ECLI:NL:RBMNE:2023:3966

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
16.286639.22 en 16.222555.20 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een achttienjarige verdachte tot 10 jaar gevangenisstraf voor doodslag en wapenbezit na schietincident

Op 1 augustus 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een vonnis uitgesproken in de strafzaak tegen een achttienjarige verdachte, die op 3 november 2022 in Almere het slachtoffer [slachtoffer] met een vuurwapen door het hoofd heeft geschoten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar voor doodslag en wapenbezit. De verdachte heeft het slachtoffer opzettelijk van het leven beroofd, maar de rechtbank heeft hem vrijgesproken van moord, omdat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachten rade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en dat het volwassenenstrafrecht van toepassing was, ondanks zijn jonge leeftijd. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, gezien de impact op de nabestaanden en de samenleving. Daarnaast heeft de rechtbank schadevergoedingen toegewezen aan de moeder en broer van het slachtoffer voor immateriële en materiële schade, als gevolg van het verlies van hun dierbare. De rechtbank heeft ook een verbeurdverklaring uitgesproken voor een in beslag genomen telefoontoestel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16.286639.22 en 16.222555.20 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 augustus 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2004] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , te [postcode] [woonplaats] ,
gedetineerd in [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juli en 18 juli 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officieren van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en mr. F. Rethmeier (hierna: de officier van justitie) en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. F.N. Dijkers, advocaat te Diemen, alsmede de nabestaanden en benadeelde partijen [A] en [B] en hun advocaat mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is door de officier van justitie op de zitting van 12 april 2023 nader omschreven, overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De -nader omschreven- tenlastelegging is ter zitting toegestaan door de rechtbank en als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1:op 3 november 2022 te Almere met (een) ander(en) [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen een kogel in/door zijn hoofd te schieten;
feit 2:op 3 november 2022 te Almere een omgebouwd (semiautomatisch) alarmpistool voorhanden heeft gehad;
feit 3:op 22 oktober 2022 tot en met 23 oktober 2022 te Almere en/of Amsterdam en/of Bilthoven met (een) ander(en) twee gaspistolen voorhanden heeft gehad;
feit 4:in de periode van 22 oktober 2022 tot en met 16 november 2022 te Bilthoven en/of Almere met (een) ander(en) heeft geprobeerd om zonder erkenning een gaspistool te transformeren, door in de loop van dit pistool te boren.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde (moord) en dat het onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde (doodslag) wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde medeplegen niet wettig en overtuigend te bewijzen.
Verder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde (moord). Ook heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen. Ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde (doodslag) heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt.
Voor wat betreft het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
Bewijsmiddelen [1]
Het onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde (doodslag) en het onder 2 tenlastegelegde is door verdachte begaan. Verdachte heeft deze feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 juli 2023;
  • een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4 Sv, te weten een forensisch pathologisch onderzoeksrapport naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden, opgemaakt door arts en forensisch patholoog drs. [C]
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 10 november 2022, genummerd MD2R022167-314, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , inhoudende de verklaring van getuige [getuige] [3] ;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 1 december 2022, genummerd PL0900-2022327557-13, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende het forensisch onderzoek plaats delict [4] ;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 3 januari 2023, genummerd MD2R022167-585, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende de bevindingen aangaande het op de plaats delict aangetroffen kogelpatroon en bijbehorend vuurwapen [5] .
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op beide feiten, maar op één feit.
Bewijsoverwegingen
Feitelijke toedracht
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast over het dodelijke schietincident dat op 3 november 2022 aan de [straat] in [plaats 1] heeft plaatsgevonden.
Verdachte was op 3 november 2022 thuis toen hij via zijn mobiele telefoon contact had met een vriend, [D] . Zij spraken af elkaar te ontmoeten bij het schoolplein van de basisschool ‘ [basisschool] ’ in de wijk [wijk] in [plaats 1] . Verdachte vertrok met de bus richting de afgesproken locatie, terwijl hij een vuurwapen op zak had. Naar eigen zeggen liep verdachte in verband met zijn eigen veiligheid vaker in de avond met een vuurwapen rond.
Nadat verdachte uitstapte bij de bushalte [wijk] - [.] , hield hij zich nog even bij de halte op. Vanaf daar zag hij vier jongens, waaronder het latere dodelijke slachtoffer [slachtoffer] , op het schoolplein van [basisschool] staan. Verdachte heeft verklaard dat hij bewust niet op de groep jongens afging, omdat hij [slachtoffer] een pestkop vond en niets met hem te maken wilde hebben. Op een gegeven moment vertrok [slachtoffer] en liep verdachte naar het schoolplein toe. Hij groette één van de boa’s, die toevallig langsliepen, en het overgebleven groepje jongens op het schoolplein. Verdachte trof [D] om de hoek van het schoolplein. [D] en verdachte begaven zich vervolgens op het schoolplein, waar het groepje van drie jongens inmiddels niet meer aanwezig was. Op een gegeven moment verscheen [slachtoffer] weer in zijn auto en riep hij volgens verdachte vanuit zijn auto onder andere ‘ [..] ’ naar hem. Verdachte negeerde dit naar eigen zeggen, waarop [slachtoffer] zijn auto uitstapte en naar verdachte toeliep. Verdachte heeft verklaard dat hij zich op dat moment al angstig voelde. Kort hierna voegde [getuige] zich bij de groep. [6]
Er ontstaat een discussie tussen [slachtoffer] en verdachte, waarbij [slachtoffer] verdachte onder meer respectloos noemde en hem verbaal begon uit te dagen. Nadat [slachtoffer] een klap in verdachtes gezicht gaf, trok verdachte zijn vuurwapen, laadde deze door en richtte deze naar beneden. Dit was volgens verdachte om te laten zien dat [slachtoffer] hem met rust moest laten. Nadat [getuige] tegen verdachte zei dat hij het wapen weg moest doen, stak verdachte het wapen weer in zijn zak. [slachtoffer] schreeuwde vervolgens onder meer tegen verdachte “schiet me dan, schiet me dan” en “ik heb wel vaker een wapen op me gericht gehad”, waarna hij verdachte weer een klap in zijn gezicht gaf. Hierna trok verdachte opnieuw zijn wapen en schoot hij [slachtoffer] vanaf ongeveer een meter afstand door zijn hoofd. Daarop renden verdachte, [D] en [getuige] weg. Verdachte is die avond door een vriend, genaamd [F] , met een auto opgehaald en naar België gereden, waar verdachtes oudste broer [K] woont.
[slachtoffer] is op 4 november 2022 overleden als gevolg van het schot door zijn hoofd.
Op 9 november 2022 is verdachte in [plaats 3] in de buurt van de woning van de pleegzus van verdachte, [E] , aangehouden.
Doodslag
Vaststaat dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] met een vuurwapen een kogel door zijn hoofd heeft geschoten, waardoor het slachtoffer is komen te overlijden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte vol opzet gehad op de dood van [slachtoffer] . Dit volgt uit de handelingen die hij heeft verricht, namelijk het eerste keer trekken en doorladen van het wapen, waarna hij het wapen weg heeft gedaan, om het na de tweede klap weer te trekken en in de richting van het hoofd van [slachtoffer] af te schieten, terwijl deze ongeveer een meter van hem verwijderd stond.
Vrijspraak moord
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake was van voorbedachten rade en dus van een plan om [slachtoffer] om het leven te brengen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Op basis van het dossier is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat er op enig moment sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg alvorens verdachte het fatale schot loste. Dit ziet dus zowel op de mogelijkheid dat verdachte al enige tijd voor de ontmoeting met [slachtoffer] zou hebben bedacht om hem om te leven te brengen, als op de mogelijkheid dat verdachte op het moment van de confrontatie met [slachtoffer] daarover zou hebben nagedacht en vervolgens hebben besloten hem om het leven te brengen. De rechtbank ziet dat er in het dossier voor beide scenario’s wel enige aanwijzingen zijn, zoals onder meer het genoemde conflict tussen [slachtoffer] en de broer van verdachte, en de gevonden huls die zou passen bij een eerdere mislukte schietpoging, maar deze aanwijzingen vinden onvoldoende verankering in het dossier om op basis daarvan vast te stellen dat er sprake is geweest van voorbedachten rade. De rechtbank is, gelet op voormelde vaststellingen, van oordeel dat de levensberoving het gevolg is geweest van een escalatie van het moment, en daarmee van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder 1 impliciet primair tenlastegelegde moord.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank acht voorts niet bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd. De doodslag wordt door de rechtbank als een ‘eenmansactie’ van verdachte aangemerkt. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is immers niet gebleken dat andere personen een bijdrage hebben geleverd aan de opzettelijke levensberoving van het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde ‘medeplegen’.
Conclusie
De rechtbank acht de onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag en het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 5 omschreven.
Ten aanzien van feit 3:
Bewijsmiddelen
Het onder 3 tenlastegelegde is door verdachte begaan. Verdachte heeft dit feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 juli 2023;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 16 november 2022, genummerd MD2R022167-350, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende de bevindingen aangaande het onderzoek naar de gegevens van de IPhone 8 van verdachte
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 22 november 2022, genummerd PL0900-2022341600-2, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende het forensisch onderzoek woning ( [adres 2] te [plaats 2] ) [8] ;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 13 december 2022, genummerd PL0900-2022341600-17, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende de bevindingen met betrekking tot de categorisering van de vuurwapens [9] ;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 1 juni 2023, genummerd PL0900-2022341600-19, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] , werkzaam bij de politie Eenheid Midden-Nederland [10] .
Ten aanzien van feit 4:
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen een gaspistool heeft geprobeerd te transformeren, zoals onder 4 ten laste is gelegd, en overweegt daartoe als volgt.
Op 16 november 2022 is in de woning van medeverdachte [medeverdachte] onder meer een gaspistool van het merk Sig Sauer P320, kaliber 9mm P.A.K., aangetroffen. Uit onderzoek naar dit wapen blijkt dat er is gepoogd de loop van het gaspistool open te boren. Blijkens het onderzoek naar de gegevens van de IPhone 8 van verdachte hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 22 oktober 2022 via WhatsApp contact over ‘2 zoraki’s, 7.65 bala’s’. Later lijkt het te gaan om een Zoraki en een Sig Sauer. Uit dit WhatsApp-contact kan worden afgeleid dat verdachte en medeverdachte een plan smeedden om twee pistolen om te bouwen. Uit het dossier is echter niet gebleken dat verdachte daadwerkelijk een handeling heeft verricht die ziet op het transformeren van het bij de medeverdachte aangetroffen gaspistool of dat er na het boren nog over is gecommuniceerd tussen hen beiden. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat er geen sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering tussen verdachte en medeverdachte met betrekking tot het gronddelict waarbij verdachte een materiële of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 4 tenlastegelegde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 3 november 2022 te [plaats 1] [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer] met een vuurwapen een kogel door het hoofd te schieten;
feit 2:op 3 november 2022 te [plaats 1] een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semiautomatisch gas/alarmpistool van het merk Zoraki model 906, omgebouwd naar kaliber 7,65 mm Browning, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad;
feit 3:
in de periode van 22 oktober 2022 tot en met 23 oktober 2022 te [plaats 1] en Amsterdam en [plaats 2] , gemeente [gemeente] tezamen en in vereniging met een ander,- een wapen van categorie III onder1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool van het merk Zoraki 917, kaliber 9mm PAK., zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en- een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool van het merk Sig Sauer P320, kaliber 9mm PAK., zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1, impliciet subsidiair:
doodslag
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III
feit 3:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het volwassenenstrafrecht dient te worden toegepast. Voor toepassing van het jeugdstrafrecht ziet de officier van justitie, ondanks de jonge leeftijd van verdachte, onvoldoende aanknopingspunten. Wel houdt de officier van justitie – in strafmatigende zin – rekening met de jonge leeftijd van verdachte en de enigszins verminderde mate van toerekenbaarheid. Verder is rekening gehouden met straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 11 jaar, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht – in strafmatigende zin – rekening te houden met het eigen aandeel van het slachtoffer in het ontstaan van het conflict en de verdere escalatie van het geweldsincident. Door de intimiderende en fysiek agressieve opstelling van het slachtoffer bewerkstelligde laatstgenoemde acute gevoelens van angst, bangheid en paniek bij verdachte, ten gevolge waarvan verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling het wapen uit zijn zak haalde en de trekker overhaalde. Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de zeer jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van de feiten, te weten achttien jaren. Verder heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de door de gedragsdeskundigen gediagnosticeerde zwakbegaafdheid. Gelet op het voorgaande heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf op te leggen van maximaal 5 jaar, met aftrek van het voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] , een jongeman van 25 jaar oud, door hem door zijn hoofd te schieten. Doodslag is één van de ernstigste delicten die het strafrecht kent. Het recht op leven behoort tot de meest fundamentele rechten die in onze rechtsorde dienen te worden beschermd. Verdachte heeft het leven van het slachtoffer op brute wijze beëindigd. Dit maakt dat [slachtoffer] voor altijd 25 jaar zal blijven en zijn familie en vrienden achterblijven zonder ooit te weten wat er van hem zou kunnen zijn geworden, en wat hij van zijn dromen, over een carrière en een gezin, waar had kunnen maken. Of, zoals zijn moeder het verwoordde op de zitting: “Het is ook het verlies van een toekomst vol hoop, mogelijkheden en onvervulde dromen”.
Verdachte heeft door zijn handelen een leven weggenomen dat onvervangbaar is. Het leven van [slachtoffer] . Verdachte heeft hiermee een onmetelijk verdriet veroorzaakt bij de familie en vrienden van [slachtoffer] , die van de ene op de andere dag werden geconfronteerd met dit immense verlies. Zowel de moeder als de broer van [slachtoffer] hebben op de zitting deze gevolgen op hun eigen, persoonlijke en indrukwekkende manier verwoord.
Dit misdrijf heeft daarnaast een grote impact op de gehele samenleving. Het feit dat op straat iemand – naar het lijkt ‘zomaar’ – door zijn hoofd wordt geschoten, heeft een schok teweeggebracht in de directe omgeving van waar dit is gebeurd, maar ook daarbuiten. Ook dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Daarbij acht de rechtbank het strafverzwarend dat verdachte ná het doodschieten van [slachtoffer] , enkel zijn eigenbelang voorop heeft gesteld. Zo heeft hij verzuimd de hulpdiensten te verwittigen, heeft hij zich niet gemeld bij de politie, maar is hij na het gepleegde levensdelict naar zijn broer in België gevlucht en heeft hij zich later bij zijn pleegzus in [plaats 3] schuilgehouden.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, zal de rechtbank het gedrag van het slachtoffer op de bewuste avond niet in strafmatigende zin mee laten wegen. Weliswaar heeft het slachtoffer zich tegenover verdachte intimiderend opgesteld en agressief gedragen door hem in het gezicht te slaan, maar dat verdachte hem hierop door het hoofd heeft geschoten staat in geen enkele verhouding tot het handelen van het slachtoffer. Het handelen van het slachtoffer kan dan ook op geen enkele manier een rechtvaardiging vormen voor het handelen van verdachte. Bovendien heeft verdachte door (overigens zonder duidelijke reden) met een vuurwapen rond te lopen zelf het risico in het leven geroepen dat een dergelijke confrontatie op straat een dodelijke afloop kon krijgen.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee gaspistolen op 22 oktober en 23 oktober 2022 alsmede een omgebouwd semiautomatisch gas/alarmpistool op 3 november 2022, welk laatstgenoemde wapen is gebruikt bij het plegen van het levensdelict. Aldus is er sprake van samenloop voor wat betreft de twee op 3 november 2022 gepleegde feiten.
De rechtbank overweegt dat het ongecontroleerde bezit van (vuur)wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt en in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid versterkt. Dat die risico’s zich ook realiseren blijkt uit de veelheid van geweldsincidenten waarbij vuurwapens worden gebruikt. Daarbij zijn ook dodelijke slachtoffers te betreuren, zoals zich in deze zaak heeft voorgedaan. In deze context bezien moet tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens streng worden opgetreden en dient strafoplegging mede aan het met dat optreden nagestreefde doel bij te dragen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
  • een rapport van [instelling] van 23 januari 2023, opgemaakt door [G] , reclasseringswerker;
  • een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 3 april 2023, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld;
  • een (Pro Justitia-) triple rapportage van 7 april 2023, opgemaakt door [H] , psychiater, [I] , GZ-psycholoog, en [J] , forensisch milieuonderzoeker.
Voordat de rechtbank haar op te leggen straf nader zal motiveren, zal zij eerst enkele overwegingen wijden aan de vraag of het bewezen en strafbaar verklaarde verdachte geheel aan verdachte kan worden toegerekend, en of het volwassenenstrafrecht al dan niet zal worden toegepast.
Toerekenbaarheid
Volgens de gedragsdeskundigen lijdt verdachte aan een verstandelijke handicap in de zin van een (harmonisch) zwakbegaafd niveau van cognitief functioneren. Er zijn echter geen aanwijzingen dat er sprake is van beperkingen in zijn adaptief functioneren. Verder is er sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Een stoornis in cannabisgebruik kan niet worden vastgesteld, maar kan evenmin worden uitgesloten. Van voornoemde problematiek was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Nu verdachte niets wil verklaren over zijn sociale netwerk, zijn ouders hier ook onvoldoende zicht op hebben en vrienden/kennissen van verdachte geen verklaringen willen afleggen, blijft het voor de gedragsdeskundigen onduidelijk wat de aanleiding is geweest voor de ten laste gelegde feiten. Hierdoor kan er geen helder delictscenario worden geschetst. De vraag blijft volgens de deskundigen of verdachte andere motieven had dan waarover hij heeft verklaard aan de gedragsdeskundigen en bij de politie.
Wel hebben de gedragsdeskundigen kunnen concluderen dat verdachte voldoende normbesef heeft en kan afwegen wat de gevolgen zijn van bezit en gebruik van een wapen. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte door anderen bedreigd werd en om deze reden een wapen bij zich droeg. Er zijn geen gedragskundige gronden om wat betreft het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde te adviseren tot een vermindering van de toerekenbaarheid, aldus de gedragsdeskundigen.
Wat betreft het onder 1 ten laste gelegde levensdelict kunnen de gedragsdeskundigen op basis van hun onderzoek geen duidelijk verband leggen met de cognitieve problematiek en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (met antisociale trekken) van verdachte, maar een dergelijk verband valt ook niet geheel uit te sluiten, nu er geen duidelijk delictscenario is. De gedragsdeskundigen onthouden zich dan ook van een advies over de mate van toerekenbaarheid ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde.
De rechtbank neemt bovengenoemde conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. De rechtbank acht verdachte volledig toerekeningsvatbaar ten aanzien van de bewezen verklaarde Wet wapens en munitie-feiten (de feiten 2 en 3).
Met betrekking tot de toerekenbaarheid van verdachte aangaande de bewezen verklaarde doodslag overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte is weliswaar (harmonisch) zwakbegaafd, maar er zijn geen aanwijzingen voor een beperking in zijn dagelijks functioneren. Verdachte werd, naar het oordeel van de rechtbank, in zoverre dus niet beperkt in zijn keuzevrijheid. Voorts heeft de bij verdachte gediagnosticeerde bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (met antisociale trekken) naar het oordeel van de rechtbank geen invloed gehad op zijn handelen, nu verdachte naar eigen zeggen bang was en daarom het wapen trok en richting het slachtoffer schoot, hetgeen geen verband houdt met verdachtes bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Ook wat dit betreft had verdachte aldus keuzevrijheid en waren er naar het oordeel van de rechtbank geen belemmeringen om zijn wil te bepalen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank verdachte ook ten aanzien van het levensdelict volledig toerekeningsvatbaar.
Volwassenenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 18 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het plegen van een strafbaar feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven.
De reclassering adviseert toepassing van het volwassenenstrafrecht. Volgens de reclassering is verdachte in staat om zijn gedrag te organiseren en de risico's van zijn gedrag en handelen in te schatten. Verdachte oogt conform zijn kalenderleeftijd. Er lijkt geen sprake van impulsiviteit en een gezinsgerichte dan wel pedagogische aanpak wordt niet noodzakelijk geacht.
Uit de door de gedragsdeskundigen opgestelde triple rapportage volgt eveneens het advies om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Er is weliswaar sprake van zwakbegaafdheid, maar dit lijkt niet evident van invloed op zijn functioneren. Verdachte lijkt de risico’s van zijn gedrag over het algemeen te kunnen inschatten en zijn gedrag te kunnen organiseren. Verdachte komt weinig impulsief over en imponeert niet jonger dan zijn leeftijd. Verder menen de gedragsdeskundigen dat een pedagogische aanpak niet per se noodzakelijk is. Daarnaast behoeft verdachte geen groepsgericht leefklimaat. Hij functioneert naar behoren in de P.I. Bovendien is er een aantal contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Zo is verdachte weinig onder de indruk van justitiële autoriteiten, is er een toename in de ernst van de feiten, zijn er antisociale persoonlijkheidstrekken aanwezig, is de kans aanwezig dat verdachte andere jeugdigen negatief zal beïnvloeden en geeft het dossier vermoedens dat verdachte mogelijk meer is ingebed in een crimineel milieu dan op basis van verdachtes eigen informatie naar voren komt.
De rechtbank sluit zich aan bij de adviezen van de reclassering en de gedragsdeskundigen en acht het volwassenenstrafrecht van toepassing. De rechtbank wordt gesterkt in haar oordeel door de indruk van verdachte zoals zij die ter zitting en uit het dossier heeft verkregen. Zo wenst hij ten aanzien van de feiten uitsluitend over zichzelf te verklaren en geeft hij daarmee geen volledige opening van zaken. Dit geldt met name voor de Wet wapens en munitie-feiten. Voorts volgt uit het dossier een berekenende wijze van handelen na het schietincident. Zo weet verdachte diezelfde avond nog met behulp van een vriend te vertrekken naar België en heeft hij het vuurwapen laten vernietigen. Verder volgt uit het onderzoek naar de telefoon van verdachte dat hij zich niet alleen bezig houdt met handel in wapens en drugs, maar dat hij een bedrijfsinbraak plant en minderjarige meisjes aanbiedt voor seksuele diensten. Deze verontrustende signalen hebben weliswaar wegens proceseconomische redenen niet tot nader onderzoek geleid, maar hieruit ontstaat wel het beeld dat verdachte niet op jeugdig niveau functioneert. Alles overwegende geeft dit de rechtbank aanleiding om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Desalniettemin zal de rechtbank wel rekening houden met verdachtes nog altijd jonge leeftijd.
Op te leggen straf
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen kan, in verband met normbevestiging, vergelding en generale preventie, niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of minder zware straf dan een gevangenisstraf van een lange duur.
Voor doodslag zijn landelijk geen oriëntatiepunten vastgesteld. De rechtbank heeft gekeken naar uitspraken zoals die door de diverse rechterlijke colleges in Nederland in soortgelijke zaken zijn gedaan. Hieruit volgt dat voor een enkelvoudige doodslag doorgaans een gevangenisstraf wordt opgelegd tussen de 8 en 12 jaar. Daarbij overweegt de rechtbank dat de onderhavige bewezen verklaarde doodslag zich maar beperkt laat vergelijken met andere soortgelijke feiten, omdat elke doodslag een aantal specifieke elementen in zich draagt.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaan voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in de openbare ruimte uit van een gevangenisstraf van acht maanden (pistolen/revolvers/geweren) en vijftien maanden (automatische wapens). Voor het bezit van een gaspistool is dit drie maanden.
Alles overwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Met de straf wordt een afschrikwekkend effect beoogd, met name richting de groep minderjarigen en jongvolwassenen onder wie het bezit van vuurwapens steeds normaler is geworden. Dit wapenbezit is een groot maatschappelijk probleem. Ruzies lopen steeds vaker uit de hand doordat er naar een vuurwapen wordt gegrepen, met vaak onomkeerbare, fatale gevolgen. De veiligheid van deze personen en de rest van de samenleving wordt hierdoor verregaand aangetast. De rechtbank beoogt door de op te leggen straf van voormelde duur tevens een signaal af te geven aan de samenleving, dat de rechtbank dergelijke feiten hoog opneemt en fors bestraft. Daarnaast dient de straf als genoegdoening voor de nabestaanden, hoewel de rechtbank begrijpt dat geen enkele straf hoog of zwaar genoeg zal zijn voor het immense verlies dat zij moeten lijden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.BESLAG

Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten een telefoontoestel (Apple), verbeurd verklaren. Met betrekking tot dit voorwerp is het onder 3 bewezen verklaarde feit begaan.

10.BENADEELDE PARTIJEN

Benadeelde partij [A] :
[A] , de moeder van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 76.888,20. Dit bedrag bestaat uit € 36.888,20 materiële schade (kosten lijkbezorging, materiële schokschade en vererfde letselschade) en € 40.000,- immateriële schade (affectieschade en immateriële schokschade), ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
Benadeelde partij [B] :
[B] , de broer van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 72.360,92. Dit bedrag bestaat uit € 34.860,92 materiële schade (materiële schokschade en ‘voorzienbare toekomstige verhuiskosten’) en € 37.500,- immateriële schade (affectieschade en immateriële schokschade), ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. Nu de kostenpost ‘voorzienbare toekomstige verhuiskosten’ thans nog niet aantoonbaar is, heeft de benadeelde partij verzocht deze post niet-ontvankelijk te verklaren zodat deze bij een eventueel hoger beroep nader kan worden onderbouwd.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [A] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schadevergoeding volledig toewijsbaar is. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding wegens materiële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor het etentje na de uitvaart (kosten lijkbezorging) en bepaalde verhuiskosten, te weten schilderwerk, sanitair (voor zover dit ziet op spiegel met led verlichting), Ikea kast, Ikea inbouwkast, Ikea kledingkast, grastapijt, douchegordijn, douchestand, lekbak wasmachine, traprenovatie, bestrating tuin en stofzuiger, niet toewijsbaar zijn. Voor zover de vordering ziet op de vergoeding van de overige materiële schade acht de officier van justitie de vordering wel toewijsbaar. De officier van justitie komt op een totale toewijsbare vordering van € 59.142,34, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatrel.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [B] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schadevergoeding volledig toewijsbaar is. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding wegens materiële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor zover deze ziet op inkomstenderving, omzetverlies en medische kosten, volledig toewijsbaar is. De officier van justitie komt op een totale toewijsbare vordering van € 52.360, 92, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatrel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [A] heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt over de gevorderde immateriële schadevergoeding. Met betrekking tot de gevorderde vergoeding wegens materiële schade heeft de raadsman zich op het standpunt geteld dat de kosten voor het eten tijdens en na de uitvaart niet toewijsbaar zijn. Ten aanzien van de gemaakte kosten in het kader van de verhuizing heeft de raadsman primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze schadepost geen rechtstreekse schade betreft. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen op gronden van redelijkheid en billijkheid. In dat geval zijn slechts de noodzakelijke kosten die in het kader van de verhuizing zijn gemaakt (de dubbel betaalde huur en de kosten voor het inhuren van een verhuisbedrijf) redelijke kosten. De kostenposten ‘kosten inrichting en afwerking huis’ en ‘aanvullende kosten inrichting en afwerking huis en tuin’ acht de raadsman niet redelijk. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen voor zover deze ziet op de (her)inrichting van de keuken, het sanitair, de traprenovatie en de inrichting van de tuin. De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde medische kosten en vererfde letselschade geen opmerkingen gemaakt.
Ten aanzien van benadeelde partij [B] heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt over de gevorderde vergoeding van affectieschade. Met betrekking tot de gevorderde vergoeding van schokschade heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding wegens materiële schade, voor zover deze ziet op de inkomstenderving/omzetverlies, heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dit betreft een complexe schadepost, waardoor de behandeling en beoordeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding vormt. Ten aanzien van de kosten van het eigen risico heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Affectieschade
Het vorderen van vergoeding van affectieschade is vanaf 1 januari 2019 mogelijk voor de in artikel 51f, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen.
In het Besluit vergoeding affectieschade is uitdrukkelijk bepaald wie er voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. De rechtbank stelt vast dat de moeder van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden behoort en derhalve in aanmerking komt voor vergoeding van affectieschade. Met betrekking tot de vordering van [B] , de broer van het slachtoffer, ligt het net wat anders. Broers en zussen komen namelijk slechts onder bijzondere, uitzonderlijke omstandigheden die maken dat sprake is van een nauwe persoonlijke relatie met het slachtoffer, in aanmerking voor vergoeding van affectieschade.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak tussen de benadeelde partij en het slachtoffer sprake is van een dergelijke nauwe persoonlijke relatie. Het slachtoffer en zijn broer woonden tot drie jaar geleden samen in gezinsverband en ook daarna zagen zij elkaar dagelijks. Bovendien vervulde de broer van het slachtoffer al vanaf jongs af aan een vaderrol voor het slachtoffer. Ook uit het door de broer uitgeoefende spreekrecht blijkt hun nauwe band. Dit alles maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een uitzonderingssituatie op grond waarvan ook [B] recht heeft op vergoeding van affectieschade.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande aan [A] (moeder) € 20.000,- en aan [B] (broer) € 17.500,- aan vergoeding van affectieschade toewijzen.
Immateriële schokschade
Ten aanzien van het toekennen van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit de rechtbank aan bij de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:958). Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door het waarnemen van het tenlastegelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. Er moet uit de waarneming of confrontatie geestelijk letsel zijn voortgevloeid dat in rechte kan worden vastgesteld, wat in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dergelijk geestelijk letsel zal zich vooral voordoen als iemand in een nauwe relatie staat met het directe slachtoffer.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [A] overweegt de rechtbank dat de vergoeding van de immateriële schokschade niet is betwist. De rechtbank acht de vordering ter zake gegrond en zal deze toewijzen tot het bedrag van € 20.000,-.
De vordering van benadeelde partij [B] is ten aanzien van de vergoeding van de immateriële schade wel betwist, in die zin dat er geen sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld bij de benadeelde partij zodat de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard met betrekking tot de gevorderde vergoeding van schokschade.
De rechtbank overweegt dat voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Uit een brief van de psycholoog van 8 mei 2023 volgt dat de huidige klachten (angst en herbelevingen) van [B] zijn ontwikkeld na de dood van zijn broer en passen bij een posttraumatische stressstoornis. De rechtbank overweegt dat er hiermee aanwijzingen zijn voor psychisch letsel. Dit in combinatie met het hiervoor overwogene maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van objectiveerbaar geestelijk letsel en dat de immateriële schokschade van de benadeelde partij voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank acht de vordering voldoende onderbouwd en zal deze toewijzen tot een bedrag van € 20.000,-.
Materiële schade [A]
Kosten lijkbezorging
Op grond van artikel 51f, tweede lid, Sv en artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek heeft degene ten laste van wie de kosten van lijkbezorging zijn gekomen een vorderingsrecht. Het staat vast dat de kosten van lijkbezorging ten laste zijn gekomen van de moeder van het slachtoffer en zij heeft als benadeelde partij vergoeding hiervan gevorderd.
Onder lijkbezorging worden alle handelingen verstaan met betrekking tot het geven van een eindbestemming aan de overledene.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van de kosten lijkbezorging van € 11.423,47 voldoende onderbouwd en volledig toewijsbaar is. Dit betekent dus ook dat de kosten voor het eten tijdens en na de uitvaart voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten houden voldoende rechtstreeks verband met de uitvaart.
Materiële schokschade
Naar het oordeel van de rechtbank is er, gelet op de vordering en de toelichting daarop, voldoende rechtstreeks verband tussen de materiële schokschade (de verhuiskosten) en het onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde. De rechtbank overweegt dat de nieuwe woning volledig kaal werd opgeleverd. In dat verband acht de rechtbank de vordering voor zover deze betrekking heeft op de gevorderde verhuiskosten toewijsbaar, met dien verstande dat de rechtbank de vordering zal afwijzen ten aanzien van de kostenposten Ikea kledingkast, bestrating tuin, traprenovatie en stofzuiger. De rechtbank vindt dat de noodzaak van deze kostenposten onvoldoende is gebleken.
De rechtbank acht de vordering ten aanzien van de vergoeding van de medische kosten gegrond en zal deze toewijzen.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de totale materiële schokschade toewijzen tot een bedrag van € 17.260,21.
Vererfde letselschade
De rechtbank acht de vordering ten aanzien van de vererfde letselschade (kosten eigen risico slachtoffer) gegrond en zal deze toewijzen tot een bedrag van € 214,13.
Materiële schade [B]
Materiële schokschade
De rechtbank zal ten aanzien van de gevorderde vergoeding wegens materiële schade, voor zover deze ziet op de inkomstenderving/omzetverlies, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dit onderdeel van de vordering betreft een complexe schadepost, waardoor de behandeling en beoordeling hiervan naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding vormt.
De rechtbank acht de vordering ten aanzien van de vergoeding van de medische kosten gegrond en zal deze toewijzen tot een bedrag van € 264,42.
Voorzienbare toekomstige verhuiskosten
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze ziet op de vergoeding van voorzienbare toekomstige verhuiskosten.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal bepalen dat de te vergoeden schadebedragen telkens worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 november 2022.
Schadevergoedingsmaatregel
[A]
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van € 68.897,81, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2022 tot aan de dag van algehele voldoening
,nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de benadeelde partij [A] bevordert. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 347 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
[B]
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van € 37.764,42 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2022 tot aan de dag van algehele voldoening
,nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de benadeelde partij [B] bevordert. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 223 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De rechtbank zal bepalen dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Proceskosten
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen [A] en [B] deels zullen worden toegewezen, zal de verdachte ook worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

11.VORDERING TENUITVOERLEGGING

De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de op 19 november 2020 door de kinderrechter opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren (parketnummer 16.222555.20) afwijzen. Vanwege de op te leggen lange gevangenisstraf acht de rechtbank de tenuitvoerlegging van voormelde werkstraf niet opportuun.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen:
  • 33, 33a, 36f, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 impliciet primair en 4 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders onder 1 impliciet subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
10 (tien) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL0900-MD2R022167_743675, Zwart, merk: Apple);
Benadeelde partij
[A]
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [A] van een bedrag van € 68.897,81, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2022 tot aan de dag van algehele voldoening, bestaande uit € 28.897,81 ter vergoeding van materiële schade en € 40.000,- ter vergoeding van immateriële schade;
  • wijst het meer gevorderde af;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [A] aan de Staat € 68.897,81 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 347 (driehonderdzevenenveertig) dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij [A] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
[B]
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [B] van een bedrag van € 37.764,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2022 tot aan de dag van algehele voldoening, bestaande uit € 264,42 ter vergoeding van materiële schade en € 37.500,- ter vergoeding van immateriële schade;
  • verklaart [B] wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [B] aan de Staat € 37.764,42 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 november 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 223 (tweehonderddrieëntwintig) dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij [B] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16.222555.20
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. V.C. Kool en V.A. Groeneveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 augustus 2023.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1:hij op of omstreeks 3 november 2022 te Almere, althans in Nederland, tezamen en invereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en metvoorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer] met eenvuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een kogel in/door hethoofd te schieten;(art 289 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 2:hij op of omstreeks 3 november 2022 te Almere, althans in Nederland, een wapen vancategorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi-automatisch)
gas/alarmpistool, van het merk Zoraki, model 906 omgebouwd naar kaliber 7,65 mmBrowning, althans een gas/alarmpistool, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer,revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
feit 3:hij in of omstreeks de periode van 22 oktober 2022 tot en met 23 oktober 2022 te Almereen/of Amsterdam en/of Bilthoven, gemeente De Bilt, althans in Nederland, tezamen en invereniging met een of meer anderen, althans alleen- een wapen van categorie III, onder1 van de Wet wapens en munitie, teweten een gaspistool, van het merk Zoraki 917, kaliber 9mm PAK., zijnde een vuurwapenin de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, teweten een gaspistool, van het merk Sig Sauer P320, kaliber 9mm PAK., zijnde eenvuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistoolvoorhanden heeft gehad;(art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
feit 4:hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 oktober 2022 tot en met16 november 2022 te Bilthoven en/of Almere en/of elders in Nederlandtezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf omzonder erkenning een vuurwapen van categorie III van de Wet wapens en munitie, teweten een gaspistool van het merk Sig Sauer P320, kaliber 9mm P.A.K, te transformerenheeft geboord in de loop van voornoemd gaspistoolterwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 55lid 3 ahf/ond a Wet wapens en munitie, art 9 lid 1 Wet wapens en munitie)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Die processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 maart 2023, onderzoek TGO Empire / MD2R022167, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, Districtsrecherche Flevoland, doorgenummerde dossierpagina’s 1 t/m 847, en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 23 januari 2023, genummerd PL0900-2022327557, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, Districtsrecherche Flevoland, doorgenummerde dossierpagina’s 1 t/m 156 (forensisch dossier). Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Pagina’s 67 t/m 78 van het forensisch dossier.
3.Pagina’s 163 t/m 180.
4.Pagina’s 14 t/m 17 van het forensisch dossier.
5.Pagina’s 731 t/m 733.
6.Pagina’s 64 t/m 84, proces verbaal van bevindingen van 11 november 2022, genummerd MD2R022167-221, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 9] , inhoudende onderzoek camerabeelden [adres 3] . Bewegende beelden zijn getoond ter terechtzitting.
7.Pagina’s 229 t/m 239.
8.Pagina’s 504 t/m 506.
9.Pagina’s 514 t/m 516.
10.Pagina 847.