ECLI:NL:RBMNE:2023:3898

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
556773
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming derde deskundige in kort geding over schadeloosstelling na huurovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, hebben de eiseressen, [eiseres sub 1] BV en [eiseres sub 2] BV, een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, een commanditaire vennootschap, met betrekking tot de benoeming van een derde deskundige. De achtergrond van de zaak betreft een huurovereenkomst waarbij de eiseressen kantoorruimte huurden van de gedaagde. Na een eerdere ontbinding van de huurovereenkomst door de gedaagde, zijn partijen overeengekomen dat de gedaagde een voorschot op de schadeloosstelling zou betalen en dat de definitieve schadeloosstelling door deskundigen zou worden vastgesteld. Echter, de deskundigen konden het niet eens worden over de benoeming van een derde deskundige, wat aanleiding gaf tot deze procedure.

De voorzieningenrechter heeft in deze zaak beoordeeld of de eiseressen een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen en of het aannemelijk is dat hun vorderingen in een bodemprocedure zullen worden toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het spoedeisend belang niet vast te stellen was, aangezien de eiseressen al naar een ander pand waren verhuisd. Bovendien was er onvoldoende aannemelijkheid dat de vorderingen in een bodemprocedure zouden worden toegewezen, waardoor de vorderingen van de eiseressen zijn afgewezen. De reconventionele vordering van de gedaagde werd eveneens afgewezen, omdat deze te algemeen was geformuleerd.

De voorzieningenrechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 12 juli 2023 door mr. D.A. van Steenbeek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/556773 / KG ZA 23-249
Kort geding vonnis van 12 juli 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
verder ook gezamenlijk in vrouwelijk enkelvoud te noemen: [eiseres sub 1] c.s.
gemachtigde: mr. M.W. Langhout,
tegen
commanditaire vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
verder ook te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. R.N.E. Visser.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eiseres sub 1] c.s. van 15 juni 2023;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie van [gedaagde] van 26 juni 2023;
  • de aanvullende producties van [eiseres sub 1] c.s. van 27 juni 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 28 juni 2023 plaatsgevonden. De gemachtigde van [gedaagde] heeft een pleitnota overgelegd en deze voorgedragen. Van wat er is besproken heeft de griffier aantekening gemaakt.
1.3.
Hierna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.
2. Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiseres sub 1] c.s. huurde van [gedaagde] onder meer kantoorruimte in het pand aan de [straat] [nummeraanduiding 1] in [plaats] (hierna: het gehuurde).
2.2.
[gedaagde] is op 12 januari 2021 bij de kantonrechter in Haarlem een procedure gestart en heeft ontbinding van de huurovereenkomsten op grond van artikel 7:310 lid 1 BW en ontruiming van het gehuurde gevorderd. Bij vonnis van 27 oktober 2021 zijn de vorderingen van [gedaagde] toegewezen.
2.3.
[eiseres sub 1] c.s. is op 19 november 2021 tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. Op 1 maart 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben ter zitting een minnelijke regeling getroffen en de afspraken in een proces-verbaal laten vastleggen (hierna: het proces-verbaal). Hierin staat voor zover van belang het volgende:

l. [eiseres sub 1] c.s. verplichten zich jegens [gedaagde] om de kantoorruimte ter grootte van 638 m2 op de eerste verdieping aan de [straat] [nummeraanduiding 2] - [nummeraanduiding 1] te [plaats] ( [.] ), kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie [..] nummer [nummeraanduiding 3] , alsmede 13 parkeerplaatsen op eigen afgesloten terrein en 4 additionele parkeerplaatsen op eigen afgesloten terrein, alsmede de kantoorruimte ter grootte van 649 m2, op de begane grond aan de [straat] [nummeraanduiding 2] - [nummeraanduiding 1] te [plaats] ( [.] ), kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie [..] nummer [nummeraanduiding 3] , alsmede 20 parkeerplaatsen op afgesloten terrein en 7 additionele parkeerplaatsen op eigen afgesloten terrein, met al de hunnen en het hunne te ontruimen en ter algehele en vrije beschikking te stellen van [gedaagde] op l juli 2023.
2. [gedaagde] betaalt aan [eiseres sub 1] c.s. een totaalbedrag van € 250.000,- als voorschot op de schadeloosstelling als bedoeld in artikel 7:310 lid 2 BW, en wel een bedrag van€ 125.000,- binnen twee weken na heden, dat wil zeggen vóór 15 maart 2022, en een bedrag van € 125,000,- op uiterlijk 1 mei 2023, en wel door overmaking van dit bedrag op het bankrekeningnummer van [eiseres sub 1] B.V., aan [gedaagde] bekend.
3. De definitieve schadeloosstelling als bedoeld onder 2 zal door de deskundigen die ten behoeve van elk van de partijen een eigen rapport hebben opgemaakt in gezamenlijk overleg worden bepaald. Indien deze deskundigen daaromtrent geen overeenstemming bereiken, zullen zij in gezamenlijk overleg een derde deskundige benoemen, waarna deze drie deskundigen de definitieve schadeloosstelling zullen vaststellen, die vervolgens door [gedaagde] aan [eiseres sub 1] c.s. zal worden betaald binnen 4 weken na vaststelling ervan. Daarbij geldt dat door [eiseres sub 1] c.s. in dit verband geen hoger bedrag wordt gevorderd dan € 1.800.000,- inclusief btw. (…)
2.4.
De heer ing. [A] (hierna: [A] ) is de deskundige van [eiseres sub 1] c.s. en de heer [B] (hierna: [B] ) is de deskundige van [gedaagde] zoals bedoeld in randnummer 3 van dit proces-verbaal.
2.5.
Op 5 januari 2023 heeft [B] aan [A] het volgende geschreven: ‘
Tenzij jij het anders ziet, denk ik dat we er niet aan gaan ontkomen om een 3e taxateur te gaan benoemen. Dat zou je [eiseres sub 1] kunnen berichten.’ [B] heeft [A] vervolgens verzocht om een voorstel te doen voor drie mogelijke derde deskundigen. [A] heeft daarom op 2 februari 2023 drie namen van mogelijk aan te wijzen derde deskundigen aan [B] doorgegeven. [B] heeft in reactie daarop aangegeven dat eerst nog een aantal inhoudelijke vragen beantwoord moeten worden voordat kan worden overgegaan tot benoeming van een derde deskundige. [A] en [B] hebben daarna hierover gecorrespondeerd, maar zijn niet overgegaan tot het benoemen van een derde deskundige.
2.6.
Volgens [eiseres sub 1] c.s. kunnen de deskundigen het onderling niet eens worden en moet conform het proces-verbaal een derde deskundige worden benoemd. [eiseres sub 1] c.s. vordert daarom in deze procedure – kort gezegd – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A.
met betrekking tot de benoeming van een derde deskundige
  • primairveroordeling van [gedaagde] om [B] te berichten dat hij een keuze moet maken uit de drie door [A] voorgestelde deskundigen op straffe van een dwangsom;
  • subsidiairdat de voorzieningenrechter een derde deskundige benoemt;
  • meer subsidiairveroordeling van [gedaagde] om [B] te berichten dat hij aan [A] een voorstel doet voor drie onafhankelijke en beschikbare deskundigen op straffe van een dwangsom; en
  • uiterst subsidiairveroordeling van [gedaagde] om mee te werken aan de benoeming van een derde deskundige.
met betrekking tot de wijze van beslissen door de deskundigen
dat [gedaagde] wordt bevolen, althans geboden te aanvaarden, dat
  • primairde (drie) deskundigen de definitieve schadeloosstelling bij meerderheid van stemmen dienen vast te stellen;
  • subsidiairde drie deskundigen ieder afzonderlijk een bedrag dienen vast te stellen waarbij de som van de drie genoemde bedragen vervolgens wordt gedeeld door drie (welk bedrag dan het bedrag van de definitieve schadeloosstelling zal zijn); en
  • meer subsidiairde definitieve schadeloosstelling wordt vastgesteld op een door de voorzieningenrechter te bepalen wijze.
[eiseres sub 1] c.s. heeft ook gevorderd dat [gedaagde] haar proces- en nakosten betaalt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag.
2.7.
[gedaagde] is het niet eens met de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. en concludeert tot afwijzing hiervan.
2.8.
[gedaagde] vordert in reconventie – kort gezegd – dat [eiseres sub 1] c.s. wordt veroordeeld om aan [gedaagde] te verstrekken alle relevante informatie over hun nieuwe huisvesting en de vragen van [B] in dit verband te beantwoorden, met toezending van de onderliggende stukken bij deze antwoorden, op straffe van een dwangsom en [B] en [A] een termijn van drie weken te geven vanaf de datum waarop deze informatie volledig is verstrekt om in onderling overleg tot een bedrag aan schadeloosstelling te komen. Ten slotte vordert [gedaagde] hoofdelijke veroordeling van [eiseres sub 1] c.s. tot betaling van de proceskosten.

3.De beoordeling

Het toetsingskader in kort geding
3.1.
In een kort geding moet beoordeeld worden of de eisende partij, in dit geval [eiseres sub 1] c.s., een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Verder moet worden beoordeeld of het in deze zaak voldoende aannemelijk is dat de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. in een bodemprocedure zullen worden toegewezen, zodat daarop vooruitlopend toewijzing nu gerechtvaardigd is. Hierbij zal ook moeten worden gelet op de wederzijdse belangen van partijen. Voor bewijslevering is geen plaats.
3.2.
Volgens [eiseres sub 1] c.s. is sprake van een spoedeisend belang omdat zij conform het proces-verbaal het gehuurde per 1 juli 2023 moet ontruimen en in verband met de verhuizing aanzienlijke kosten moet maken. Het is daarom van belang dat zo snel mogelijk een derde deskundige wordt benoemd en de definitieve schadeloosstelling wordt vastgesteld. [gedaagde] heeft het spoedeisend belang betwist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het spoedeisend belang van [eiseres sub 1] c.s. bij haar vorderingen niet vast te stellen. Ter zitting is immers gebleken dat [eiseres sub 1] c.s. reeds naar een ander (tijdelijk) pand is verhuisd. Bovendien verschillen partijen van mening over wie van hen in de weg staat aan de vaststelling van de definitieve schadeloosstelling.
3.3.
Daargelaten wat er over het spoedeisend belang van [eiseres sub 1] c.s. over en weer door partijen is aangevoerd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. in een bodemprocedure zullen worden toegewezen, zodat deze worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
De vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. worden afgewezen
3.4.
De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling van de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. het volgende voorop. Vaststaat dat [eiseres sub 1] c.s. het gehuurde inmiddels in overeenstemming met randnummer 1 van het proces-verbaal heeft ontruimd. Ook staat vast dat [gedaagde] in overeenstemming met randnummer 2 van het proces-verbaal aan [eiseres sub 1] c.s. het bedrag van € 250.000,00 aan voorschot op de schadeloosstelling in twee termijnen heeft voldaan. Niet in geschil tussen partijen is bovendien dat de definitieve schadeloosstelling in gezamenlijk overleg tussen de deskundigen moet worden bepaald en dat indien zij hieromtrent geen overeenstemming bereiken zij in gezamenlijk overleg een derde deskundige zullen benoemen.
Met betrekking tot de benoeming van een derde deskundige
3.5.
Partijen verschillen van mening over de vraag of op dit moment een derde deskundige moet worden benoemd. De voorzieningenrechter zal daarom eerst ingaan op de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. onder A (zie onder 2.6.).
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen gesproken over de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. [B] heeft verklaard dat hij de drie door [A] voorgestelde deskundigen kent en toegelicht waarom hij zonder over de gevraagde informatie te beschikken hieruit geen keuze kan maken. [B] heeft verder verklaard dat hij, met de informatie die nu aan hem is verstrekt, de voorkeur geeft aan een derde deskundige met een andere achtergrond, omdat zo kan worden voorkomen dat de deskundigen opnieuw in een patstelling terechtkomen. [B] heeft bovendien naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat aanvullende informatie noodzakelijk is om de definitieve schadeloosstelling te kunnen vaststellen en op basis daarvan in gezamenlijk overleg met [A] al dan niet tot de conclusie te komen dat een derde deskundige moet worden benoemd. Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter het voorshands onvoldoende aannemelijk dat de primaire vordering van [eiseres sub 1] c.s. in een eventuele bodemprocedure zal worden toegewezen. De primaire vordering onder A. wordt daarom afgewezen.
3.7.
De subsidiaire vordering onder A. wordt eveneens afgewezen. De voorzieningenrechter acht in dit verband van belang dat partijen afspraken hebben gemaakt en deze afspraken in een proces-verbaal zijn neergelegd. De afspraak met betrekking tot de benoeming van een derde deskundige luidt als volgt: ‘[de deskundigen]
in gezamenlijk overleg een derde deskundige benoemen’ (toevoeging voorzieningenrechter). De subsidiaire vordering van [eiseres sub 1] c.s. dat door de voorzieningenrechter een derde deskundige zal worden benoemt, is in strijd met deze afspraak en dus in strijd met het proces-verbaal. De vordering kan daarom niet worden toegewezen.
3.8.
Met betrekking tot de meer subsidiaire vordering onder A. overweegt de voorzieningenrechter als volgt. [gedaagde] heeft in dit verband aangevoerd dat zij geen verweer tegen deze vordering voert mits [eiseres sub 1] c.s. (onder andere) alle relevante informatie over hun huisvesting per 1 juli 2023 en 1 januari 2024 aan [B] verstrekt en alle vragen van [B] beantwoordt. [eiseres sub 1] c.s. heeft in dit verband ter zitting verklaard dat zij niet bereid is om aan deze voorwaarden te voldoen en de door [B] gevraagde informatie slechts aan de derde deskundige wenst te verstrekken. Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk waarom [eiseres sub 1] c.s. deze informatie niet aan [B] wenst te verstrekken. De voorzieningenrechter is bovendien van oordeel dat, zoals hiervoor is overwogen, [B] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aanvullende informatie noodzakelijk is om de definitieve schadeloosstelling te kunnen vaststellen. Het komt de kantonrechter dan ook niet onredelijk voor dat [B] op dit moment nog geen derde deskundige wenst te benoemen. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het voorshands onvoldoende aannemelijk dat de meer subsidiaire vordering van [eiseres sub 1] c.s. in een eventuele bodemprocedure zal worden toegewezen. De vordering wordt afgewezen.
3.9.
Ook de uiterst subsidiaire vordering onder A. wordt afgewezen. In het proces-verbaal is neergelegd dat de benoeming van een derde deskundige aan [A] en [B] is toevertrouwd. [gedaagde] heeft zich bereid verklaard om zich aan het proces-verbaal en de daarin neergelegde afspraken tussen partijen te houden. Nergens blijkt uit dat [gedaagde] daaraan haar medewerking niet zal verlenen. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat [eiseres sub 1] c.s. onvoldoende belang heeft in de zin van artikel 3:303 BW bij de uiterst subsidiaire vordering. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Met betrekking tot de wijze van beslissen door de deskundigen
3.10.
De voorzieningenrechter zal vervolgens ingaan op de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. onder B (zie onder 2.6.).
3.11.
[eiseres sub 1] c.s. stelt dat in aanvulling op het proces-verbaal vastgesteld moet worden op welke wijze de deskundigen de definitieve schadeloosstelling moeten vaststellen. [gedaagde] heeft dit betwist.
3.12.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat een juridische grondslag voor de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. onder B. ontbreekt. Uit het proces-verbaal volgt dat de deskundigen in overleg de definitieve schadeloosstelling moeten vaststellen. Dit betekent dat het ook aan de deskundigen is om in overleg te bepalen op welke wijze dit dient te gebeuren. Ter zitting [B] in dit verband bovendien bevestigd dat hij aan de start van het traject met [A] heeft afgestemd op welke wijze zij de definitieve schadeloosstelling zullen vaststellen. Dit heeft [eiseres sub 1] c.s. niet weersproken, zodat de voorzieningenrechter uitgaat van de juistheid ervan. Dat het de verantwoordelijkheid van de deskundigen is om de wijze van vaststelling in overleg te bepalen is, zo begrijpt de voorzieningenrechter uit het proces-verbaal, ook de bedoeling van partijen geweest. Gelet op al het voorgaande acht de voorzieningenrechter het voorshands onvoldoende aannemelijk dat de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. onder B. in een eventuele bodemprocedure zullen worden toegewezen. De vorderingen onder B. worden daarom afgewezen.
De reconventionele vordering van [gedaagde] wordt afgewezen
3.13.
Zoals hiervoor is overwogen (zie onder 3.8.) heeft [gedaagde] met betrekking tot de meer subsidiaire vordering onder A. van [eiseres sub 1] c.s. aangevoerd dat zij geen verweer tegen deze vordering voert mits [eiseres sub 1] c.s. (i) alle relevante informatie aan [gedaagde] , althans [B] , verstrekt over haar huisvesting per 1 juli 2023 en 1 januari 2024 en (ii) de vragen van [B] van 7 april 2023 beantwoordt, met toezending van de onderliggende stukken bij die antwoorden. Zij heeft deze voorwaarden neergelegd in een reconventionele vordering. [eiseres sub 1] c.s. heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.14.
De voorzieningenrechter zal de reconventionele vordering van [gedaagde] afwijzen. Weliswaar is voldoende aannemelijk geworden dat [B] aanvullende informatie en stukken van [eiseres sub 1] c.s. nodig heeft om de definitieve schadeloosstelling te kunnen vaststellen, maar [gedaagde] heeft – hoewel dit op haar weg lag – onvoldoende concreet gemaakt welke informatie of bescheiden zij vordert. De vordering is te algemeen is geformuleerd en daarom onvoldoende bepaald. Het voert daarom te ver om de reconventionele vordering in kort geding toe te wijzen, temeer nu [gedaagde] aan die veroordeling een (aanzienlijke) dwangsom wenst te verbinden.
Proceskosten in conventie en in reconventie
3.15.
Beide partijen zijn in het ongelijk gesteld. De voorzieningenrechter zal daarom de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s. af;
In reconventie
4.2.
wijst de vordering van [gedaagde] af;
In conventie en in reconventie
4.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2023.