ECLI:NL:RBMNE:2023:3858

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
10395144 UC 23-1810
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Procedure tussen bedrijfstakfondsen en werkgever over resterende kosten na te late betaling van premies

In deze zaak hebben de stichting [eiseres sub 1], de stichting [eiseres sub 2] en de stichting [eiseres sub 3] (hierna gezamenlijk aangeduid als 'eiseressen') een werkgever, [gedaagde] B.V., gedagvaard wegens te late betaling van premies. De eiseressen zijn stichtingen die zich richten op werkgevers in de Bouwnijverheid en hebben gesteld dat [gedaagde] niet tijdig de verschuldigde bijdragen heeft voldaan. De gedaagde heeft in 2023 het totaalbedrag in delen betaald, maar er is een geschil ontstaan over de bijkomende rente- en incassokosten. De eiseressen vorderen een bedrag van € 1.621,86, bestaande uit buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] vanaf eind november 2022 toegang had tot het Selfservice Werkgevers Portaal en dat er voldoende informatie was verstrekt over de openstaande bedragen. De rechter oordeelt dat de gevolgen van de niet tijdige betaling voor rekening van [gedaagde] komen, ondanks de verwarring over de facturen en de digitale omgeving. De kantonrechter wijst de vordering tot wettelijke handelsrente af, maar kent wel de wettelijke rente toe. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen, evenals de proceskosten aan de zijde van de eiseressen. Het vonnis is uitgesproken op 19 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10395144 UC EXPL 23-1810 rch/1466
Vonnis van 19 juli 2023
inzake
1. de stichting
[eiseres sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen: ‘ [eiseres sub 1] ’,
2. de stichting
[eiseres sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen: ‘ [eiseres sub 2] ’,
3. de stichting
[eiseres sub 3],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen: ‘ [eiseres sub 3] ’,
eisende partijen,
verder gezamenlijk te noemen: ‘ [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] ’,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
verder ook te noemen: ‘ [gedaagde] ’,
gedaagde partij,
vertegenwoordigd door: B. van Kooten.

1.De procedure

1.1.
[eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] hebben op 22 februari 2023 [gedaagde] gedagvaard voor de kantonrechter. [gedaagde] heeft gereageerd op de dagvaarding op de rolzitting van 22 maart 2023. Vervolgens hebben [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] geantwoord door het insturen van een conclusie van repliek, ontvangen op 17 mei 2023. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld om als laatste te reageren, maar zij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag het vonnis zal worden gewezen in deze zaak.

2.Wat zijn de feiten?

2.1.
[eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] zijn stichtingen met een werkingssfeer voor werkgevers in de Bouwnijverheid. [gedaagde] is een werkgever in de Bouwnijverheid die op grond van de wet, Uitvoeringsreglement van de Stichting [eiseres sub 1] en/of stichtingsstatuten, premies en bijdragen moet betalen aan [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] .
2.2.
[gedaagde] heeft niet tijdig in 2022 de verschuldigde bijdragen voldaan. In 2023 heeft [gedaagde] het verschuldigde totaalbedrag in afzonderlijke betalingen voldaan. Partijen hebben een geschil over de verschuldigdheid van de bijkomende rente- en incassokosten.

3.Wat willen [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] en wat vindt [gedaagde] ervan?

3.1.
[eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde] om € 1.621,86 te betalen, bestaande uit € 1.229,02 aan vergoeding buitengerechtelijke incassokosten en € 392,84 aan wettelijke handelsrente, berekend tot en met 21 februari 2023, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over de nog openstaande hoofdsom vanaf 22 februari 2023 tot de voldoening.
3.2.
Ter onderbouwing van hun vorderingen hebben [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] gesteld dat [gedaagde] te laat de premies en bijdragen heeft betaald en dat hij daarom, op basis van overeenkomst, toepasselijke voorwaarden en/of de wet, de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW verschuldigd is.
3.3.
Verder hebben [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] gesteld dat zij buitengerechtelijke incassokosten hebben gemaakt, omdat zij pogingen hebben gedaan de vordering buiten rechte betaald te krijgen.
3.4.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij ruim vóór de datum van dagvaarding de verschuldigde hoofdsom heeft betaald en dat zij op 12 januari 2023 een e-mailbericht heeft ontvangen van [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] dat het dossier bij de incassogemachtigde met ingang van 9 december 2022 zou zijn gesloten. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat haar rechtsvorm gewijzigd is (een omzetting van een vennootschap onder firma naar besloten vennootschap) en dat haar accountant steeds niet gemachtigd was om aangifte te kunnen doen op het nieuwe aansluitnummer. [gedaagde] heeft gesteld dat dit aan [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] te wijten is. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat het naheffingstraject onoverzichtelijk en onduidelijk is geweest en dat het haar niet duidelijk was welk bedrag daadwerkelijk open stond. De late betaling is daarom het gevolg van het handelen van [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] . [gedaagde] heeft aangevoerd dat vanwege deze omstandigheden de vordering met betrekking tot de incassokosten en de wettelijke (handels)rente dient te worden afgewezen.
3.5.
[eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] hebben aangevoerd dat [gedaagde] niet vóór de laatst gegeven termijn van 25 december 2022 heeft betaald en dat zij het onderhavige dossier hebben laten sluiten per 9 januari 2023 (in plaats van 9 december 2022) omdat [gedaagde] op die dag de laatste betaling verrichte. Verder hebben [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] aangevoerd dat [gedaagde] eerder van het zogenoemde Selfservice Werkgevers Portaal gebruik had kunnen maken (dan wel had moeten maken) omdat in deze digitale omgeving alle administratieve zaken zoals facturen, specificaties, openstaande vorderingen, betalingen en verrekeningen bekeken kunnen worden.
3.6.
[gedaagde] heeft vervolgens niet meer gereageerd op de stellingen van [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] .

4.Wat vindt de kantonrechter ervan?

De beslissing tot dagvaarden
4.1.
De kantonrechter overweegt dat uit de niet weersproken stellingen van [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] blijkt dat [gedaagde] vanaf eind november 2022 toegang heeft tot het Selfservice Werkgevers Portaal. Tevens hebben [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] op 29 november 2022 overzichten en informatie verstrekt waaruit blijkt dat [gedaagde] nog € 24.071,79 verschuldigd was. Bij e-mailbericht van 15 december 2022 hebben [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] aan [gedaagde] de gelegenheid gegeven om vóór 25 december 2022 de openstaande posten te betalen. Uit het overzicht in de dagvaarding, vijfde pagina, blijkt dat [gedaagde] het verschuldigde bedrag van
€ 24.071,79 op 9 januari 2023 in deelbedragen heeft betaald. De betaling hiervan vond dus plaats buiten de door [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] gegeven termijn. De kantonrechter overweegt dat [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] , na ontvangst van alle verschuldigde premies, ervoor hadden kunnen kiezen om geen verdere gerechtelijke stappen te ondernemen, gelet op de kennelijke onervarenheid van [gedaagde] met de digitale kennisomgeving, de bij [gedaagde] aanwezige verwarring over de facturen en crediteringen en gelet op de inspanningen die [gedaagde] heeft verricht om – uiteindelijk – aan haar verplichtingen te voldoen. [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] hebben hier echter niet voor gekozen, maar hebben aanspraak gemaakt op vergoeding van de door hen gemaakte kosten en rente. De kantonrechter overweegt dat [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] hiertoe ook gerechtigd zijn. Verder overweegt de kantonrechter dat de aan [gedaagde] gegeven betalingstermijn een redelijke termijn is geweest en dat de gevolgen van de niet tijdige betaling daarom voor rekening en risico van [gedaagde] moeten komen. Dat [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] op 12 januari 2023 in een e-mail hebben geschreven dat het dossier op 9 december 2022 was gesloten, is kennelijk niet juist en nu [gedaagde] toen ook nog niet betaald had, mocht hij ook niet van de juistheid daarvan uitgaan.
De wettelijke handelsrente
4.2.
De kantonrechter overweegt dat een wettelijke verplichting tot afdracht van premies niet kwalificeert als een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW. Uit de door [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] overgelegde productie 28, betreffende artikel 6 lid 5 van het Uitvoeringsreglement Bouwnijverheid van het [eiseres sub 1] , volgt echter dat in geval van niet tijdige betaling de premieplichtige wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW verschuldigd is. [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] hebben echter nagelaten te onderbouwen dat het [eiseres sub 2] en het [eiseres sub 3] op grond van vergelijkbare regelingen gerechtigd zijn om eveneens wettelijke handelsrente te vorderen in het geval van niet tijdige premiebetaling. In het lichaam van de dagvaarding staat hierover slechts vermeld dat de (kennelijk bij reglement geregelde) invorderingsrente gelijk is aan “de wettelijke rente”.
4.3.
De kantonrechter overweegt dat hiermee niet is komen vast te staan dat de gezamenlijke [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] recht hebben op een invorderingsrente gelijk aan de wettelijke handelsrente. Dit betekent dat het gevorderde bedrag aan wettelijke handelsrente van € 392,84 zal worden afgewezen. In plaats hiervan zal de wettelijke rente van artikel 6:119 BW worden toegewezen.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.4.
[eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] hebben ten aanzien van de door hen verrichte werkzaamheden voor buitengerechtelijke incasso voldoende gesteld en onderbouwd om tot toewijzing van het gevorderde te kunnen overgaan. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het
Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokostenen worden geacht redelijk te zijn. De vordering is daarom toewijsbaar.
De proceskosten
4.5.
[gedaagde] moet ook de proceskosten van [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] vergoeden, omdat zij (grotendeels) ongelijk krijgt. De proceskosten worden begroot op:
- dagvaarding € 132,29
- griffierecht € 365,00
- salaris gemachtigde
€ 264,00(2 punten x tarief € 132,00)
Totaal € 761,29.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] te betalen € 1.229,02 te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf 20 oktober 2022 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om te betalen de proceskosten aan de kant van [eiseressen sub 1, sub 2 en sub 3] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 761,29, waarin begrepen een bedrag van € 264,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.