Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de vermindering van eis van [eiseres] , ontvangen op 7 maart 2023;
- het proces-verbaal van de rolzitting van 3 mei 2023 met het antwoord van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling op 7 juli 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft
gemaakt.
2.De feiten2.1. [gedaagde] huurt van [eiseres] de bedrijfsruimte in de zin van 230a van het Burgerlijk Wetboek (BW), gelegen aan het [adres] te ( [postcode] ) [plaats] , zijnde een gedeelte van de [.] van [locatie 1] alsmede gemeenschappelijke ruimten en een viertal parkeerplaatsen in de parkeergarage [locatie 2] (hierna: het gehuurde).
“Het gehuurde zal door of vanwege Huurder uitsluitend worden bestemd om teworden gebruikt als kantoorruimte ten behoeve van bureauwerkzaamheden en deparkeerplaatsen als opstelplaats voor personenauto’s.”2.3. De huurovereenkomst is ingegaan op 1 februari 2019 voor een periode van vijf jaar en loopt tot en met 31 januari 2024. In artikel 11.4 van de huurovereenkomst is opgenomen dat de huurder het recht heeft om de huurovereenkomst na een eerste periode van drie jaar te beëindigen. Op 20 januari 2023 heeft [gedaagde] een brief gestuurd naar [eiseres] met het verzoek het huurcontract te verlengen voor vijf jaar, met een optie om na drie jaar het contract op te zeggen.
3.Het geschil
1. de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde te ontbinden;
2. [gedaagde] te veroordelen het gehuurde te ontruimen en te verlaten met al het zijne
en hare en de zijnen en haren en het gehuurde onder afgifte van de sleutels geheel
ontruimd ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen en te laten;
3. [gedaagde] te veroordelen om aan haar te betalen het bedrag van € 53.318,11,
vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 49.854,72, te berekenen vanaf de
dag van de dagvaarding tot de voldoening;
4. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de huurpenningen vanaf de maand maart
2023 tot de datum van de ontbinding van de huurovereenkomst;
5. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding wegens huurderving na
ontbinding van de huurovereenkomst zolang zij na ontbinding van de
huurovereenkomst het gehuurde in gebruik houdt;
6. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder begrepen het salaris
van de gemachtigde van [eiseres] .
€ 66.225,14 aan huurtermijnen verschuldigd is.
4. Wat vindt de kantonrechter ervan?
– aangezien [gedaagde] reeds had aangegeven dat dit een contextverweer betrof – overweegt de kantonrechter dat een beroep op onvoorzienbare omstandigheden wegens coronacrisis niet kan worden toegewezen omdat er geen stukken zijn overgelegd die onderbouwen dat de omzet wegens corona is teruggelopen. Bovendien kan niet worden aangenomen dat deze huurder op één lijn kan worden gesteld met een detailhandelaar die voor zijn omzet afhankelijk is van winkelpubliek. Dat strookt namelijk niet met de bestemming van het gehuurde (zie rechtsoverweging 2.2., waar artikel 1.2.1. van de huurovereenkomst deels is geciteerd).
Schadevergoeding na het ontruiming van het gehuurde
Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokostenen worden geacht redelijk te zijn. De vordering is daarom toewijsbaar.
- dagvaarding € 132,16
- griffierecht € 1.384,00
- salaris gemachtigde
€ 1.588,00(2 punten x tarief € 794,00)
Totaal € 3.104,16.
5. De beslissing
huurachterstand tot en met juli 2023;
€ 49.854,72 vanaf 24 februari 2023 tot de voldoening, rekening houdend met tussentijdse betalingen;
huurovereenkomst zou hebben gegolden voor elke maand of gedeelte van een maand, vanaf 1 augustus 2023 tot de daadwerkelijke ontruiming;
wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten;