ECLI:NL:RBMNE:2023:3899

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
10504886
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon en verstrekking van bruto/netto-specificaties in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde] B.V. [eiseres] vorderde betaling van achterstallig loon over de maanden januari tot en met april 2023, alsmede verstrekking van een deugdelijke bruto/netto-specificatie en een eindafrekening. [eiseres] was in dienst bij [gedaagde] als assistent accountant en had zich op 20 februari 2023 ziekgemeld. [gedaagde] had de arbeidsovereenkomst per 30 april 2023 opgezegd en betwistte de hoogte van het door [eiseres] gevorderde salaris. De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] recht had op het overeengekomen salaris van € 2.100,00 bruto per maand, en dat [gedaagde] niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van schade die verrekening met het salaris rechtvaardigde. De kantonrechter wees de vorderingen van [eiseres] grotendeels toe, inclusief de wettelijke verhoging en wettelijke rente, en veroordeelde [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10504886 UV EXPL 23-122 MRv/48356
Kort geding vonnis van 28 juni 2023
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.A. Neslo,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: [A] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eiseres] van 30 mei 2023;
  • de door [gedaagde] overgelegde producties per e-mail van 12 juni 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 14 juni 2023 plaatsgevonden. Van wat er is besproken heeft de griffier aantekening gemaakt.
1.3.
Hierna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiseres] is op 1 september 2022 in dienst getreden van [gedaagde] in de functie van assistent accountant voor 40 uur per week.
2.2.
Op 20 februari 2023 heeft [eiseres] zich ziekgemeld.
2.3.
Bij aangetekende brief van 29 maart 2023 heeft [gedaagde] het einde van de arbeidsovereenkomst aangezegd per 30 april 2023.
2.4.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] haar salaris over de maanden januari en februari 2023 niet volledig voldaan en het salaris over de maanden maart en april 2023 helemaal niet voldaan. [eiseres] vordert daarom in deze procedure betaling van het aan [eiseres] toekomende loon over de periode van januari 2023 tot en met april 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente voor zover de betalingen achterstallig zijn. [eiseres] vordert daarnaast verstrekking van een deugdelijke bruto/netto-specificatie over de periode van september 2022 tot en met april 2023 en van de eindafrekening, op straffe van een dwangsom. [eiseres] heeft ook gevorderd dat [gedaagde] haar proceskosten betaalt.
2.5.
[gedaagde] is het niet eens met de vorderingen van [eiseres] en concludeert tot afwijzing hiervan.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang
3.1.
In een kort geding moet beoordeeld worden of de eisende partij, in dit geval [eiseres] , een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Omdat het om een loonvordering gaat, is het spoedeisend belang gegeven met de aard van de vordering. Het spoedeisend belang is door [gedaagde] niet betwist.
Toetsingskader
3.2.
Verder moet worden beoordeeld of het in deze zaak voldoende aannemelijk is dat de vorderingen van [eiseres] in een bodemprocedure zullen worden toegewezen, zodat daarop vooruitlopend toewijzing nu gerechtvaardigd is. Hierbij zal ook moeten worden gelet op de wederzijdse belangen van partijen. Voor bewijslevering is geen plaats.
De vorderingen van [eiseres] worden grotendeels toegewezen
3.3.
De kantonrechter zal de vorderingen van [eiseres] grotendeels toewijzen. Dat betekent dat [gedaagde] de proceskosten van [eiseres] moet betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
3.4.
Niet tussen partijen in geschil is dat [gedaagde] op dit moment het salaris over de periode van januari tot en met april 2023 niet (volledig) heeft voldaan. [gedaagde] voert echter aan dat zij schade heeft geleden als gevolg van onrechtmatig gebruik van de leaseauto door [eiseres] en dat zij deze schade mag verrekenen met het achterstallig salaris van [eiseres] . Deze schade bedraagt volgens [gedaagde] meer dan het achterstallig salaris. [eiseres] heeft dit betwist en voert aan dat, voor zover al sprake is van schade aan de kant van [gedaagde] , zij dit niet met haar salaris mag verrekenen.
3.5.
De kantonrechter zal eerst beoordelen of [gedaagde] de gestelde schade mocht verrekenen met het salaris van [eiseres] .
3.6.
Verrekening door de werkgever met het aan de werknemer uit te betalen loon is slechts in een aantal situaties toegestaan, welke situaties uitputtend in artikel 7:632 lid 1 BW zijn opgenomen. Schade die de werknemer op grond van wanprestatie of onrechtmatige daad dient te vergoeden is één van de daar genoemde situaties.
3.7.
De kantonrechter is van oordeel dat het beroep op verrekening van [gedaagde] niet slaagt. [gedaagde] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van schade die voor verrekening in aanmerking komt. Weliswaar heeft [gedaagde] ter zitting aangevoerd dat [eiseres] gedurende de periode dat zij ziek was de leaseauto die aan haar ter beschikking is gesteld veelvuldig en onrechtmatig heeft gebruikt, maar [gedaagde] heeft nagelaten om de gestelde schade te onderbouwen en nader te concretiseren. Niet gebleken is waaruit deze schade zou bestaan of wat de hoogte daarvan is. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om dit inzichtelijk te maken, maar zij heeft dit nagelaten. Het is daarom voorshands niet vast te stellen of al dan niet sprake is van geleden schade aan de kant van [gedaagde] die zij mocht verrekenen met het salaris van [eiseres] .
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat [eiseres] recht heeft op uitbetaling van het overeengekomen salaris, zodat voorshands aannemelijk is dat de vorderingen van [eiseres] in een eventuele bodemprocedure zullen worden toegewezen.
3.9.
Partijen verschillen echter van mening over de hoogte van het salaris waarop [eiseres] recht heeft. Volgens [eiseres] bedraagt het overeengekomen salaris € 5.633,00 bruto (€ 3.743,66 netto) per maand. Ter onderbouwing van haar stelling heeft zij een salarisstrook van december 2022, bankafschriften en een werkgeversverklaring overgelegd. [gedaagde] betwist dit en voert aan dat het overeengekomen salaris € 2.100 bruto per maand bedraagt. Ter onderbouwing hiervan heeft [gedaagde] de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst en een (afwijkende) salarisstrook van december 2022 overgelegd.
3.10.
De kantonrechter overweegt allereerst dat de vaststelling van de hoogte van het salaris geen kwestie is die geschikt is voor een behandeling in kort geding. De kantonrechter zal daarom slechts ingaan op de vraag wat voorshands aannemelijk kan worden geacht het correcte salaris te zijn waarop [eiseres] recht heeft. De kantonrechter overweegt in dit verband als volgt.
3.11.
[gedaagde] heeft een arbeidsovereenkomst overgelegd die door beide partijen is ondertekend, zodat de kantonrechter voorshands uitgaat van de juistheid hiervan. In de arbeidsovereenkomst is een salaris van € 2.100,00 overeengekomen. De kantonrechter acht het daarom aannemelijk dat dit het overeengekomen salaris is waarop [eiseres] recht heeft. [eiseres] heeft weliswaar een aantal bankafschriften, één loonstrook van december 2022 en een werkgeversverklaring overgelegd, maar dit is ontoereikend om over het voorgaande anders te oordelen. Immers, uit de bankafschriften valt de hoogte van het overeengekomen salaris niet op te maken gelet op de steeds wisselende bedragen die daarop staan vermeld. Daarbij komt dat [gedaagde] op haar beurt eveneens een salarisstrook van december 2022 heeft overgelegd waarop andere bedragen staan, zodat aan de door [eiseres] overgelegde salarisstrook geen doorslaggevende betekenis toekomt. Met betrekking tot de afgegeven werkgeversverklaring heeft [gedaagde] toegelicht dat zij daarop een bruto jaarsalaris van € 67.600,00 heeft ingevuld om [eiseres] tegemoet te komen en te helpen met het verkrijgen van een hypotheek. [eiseres] heeft dit weliswaar betwist, maar dit is onvoldoende om aan de werkgeversverklaring doorslaggevende betekenis toe te kennen. Uit de overgelegde stukken blijkt voorts dat [eiseres] steeds wisselende bedragen van circa € 1.800,00 - € 1.900,00 heeft ontvangen en in november 2022 tweemaal een bedrag van € 3.743,66 (het bedrag waarvan [eiseres] stelt dat dit haar nettoloon is). Verder staat vast dat zij op 18 januari 2023 een bedrag van € 4.032,24 aan [gedaagde] heeft betaald. [eiseres] heeft ter zitting toegelicht dat het bedrag van € 4.032,24 zag op terugbetaling van de studiekosten die aan haar waren voorgeschoten door [gedaagde] . [gedaagde] heeft dit ter zitting bevestigd. De kantonrechter acht het gelet op al het voorgaande voorshands aannemelijk dat het tweemaal betaalde bedrag van € 3.743,66 het aan [eiseres] toekomende nettosalaris inclusief een deel van de voorgeschoten/geleende studiekosten betreft. Als immers wordt uitgegaan van een brutoloon van € 2.100,00 per maand dan stemt dat overeen met een nettoloon van circa € 1.800,00 à € 1.900,00 netto. Het verschil tussen het tweemaal teveel betaalde bedrag van € 3.743,66 en dit nettoloon komt dan bij elkaar opgeteld ongeveer overeen met het bedrag van € 4.032,24 dat [eiseres] in januari 2023 aan [gedaagde] in verband met de studiekosten heeft terugbetaald.
3.12.
Het voorgaande leidt de kantonrechter tot de conclusie dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden toegewezen, in zoverre dat zij over de periode van januari tot en met april 2023 recht heeft op een salaris van € 2.100,00 bruto per maand en [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling hiervan voor zover dit niet reeds voldaan is.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
3.13.
[eiseres] maakt aanspraak op de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW over het te laat betaalde salaris over de periode van januari tot en met april 2023. Niet in geschil tussen partijen is dat [gedaagde] thans het salaris over deze periode niet (volledig) heeft voldaan en daarmee dus te laat is. De kantonrechter ziet geen aanleiding de wettelijke verhoging te matigen en kent de gevorderde wettelijke verhoging daarom toe.
3.14.
De verzochte wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is ook toewijsbaar vanaf de data van opeisbaarheid.
Bruto/netto-specificaties, eindafrekening en dwangsom
3.15.
[eiseres] vordert daarnaast afgifte van deugdelijke bruto/netto-specificaties over de periode van september 2022 tot en met april 2023. Vaststaat dat [eiseres] , anders dan in de arbeidsovereenkomst staat, reeds in september 2022 bij [gedaagde] in dienst was. [gedaagde] heeft bovendien niet betwist dat zij sindsdien aan [eiseres] geen salarisstroken heeft verstrekt. De kantonrechter acht het daarom aannemelijk dat de bodemrechter een corresponderende vordering van [eiseres] in een bodemprocedure zal toewijzen, zodat deze vordering vooruitlopend hierop zal worden toegewezen.
3.16.
[eiseres] vordert verder verstrekking van een eindafrekening. Zoals hiervoor is overwogen (zie onder 3.11.) is de kantonrechter voorshands van oordeel dat van de juistheid van de overgelegde arbeidsovereenkomst moet worden uitgegaan. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd voor een periode van zeven maanden en eindigde van rechtswege op 30 april 2023. Uit de overgelegde stukken blijkt voorts dat [gedaagde] tijdig het einde van de arbeidsovereenkomst heeft aangezegd. Gelet hierop is voldoende aannemelijk geworden dat het dienstverband thans is geëindigd, zodat de vordering van [eiseres] tot verstrekking van een eindafrekening vooruitlopend op een eventuele corresponderende vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
3.17.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden, omdat er geen aanwijzingen zijn dat [gedaagde] deze veroordeling niet zal nakomen. De gevorderde dwangsom wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
3.18.
[gedaagde] heeft ongelijk gekregen. Zij wordt daarom in de kosten van deze procedure veroordeeld. Dat betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [eiseres] aan haar moet betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 132,42
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde €
529,00
Totaal € 747,42
Uitvoerbaar bij voorraad
3.19.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring wordt eveneens toegewezen, nu geen feiten en/of omstandigheden zijn gebleken die deze vordering in de weg staan.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting (na) te betalen het volledige loon van € 2.100,00 bruto (alsmede vakantiegeld en overige emolumenten) over de periode van januari tot en met april 2023, voor zover dit niet reeds voldaan is, het achterstallige loon vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW met een maximum van 50% en het geheel (de optelsom) te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis aan [eiseres] deugdelijke bruto/netto-specificaties over de periode van september 2022 tot en met april 2023 en een eindafrekening te verstrekken;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 747,42, waarin begrepen € 529,00 aan salaris gemachtigde;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.