksrapport naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden, opgemaakt door arts en forensisch patholoog drs. [C]
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 10 november 2022, genummerd MD2R022167-314, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , inhoudende de verklaring van getuige [getuige];
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 1 december 2022, genummerd PL0900-2022327557-13, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende het forensisch onderzoek plaats delict;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 3 januari 2023, genummerd MD2R022167-585, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende de bevindingen aangaande het op de plaats delict aangetroffen kogelpatroon en bijbehorend vuurwapen.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op beide feiten, maar op één feit.
Feitelijke toedracht
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast over het dodelijke schietincident dat op 3 november 2022 aan de [straat] in [plaats 1] heeft plaatsgevonden.
Verdachte was op 3 november 2022 thuis toen hij via zijn mobiele telefoon contact had met een vriend, [D] . Zij spraken af elkaar te ontmoeten bij het schoolplein van de basisschool ‘ [basisschool] ’ in de wijk [wijk] in [plaats 1] . Verdachte vertrok met de bus richting de afgesproken locatie, terwijl hij een vuurwapen op zak had. Naar eigen zeggen liep verdachte in verband met zijn eigen veiligheid vaker in de avond met een vuurwapen rond.
Nadat verdachte uitstapte bij de bushalte [wijk] - [.] , hield hij zich nog even bij de halte op. Vanaf daar zag hij vier jongens, waaronder het latere dodelijke slachtoffer [slachtoffer] , op het schoolplein van [basisschool] staan. Verdachte heeft verklaard dat hij bewust niet op de groep jongens afging, omdat hij [slachtoffer] een pestkop vond en niets met hem te maken wilde hebben. Op een gegeven moment vertrok [slachtoffer] en liep verdachte naar het schoolplein toe. Hij groette één van de boa’s, die toevallig langsliepen, en het overgebleven groepje jongens op het schoolplein. Verdachte trof [D] om de hoek van het schoolplein. [D] en verdachte begaven zich vervolgens op het schoolplein, waar het groepje van drie jongens inmiddels niet meer aanwezig was. Op een gegeven moment verscheen [slachtoffer] weer in zijn auto en riep hij volgens verdachte vanuit zijn auto onder andere ‘ [..] ’ naar hem. Verdachte negeerde dit naar eigen zeggen, waarop [slachtoffer] zijn auto uitstapte en naar verdachte toeliep. Verdachte heeft verklaard dat hij zich op dat moment al angstig voelde. Kort hierna voegde [getuige] zich bij de groep.
Er ontstaat een discussie tussen [slachtoffer] en verdachte, waarbij [slachtoffer] verdachte onder meer respectloos noemde en hem verbaal begon uit te dagen. Nadat [slachtoffer] een klap in verdachtes gezicht gaf, trok verdachte zijn vuurwapen, laadde deze door en richtte deze naar beneden. Dit was volgens verdachte om te laten zien dat [slachtoffer] hem met rust moest laten. Nadat [getuige] tegen verdachte zei dat hij het wapen weg moest doen, stak verdachte het wapen weer in zijn zak. [slachtoffer] schreeuwde vervolgens onder meer tegen verdachte “schiet me dan, schiet me dan” en “ik heb wel vaker een wapen op me gericht gehad”, waarna hij verdachte weer een klap in zijn gezicht gaf. Hierna trok verdachte opnieuw zijn wapen en schoot hij [slachtoffer] vanaf ongeveer een meter afstand door zijn hoofd. Daarop renden verdachte, [D] en [getuige] weg. Verdachte is die avond door een vriend, genaamd [F] , met een auto opgehaald en naar België gereden, waar verdachtes oudste broer [K] woont.
[slachtoffer] is op 4 november 2022 overleden als gevolg van het schot door zijn hoofd.
Op 9 november 2022 is verdachte in [plaats 3] in de buurt van de woning van de pleegzus van verdachte, [E] , aangehouden.
Doodslag
Vaststaat dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] met een vuurwapen een kogel door zijn hoofd heeft geschoten, waardoor het slachtoffer is komen te overlijden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte vol opzet gehad op de dood van [slachtoffer] . Dit volgt uit de handelingen die hij heeft verricht, namelijk het eerste keer trekken en doorladen van het wapen, waarna hij het wapen weg heeft gedaan, om het na de tweede klap weer te trekken en in de richting van het hoofd van [slachtoffer] af te schieten, terwijl deze ongeveer een meter van hem verwijderd stond.
Vrijspraak moord
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake was van voorbedachten rade en dus van een plan om [slachtoffer] om het leven te brengen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Op basis van het dossier is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat er op enig moment sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg alvorens verdachte het fatale schot loste. Dit ziet dus zowel op de mogelijkheid dat verdachte al enige tijd voor de ontmoeting met [slachtoffer] zou hebben bedacht om hem om te leven te brengen, als op de mogelijkheid dat verdachte op het moment van de confrontatie met [slachtoffer] daarover zou hebben nagedacht en vervolgens hebben besloten hem om het leven te brengen. De rechtbank ziet dat er in het dossier voor beide scenario’s wel enige aanwijzingen zijn, zoals onder meer het genoemde conflict tussen [slachtoffer] en de broer van verdachte, en de gevonden huls die zou passen bij een eerdere mislukte schietpoging, maar deze aanwijzingen vinden onvoldoende verankering in het dossier om op basis daarvan vast te stellen dat er sprake is geweest van voorbedachten rade. De rechtbank is, gelet op voormelde vaststellingen, van oordeel dat de levensberoving het gevolg is geweest van een escalatie van het moment, en daarmee van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder 1 impliciet primair tenlastegelegde moord.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank acht voorts niet bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd. De doodslag wordt door de rechtbank als een ‘eenmansactie’ van verdachte aangemerkt. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is immers niet gebleken dat andere personen een bijdrage hebben geleverd aan de opzettelijke levensberoving van het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde ‘medeplegen’.
Conclusie
De rechtbank acht de onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag en het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 5 omschreven.
Bewijsmiddelen
Het onder 3 tenlastegelegde is door verdachte begaan. Verdachte heeft dit feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 juli 2023;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 16 november 2022, genummerd MD2R022167-350, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende de bevindingen aangaande het onderzoek naar de gegevens van de IPhone 8 van verdachte
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 22 november 2022, genummerd PL0900-2022341600-2, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende het forensisch onderzoek woning ( [adres 2] te [plaats 2] );
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 13 december 2022, genummerd PL0900-2022341600-17, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende de bevindingen met betrekking tot de categorisering van de vuurwapens;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 1 juni 2023, genummerd PL0900-2022341600-19, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland.
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen een gaspistool heeft geprobeerd te transformeren, zoals onder 4 ten laste is gelegd, en overweegt daartoe als volgt.
Op 16 november 2022 is in de woning van medeverdachte [medeverdachte] onder meer een gaspistool van het merk Sig Sauer P320, kaliber 9mm P.A.K., aangetroffen. Uit onderzoek naar dit wapen blijkt dat er is gepoogd de loop van het gaspistool open te boren. Blijkens het onderzoek naar de gegevens van de IPhone 8 van verdachte hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 22 oktober 2022 via WhatsApp contact over ‘2 zoraki’s, 7.65 bala’s’. Later lijkt het te gaan om een Zoraki en een Sig Sauer. Uit dit WhatsApp-contact kan worden afgeleid dat verdachte en medeverdachte een plan smeedden om twee pistolen om te bouwen. Uit het dossier is echter niet gebleken dat verdachte daadwerkelijk een handeling heeft verricht die ziet op het transformeren van het bij de medeverdachte aangetroffen gaspistool of dat er na het boren nog over is gecommuniceerd tussen hen beiden. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat er geen sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering tussen verdachte en medeverdachte met betrekking tot het gronddelict waarbij verdachte een materiële of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 4 tenlastegelegde.