In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, gaat het om een geschil tussen twee vrienden, [eiser] en [gedaagde]. [eiser] was van 2012 tot 2019 gedetineerd en had met [gedaagde] afgesproken dat deze periodiek geld van zijn bankrekening naar zijn detentierekening zou overboeken. [eiser] gaf [gedaagde] zijn bankpas voor dit doel. Echter, [eiser] ontdekte dat [gedaagde] de bankpas ook voor andere betalingen had gebruikt zonder zijn toestemming. Dit leidde tot schade voor [eiser], die nu een schadevergoeding van € 12.294,93 vordert, vermeerderd met rente.
De procedure omvatte een dagvaarding, een conclusie van antwoord, en een mondelinge behandeling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verweer gevoerd en aangegeven dat de vordering van [eiser] is verminderd tot een bedrag onder de € 25.000. Dit heeft geleid tot de vraag of de rechtbank de zaak ambtshalve moet verwijzen naar de kantonrechter, aangezien vorderingen onder dit bedrag door de kantonrechter behandeld dienen te worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering, inclusief rente, niet meer dan € 25.000 bedraagt en is voornemens de zaak te verwijzen.
De rechtbank heeft bepaald dat [eiser] zich eerst bij akte mag uitlaten over dit voornemen, waarna [gedaagde] kan reageren. De verdere beslissing is aangehouden en de zaak zal opnieuw op de rol komen op 16 augustus 2023 voor het nemen van een akte uitlating.