ECLI:NL:RBMNE:2023:3844

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
16/193856-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zware mishandeling en bewezenverklaring van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg; noodweerscenario niet aannemelijk

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling van het slachtoffer op 17 maart 2021 in Utrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op die datum de aangever, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door met kracht tegen zijn gezicht te slaan, waardoor het slachtoffer ernstig hersenletsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, wat noodzakelijk is voor een veroordeling voor zware mishandeling. Daarom is de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling, maar is hij wel veroordeeld voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de totale schade is vastgesteld op € 206.064,48, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/193856-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2023. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. S. Schilder, advocaat te Utrecht.
De benadeelde partij [benadeelde] en haar raadsman mr. F.J.M. Hamers waren eveneens ter terechtzitting aanwezig. Mr. F.J.M. Hamers is ter zitting eveneens opgetreden als raadsman van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. E. Wiersma, en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw en namens de benadeelde partijen naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De primaire verdenking komt er, kort weergegeven, op neer dat verdachte op 17 maart 2021 te Utrecht aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig hersenletsel, heeft toegebracht, door hem met kracht tegen het gezicht of de schouder te slaan of te duwen, waardoor hij achterover op straat is gevallen.
Subsidiair zijn deze handelingen ten laste gelegd als mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend te bewijzen. Ondanks het hersenletsel dat het slachtoffer heeft opgelopen kunnen zijn verklaringen hierbij als bewijs worden gebruikt, mits deze voldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde zware mishandeling, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, heeft de raadsvrouw met betrekking tot het bewijs geen standpunt ingenomen.
De raadsvrouw heeft verzocht alle verklaringen van de aangever uit te sluiten van het bewijs, omdat deze geen steun vinden in het dossier en onbetrouwbaar zijn als gevolg van zijn hersenletsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsoverwegingen
4.3.1.1 De verklaringen van de aangever
De raadsvrouw heeft verzocht alle verklaringen van de aangever uit te sluiten van het bewijs, omdat de gevolgen van zijn hersenletsel de betrouwbaarheid van zijn verklaringen te veel zouden aantasten.
De rechtbank is van oordeel dat met de verklaring van de aangever behoedzaam moet worden omgegaan, omdat zijn herinnering aan het ten laste gelegde mogelijk is beïnvloed door zijn hersenletsel. De rechtbank ziet echter geen reden de verklaring van de aangever op voorhand in zijn geheel uit te sluiten van het bewijs, met name niet voor de onderdelen van zijn verklaring die voldoende door andere bewijsmiddelen worden ondersteund.
4.3.1.2 Vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting, waaronder ook de verklaring van verdachte, staat vast dat er op 17 maart 2021 in de [straat 1] te Utrecht een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen verdachte en de aangever in deze zaak, [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] door toedoen van verdachte is gevallen en zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel, heeft opgelopen.
De vraag die de rechtbank eerst dient te beantwoorden is of met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld welke handelingen verdachte jegens de aangever heeft verricht en onder welke omstandigheden hij deze handelingen heeft verricht. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank concludeert uit het dossier dat er die avond twee confrontaties hebben plaatsgevonden tussen verdachte en de aangever. De eerste confrontatie vond plaats in de [straat 2] , naar aanleiding van een verkeersruzie, en de tweede confrontatie vond plaats in de [straat 1] . Bij deze tweede confrontatie heeft de aangever het zware hersenletsel opgelopen.
Van de eerste confrontatie, in de [straat 2] , zijn meerdere onafhankelijke getuigen. Deze confrontatie is echter afgesloten voordat de ten laste gelegde mishandeling plaatsvond, doordat zowel verdachte (in zijn auto) als de aangever (lopend) hun weg vervolgden. De rechtbank zal zich bij het vaststellen van de relevante feiten en omstandigheden daarom beperken tot de tweede confrontatie, in de [straat 1] .
Over deze confrontatie in de [straat 1] bevinden zich slechts vier getuigenverklaringen in het dossier. Die van de aangever, die van verdachte en zijn vrouw, en die van de onafhankelijke getuige [getuige 1] .
De aangever heeft verklaard dat hij in de [straat 1] onverhoeds door verdachte is geslagen, waardoor hij direct knock-out is gegaan. Hij kan zich zelfs niet herinneren dat hij is gevallen. Zoals eerder is overwogen zal de rechtbank echter behoedzaam met de verklaring van de aangever omgaan.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de [straat 1] uit zijn auto is gestapt, waarna hij werd aangevallen door de aangever. Vervolgens heeft hij de aangever geduwd, waardoor deze zijn evenwicht verloor en is gevallen. Getuige [getuige 2] , de vrouw van verdachte, heeft verklaard dat verdachte en de aangever elkaar duwden in de [straat 1] , waarbij de aangever door een duw van verdachte is gevallen.
De onafhankelijke getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte, uit het niets, een harde duw of stoot in de richting van het gezicht van de aangever gaf. De aangever leek volgens [getuige 1] als gevolg hiervan direct knock-out te gaan en viel direct achterover, “alsof er een boom omviel”. Hij verklaart daarbij dat hij de aangever niet heeft zien struikelen. De rechtbank hecht veel waarde aan deze getuigenverklaring, omdat deze directe waarnemingen betreft en is afgelegd door een onafhankelijke getuige die zowel bij de politie als de rechter-commissaris consistent heeft verklaard.
De verklaring van getuige [getuige 1] dat de aangever door de klap of duw direct knock-out leek te gaan en als een boom recht achterover is gevallen, wordt bevestigd door het zeer zware hersenletsel dat de aangever door de val heeft opgelopen. Dergelijk letsel wijst er op dat de val van aangever op geen enkele wijze is gebroken en komt overeen met het letsel waarvan sprake is in vergelijkbare strafzaken, waarbij het slachtoffer door een harde klap bewusteloos is geraakt en met het volle gewicht achterover op hard wegdek op het achterhoofd is gevallen.
De rechtbank trekt uit bovenstaande de conclusie dat de klap of duw die getuige [getuige 1] verklaard te hebben gezien, van dusdanige kracht was dat de aangever hierdoor direct het bewustzijn heeft verloren. Aangezien het moeilijk voorstelbaar is dat de aangever direct bewusteloos raakt door een duw, gaat de rechtbank er van uit dat verdachte de aangever hard tegen het hoofd heeft gestompt met de vuist of met de elleboog, en niet slechts heeft geduwd. Een harde stomp past ook bij de bevindingen van het NFI die aangeven in het forensisch rapport dat het aannemelijk is dat de val met een aanzienlijke energieoverdracht heeft plaatsgevonden. Dat verdachte de aangever heeft gestompt en niet geduwd is ook in overeenstemming met de kort na de val geconstateerde bloeduitstorting in de oogkas van de aangever, die volgens het NFI het gevolg kan zijn van botsend geweld op het oog of de oogkas.
4.3.1.3 De kwalificatie
De volgende vraag die beantwoord moet worden is hoe dit handelen van verdachte, te weten het met kracht met de vuist of elleboog tegen het gezicht van het slachtoffer stompen, juridisch is te kwalificeren.
Vrijspraak voor zware mishandeling.
Vaststaat dat het slachtoffer door het handelen van verdachte zeer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Voor een bewezenverklaring van zware mishandeling is echter vereist dat het opzet van verdachte ook gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dit opzet kan ook bewezen worden verklaard als verdachte niet direct uit was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen zulk zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat verdachte met kracht een stomp tegen het gezicht van het slachtoffer heeft gegeven en deze stomp kennelijk zo hard was dat het slachtoffer ten gevolge van die stomp achterover viel, onvoldoende grond vormt voor het oordeel dat verdachte zich willens en wetens heeft bloot gesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Ook is niet gebleken dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Hierdoor zal verdachte van zware mishandeling worden vrijgesproken.
Veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg
Het handelen van verdachte is zonder meer te omschrijven als mishandeling. Verder staat vast dat het slachtoffer als gevolg van deze mishandeling zeer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte zal daarom worden veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde, te weten mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
4.3.2.
De bewijsmiddelen
Verdachte heeft op 19 januari 2023 ter zitting verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb in de avond van 17 maart 2021 inderdaad een confrontatie gehad met aangever [slachtoffer] in de [straat 1] in Utrecht, waarbij hij is gevallen.
Getuige [getuige 1] heeft onder meer het volgende verklaard: [1]
Woensdag 17 maart 2021, omstreeks 19.50 uur bevond ik mij in de [straat 1] te Utrecht. Ik zag ter hoogte van de kruising [straat 1] met de [straat 3] twee mannen staan. Ik zag dat de ene man de ander een duw of een klap gaf. Ik zag dat de man die de duw of klap kreeg recht naar achteren viel. [2]
V: Heb je gezien waar de dader het slachtoffer raakte?
A: Volgens mij ter hoogte van zijn gezicht. Het leek meer een soort armstoot met de onderarm. Het ging hard want de andere gozer viel echt direct achterover. [3]
V: Is er nog iets wat je wil toevoegen aan je verklaring?
A: Ik vond het opvallend dat ze geen merkbare ruzie hadden. Ik was namelijk niet getriggerd dat er iets gaande was maar er viel vanuit het niets een klap. Ik hoorde vooraf geen geschreeuw ofzo. Ik denk dat ik al enkele minuten in de straat was maar tot aan de klap hoorde en zag ik geen bijzonderheden. [4]
V: Kunt u omschrijven hoe de man naar achteren viel?
A: Ja, in één keer. Alsof er een boom zo omviel. Het leek alsof hij meteen knock-out was. Hij ging echt recht achteruit. [5]
V: U heeft hem niet zien struikelen of wat anders waardoor hij is gevallen?
A: Nee. [6]
V: Heeft u ook gezien of het slachtoffer iets heeft gedaan?
A: Dat heb ik niet gezien. [7]
Aangever [slachtoffer] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik loop door naar huis. Ik loop de [straat 1] in. Op 20 à 25 meter verder op de hoek [straat 1] en [straat 3] valt hij mij aan met een klap op mijn hoofd. Toen ging het licht bij mij uit. [8]
V: U kunt zich niet meer herinneren dat u bent gevallen?
A: Nee. [9]
In het NFI-rapport over het letsel van aangever [slachtoffer] staat onder meer:
Vraag 1: Welke letsels zijn er aangetroffen? Kunt u iets zeggen over het ontstaan van de letsels?
Op het fotomateriaal was er een bloeduitstorting in de rechteroogkas. Blijkens de medische gegevens en het radiologisch beeldmateriaal waren er meerdere schedelbreuken, bloeduitstortingen onder de hersenvliezen en hersenkneuzingen. Al deze letsels kunnen worden verklaard door tenminste één zeer hevige botsende geweldinwerking links achter op het hoofd. De bloeduitstorting in de rechteroogkas is mogelijk veroorzaakt door botsend geweld op het oog en/of de oogkas.
Aangezien deze letsels in onderlinge samenhang te duiden zijn als ‘coup contre coupletsel’, is het aantreffen van deze combinatie van letsels waarschijnlijker onder een hypothese van vallen dan onder een hypothese van slaan tegen de linkerzijde van het achterhoofd.Gezien de ernst en de uitgebreidheid van het schedelhersenletsel, en de relatief jonge leeftijd van het slachtoffer, is het hierbij aannemelijk dat deze val met een aanzienlijke energieoverdracht heeft plaatsgevonden, zoals versneld door een harde slag, klap of duw. [10]
Het blijkens de medische gegevens vastgestelde en op het radiologisch beeldmateriaal waargenomen hersenletsel ging gepaard met levensbedreigende drukverhoging in de schedel, hetgeen zonder de in onderhavig geval uitgevoerde neurochirurgische interventie zonder meer dodelijk zou zijn geweest. [11]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
subsidiair:
op 17 maart 2021 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld door met kracht met de vuist
of de onderarm tegen het gezicht van die [slachtoffer] te stompen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] achterover op de straat is gevallen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten schedelhersenletsel, bestaande uit meerdere schedelbreuken en hersenkneuzingen en bloeduitstortingen onder de hersenvliezen ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht hetgeen bewezen is verklaard strafbaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de door verdachte begane mishandeling niet strafbaar is, omdat deze wordt gerechtvaardigd door noodweer. Verdachte heeft de aangever immers pas een duw gegeven, nadat hij door hem werd aangevallen. Verdachte kon niet anders dan met een duw op deze aanval reageren en deze duw van verdachte was een proportionele reactie op de aanval door de aangever. Het bewezenverklaarde is daardoor niet strafbaar, waardoor verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsvrouw.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en overweegt daartoe als volgt.
Voor het slagen van een beroep op noodweer is het in dit geval noodzakelijk dat aannemelijk is geworden dat verdachte voorafgaand aan de mishandeling door de aangever is aangevallen. De rechtbank acht dit echter niet aannemelijk.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de [straat 1] uit de auto is gestapt, dat de aangever hem vervolgens meerdere keren heeft proberen te trappen, dat verdachte deze trappen een aantal keren heeft ontweken en dat hij uiteindelijk de aangever een duw heeft gegeven, waardoor de aangever is gevallen. Hierbij werd over en weer geschreeuwd.
De aangever heeft verklaard dat hij verdachte in de [straat 1] niet heeft aangevallen, maar op weg was naar huis en plotseling een klap kreeg waardoor hij het bewustzijn verloor.
De onafhankelijke getuigen [getuige 1] en [getuige 3] hebben beiden consistent verklaard dat zij in de minuten die voorafgingen aan de klap of stoot die tot de val heeft geleid, niets hebben gehoord of gezien van een ruzie, woordenwisseling of conflict in de buurt van de val. Getuige [getuige 1] verklaart dat verdachte “uit het niets” de klap of stoot gaf waardoor de aangever is gevallen, en dat hij de aangever daarvóór niets heeft zien doen. De verklaringen van deze getuigen zijn daarmee in overeenstemming met elkaar en met de verklaring van aangever en in tegenspraak met die van verdachte.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat verdachte voorafgaand aan de mishandeling door de aangever is aangevallen. Hierdoor is geen sprake geweest van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen en kan een beroep op noodweer niet slagen.
Ook verder is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht verdachte strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte niet strafbaar is voor de door hem begane mishandeling, omdat deze mishandeling wordt verontschuldigd door noodweerexces. Verdachte is immers aangevallen door de aangever, waardoor bij verdachte een hevige emotie ontstond. Door deze hevige emotie heeft verdachte in zijn reactie op de aanval door de aangever mogelijk disproportioneel gereageerd. Deze disproportionaliteit is echter te verontschuldigen door de hevige emotie die de aanval bij hem veroorzaakte, aldus de raadsvrouw.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Zoals eerder onder 6.3 uiteengezet, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte voorafgaand aan de mishandeling door het slachtoffer is aangevallen. Ook het beroep op noodweerexces kan daarom niet slagen.
Er is ook verder geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van vier maanden voorwaardelijk. met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte bij een bewezenverklaring geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte inmiddels werk heeft en bezig is zijn schulden af te lossen. Zijn vrouw kampt met burn-outklachten en komt er alleen voor te staan in het gezin als verdachte weer de gevangenis in moet. De reclassering adviseert ook niet voor niets om verdachte geen gevangenisstraf op te leggen, aldus de raadsvrouw.
Verder merkt de raadsvrouw op dat strafvermindering dient te volgen, omdat er in het voorbereidend onderzoek sprake is geweest van een vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van strafvordering (Sv). Gedurende het onderzoek is de vrouw van verdachte immers bedreigd door de politie, met de bedoeling om verdachte en zijn vrouw over de tap aan het praten te krijgen. Hierdoor is sprake geweest van strafbaar handelen door de politie jegens verdachte en zijn vrouw, of in ieder geval gehandeld in strijd met artikel 3 van het EVRM, dat een onmenselijke of vernederende behandeling jegens personen verbiedt. Ook ontbreekt in het dossier een bevel van de officier van justitie dat een dergelijke opsporingsmethode toestaat.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Inleidende opmerkingen met betrekking tot de strafoplegging
Bij de oplegging van een straf of maatregel houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken.
8.3.2
De ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling met ernstig en blijvend hersenletsel tot gevolg. Van dit letsel zal het slachtoffer van de mishandeling zijn verdere leven ingrijpende, negatieve gevolgen ondervinden. Hoewel de rechtbank verdachte vrijspreekt van opzet op het toebrengen van dit zeer zwaar lichamelijk letsel, is hij er, door zijn mishandeling van het slachtoffer, wel verantwoordelijk voor.
Verdachte heeft echter geprobeerd zich aan deze verantwoordelijkheid te onttrekken. Ten eerste is hij, na de val van het slachtoffer, in plaats van hulp te verlenen onmiddellijk weggereden, het slachtoffer daarbij ernstig gewond achterlatend. Vervolgens heeft hij, toen de ernst van het toegebrachte letsel en de zwaarte van zijn verantwoordelijkheid hem duidelijk moeten zijn geweest, er voor gekozen zich niet bij de politie te melden. Hierdoor zijn niet alleen de directe naasten van het slachtoffer geschokt en maandenlang in onzekerheid gebleven, ook de maatschappij is door deze handelswijze geschokt geraakt. De politie heeft vervolgens zeer veel menskracht en middelen in moeten zetten bij de opsporing van verdachte, hetgeen voorkomen had kunnen worden als verdachte zijn verantwoordelijkheid had genomen. Ook in de proceshouding van verdachte na zijn aanhouding, vier maanden na de mishandeling, geeft verdachte er vooral blijk van de ernstige gevolgen voor zichzelf te betreuren, en lijkt hij het strafwaardige van zijn handelen onvoldoende in te zien.
De rechtbank rekent verdachte de mishandeling, de gevolgen hiervan en het proberen te ontlopen van zijn verantwoordelijkheid hiervoor, ernstig aan.
8.3.3
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezen verklaarde niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Door de reclassering is op 18 januari 2021 een rapport over verdachte opgemaakt. Hieruit blijkt dat de reclassering het risico op recidive als laag inschat. Verdachte heeft zich tijdens het reclasseringstoezicht coöperatief opgesteld, is open en vriendelijk in het contact en heeft zijn reclasseringsdoelen gehaald. De reclassering adviseert geen gevangenisstraf op te leggen, omdat verdachte een baan heeft met een nul-urencontract, in een schuldsaneringstraject zit en actief deelneemt aan het gezin met twee jonge kinderen. Daarbij kampt de vrouw van verdachte met burn-outklachten. De reclassering ziet geen meerwaarde in verder reclasseringstoezicht.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij blij is met zijn werk als pakketbezorger bij [bedrijf] . Hij heeft een groot deel van zijn schulden afbetaald. Zijn vrouw loopt bij een psychiater door burn-outklachten en angststoornissen. De raadsvrouw van verdachte heeft aangevuld dat deze klachten zijn ontstaan doordat zij in het onderzoek naar verdachte door de politie is bedreigd.
8.3.4
De op te leggen straf
Om te bevorderen dat landelijk door rechtbanken voor vergelijkbare feiten ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd, zijn voor een aantal strafbare feiten landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging ontwikkeld (de LOVS-oriëntatiepunten). Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg is echter niet een van deze feiten.
Er is wel een LOVS-oriëntatiepunt voor zware mishandeling met zeer zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, te weten een gevangenisstraf van 8 maanden. Aangezien dit oriëntatiepunt uitgaat van opzet op het toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel, en de rechtbank verdachte hiervan vrijspreekt, zal de rechtbank een aanzienlijk lagere straf opleggen dan dit oriëntatiepunt indiceert. Vanwege de ernst van het feit, de ingrijpende gevolgen hiervan voor het slachtoffer en met name de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, zoals onder 8.3.2 uiteengezet, acht de rechtbank wel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, op zijn plaats.
De rechtbank ziet hierbij geen reden strafvermindering toe te passen vanwege een vormverzuim in het onderzoek, zoals de raadsvrouw heeft bepleit. De politie heeft op enig moment in het onderzoek, toen er aanwijzingen waren dat verdachte en zijn vrouw betrokken waren bij de mishandeling, geprobeerd een zogenaamd “ruismoment” te creëren, door de vrouw van verdachte te bellen en verontrustende mededelingen te doen, waarin aan de mishandeling werd gerefereerd. De bedoeling hiervan was de mogelijkheid te creëren dat verdachte of zijn vrouw mededelingen over de mishandeling zouden doen over een afgeluisterde telefoonlijn. Hoewel de rechtbank kan invoelen dat dit opsporingsmiddel een aanzienlijke impact op verdachte en zijn vrouw heeft gehad, is er naar het oordeel van de rechtbank hierbij geen sprake geweest van een vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a Sv. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de opsporingsambtenaar niet valt onder een specifieke wettelijke regeling, maar onder de algemene opsporingsbevoegdheid van de politie. De verbalisant is gebleven binnen het doel waartoe opsporing dient, namelijk het verrichten van onderzoek naar strafbare feiten en het verschaffen van opheldering omtrent de identiteit van de dader. Voorts is het zogenoemde “ruismoment” vastgelegd in een proces-verbaal en is gebleken ter terechtzitting dat een en ander is geschied in overleg met de officier van justitie, en dat vooraf ook toestemming door de officier van justitie was gegeven voor de hier gerelateerde opsporingshandelingen. Hierdoor is het handelen van de opsporingsambtenaar inzichtelijk gemaakt waarmee de rechtmatigheid ervan getoetst kon worden. Ten slotte is er, in tegenstelling tot hetgeen de raadsvrouw heeft bepleit, geen sprake geweest van strafbare bedreigingen jegens de vrouw van verdachte en ook is er geen sprake geweest van een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM.

9.BENADEELDE PARTIJEN

9.1.
Benadeelde partij [slachtoffer]
9.1.1.
De vordering
Benadeelde partij [slachtoffer] heeft een verzoek tot schadevergoeding ingediend, waarin hij van verdachte een totaalbedrag van € 378.269,48 vordert, als vergoeding voor de schade die hij stelt te hebben geleden en nog te zullen lijden als gevolg van de aan verdachte ten laste gelegde mishandeling. Dit totaalbedrag bestaat uit een bedrag van € 253.269,48 als vergoeding voor materiële schade, een bedrag van € 75.000,- als vergoeding voor immateriële schade en een bedrag van € 50.000,- als vergoeding voor nader te onderbouwen schade.
Daarnaast vordert de benadeelde partij een verhoging van dit bedrag met de verschuldigde wettelijke rente, en verzoekt hij de rechtbank om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen, met uitzondering van het gevorderde bedrag voor nader te onderbouwen schade. Zij verzoekt de benadeelde partij ten aanzien van dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Verder heeft de officier van justitie verzocht aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering dan wel de vordering af te wijzen, omdat verdachte bij een bewezenverklaring dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu het bewezen verklaarde wordt gerechtvaardigd door noodweer dan wel verontschuldigd door noodweerexces.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, omdat deze vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding vormt. Vanwege de complexiteit van de vordering is de verdediging immers niet in staat om ter zitting een onderbouwd verweer tegen de vordering te voeren en daarvoor bewijs te leveren, aldus de raadsvrouw.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering op grond van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor ten minste de helft van het gevorderde bedrag af te wijzen, vanwege aanzienlijke eigen schuld van de benadeelde partij aan de schade waarvoor hij vergoeding vraagt. Ook de benadeelde partij heeft zich immers schuldig gemaakt aan geweldshandelingen, aldus de raadsvrouw. Ten slotte heeft de raadsvrouw verzocht de vordering voor wat betreft de nader te onderbouwen schade af te wijzen.
9.1.4
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
9.1.4.1 Geen onevenredige belasting van het strafproces
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de behandeling van de vordering geen onevenredige belasting van het strafproces vormt. De rechtbank overweegt hierbij dat de door de raadsvrouw aangevoerde complexiteit van de vordering vooral betrekking heeft op de posten “verlies aan verdienvermogen”, “huishoudelijke hulp” en “zelfredzaamheid”. De onder deze posten gevorderde bedragen zijn door de benadeelde partij onderbouwd door middel van een schaderapport van schade-expertisebureau [naam schade-expertisebureau] . Blijkens mededeling van de raadsman van de benadeelde partij ter zitting, die niet door de raadsvrouw is weersproken, had de raadsvrouw reeds op 5 december 2022, ruim zes weken voor de zitting, de beschikking over dit schaderapport. Hierdoor heeft de raadsvrouw naar het oordeel van de rechtbank voldoende tijd gehad om een onderbouwd verweer te voeren tegen deze onderdelen van de vordering en daarvoor (tegen)bewijs te leveren.
9.1.4.2 De materiële schade
De posten:
  • kledingschade (€ 248,-)
  • ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 1.147,-)
  • revalidatiedaggeldvergoeding (€ 2.608,-)
  • kosten [naam schade-expertisebureau] (€ 1.815,-)
  • reiskosten familiebezoeken ziekenhuis/revalidatiecentrum (€ 246,48).
De rechtbank wijst de gevorderde bedragen onder bovenstaande posten in zijn geheel toe, omdat deze voldoende zijn onderbouwd en niet inhoudelijk zijn betwist.
De posten:
  • verlies aan verdienvermogen
  • huishoudelijke hulp
  • zelfredzaamheid.
Bovenstaande posten zijn door de benadeelde partij onderbouwd door middel van een rapport van [naam schade-expertisebureau] , met daarin een berekening van de volgens de benadeelde partij geleden schade vanwege verlies aan verdienvermogen, kosten voor huishoudelijke hulp en kosten vanwege verlies aan zelfredzaamheid. Aan de rapportage liggen verschillende concreet onderbouwde feiten ten grondslag. De aannames en uitgangspunten van de berekening zijn logisch en de aannames zijn binnen een veilige en redelijke marge gedaan. De berekening van de schade door de deskundige is navolgbaar.
Echter, om te kunnen komen tot een volledige berekening van de voor deze posten toe te wijzen schade, is de rechtbank nog onvoldoende voorgelicht. Zo ontbreekt op dit moment een arbeidsongeschiktheidsverklaring van het UWV als onderbouwing van deze posten en daardoor kan nog niet vastgesteld worden in hoeverre de benadeelde partij arbeidsongeschikt is en zal blijven. Van de raadsman van de benadeelde partij heeft de rechtbank ter zitting vernomen dat het onderzoek door het UWV naar de arbeidsgeschiktheid van de benadeelde partij binnenkort zal plaatsvinden. Aanhouding van de behandeling van de strafzaak om ontbrekende informatie aan het dossier toe te laten voegen zou een te grote belasting van het strafproces betekenen.
De rechtbank kan op dit moment, op grond van het strafdossier en de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij, echter wel vaststellen dat de benadeelde partij ten aanzien van de genoemde posten aanzienlijke schade heeft geleden en nog zal lijden, en dat deze schade een direct gevolg is van de mishandeling door verdachte. De rechtbank overweegt daarbij dat de benadeelde partij, als gevolg van het ernstige hersenletsel dat hij door de mishandeling heeft opgelopen, in de toekomst ernstig beperkt zal zijn in zijn verdienvermogen, het verrichten van huishoudelijke taken en zijn zelfredzaamheid.
Bij de beoordeling van deze schadeposten zal de rechtbank dan ook gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid, zoals bedoeld in artikel 6:97 BW.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat de minimale schade die de benadeelde partij voor deze posten heeft geleden en nog zal lijden in redelijkheid kan worden geschat op
€ 125.000,-. De vordering zal voor deze posten dan ook tot dit bedrag worden toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor de overige onder deze posten gevorderde schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren, en bepalen dat dit gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De totale vergoeding voor materiële schade
De rechtbank waardeert de totale materiële schade op: € 131.064,48 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2021 tot de dag van volledige betaling.
9.1.4.3 De immateriële schade.
Op grond van artikel 6:106 aanhef en b BW kan de benadeelde partij aanspraak maken op immateriële schadevergoeding, indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. In het onderhavige geval heeft de benadeelde partij door de bewezen verklaarde mishandeling zeer zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten ernstig hersenletsel.
De rechtbank zal de immateriële schade die daar het gevolg van is conform de vordering vaststellen op € 75.000,-. De rechtbank heeft hierbij gelet op de ernst van het letsel, de door de benadeelde partij geschetste psychische gevolgen hiervan en de bedragen die binnen de rechtspraak in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Dit bedrag is te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2021 tot de dag van volledige betaling.
9.1.4.4 De nog te onderbouwen schade
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het deel van de vordering dat betrekking heeft op nog te onderbouwen schade niet-ontvankelijk verklaren, omdat op dit moment niet duidelijk is op welke schade dit betrekking heeft.
9.1.4.5 Geen eigen schuld
De raadsvrouw heeft bepleit dat de toe te wijzen schadevergoeding dient te worden verminderd, omdat het slachtoffer eigen schuld heeft gehad in de zin van artikel 6:101 BW. De rechtbank zal echter op de toe te wijzen schadevergoeding geen eigen schuld-correctie toepassen, omdat niet is gebleken van een gedraging door de benadeelde partij die heeft bijgedragen aan het ontstaan van de door hem geleden schade.
9.1.4.6 De totale schadevergoeding
De rechtbank waardeert de totale materiële en immateriële schade op: € 206.064,48 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal tevens worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
9.1.4.7 De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 206.064,48. Dit bedrag is te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2021 tot de dag van volledige betaling.
Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 365 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
9.2.
Benadeelde partij [benadeelde]
9.2.1.
De vordering
Benadeelde partij [benadeelde] heeft een verzoek tot schadevergoeding ingediend, waarin zij van verdachte een totaalbedrag van € 12.556,12 vordert, als vergoeding voor de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van de aan verdachte ten laste gelegde mishandeling.
Dit totaalbedrag bestaat uit een bedrag van € 56,12 als vergoeding voor materiële schade, een bedrag van € 10.000,- als vergoeding voor immateriële schade en een bedrag van € 2.500,- als vergoeding voor nog te onderbouwen schade.
Daarnaast vordert de benadeelde partij een verhoging van dit bedrag met de verschuldigde wettelijke rente, en verzoekt zij de rechtbank om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen, met uitzondering van het gevorderde bedrag voor nader te onderbouwen schade. Zij verzoekt de benadeelde partij ten aanzien van dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Verder heeft de officier van justitie verzocht aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering dan wel de vordering af te wijzen, omdat verdachte bij een bewezenverklaring dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu het bewezen verklaarde wordt gerechtvaardigd door noodweer dan wel verontschuldigd door noodweerexces.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, omdat deze vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding vormt.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht bij de beoordeling van de vordering met het volgende rekening te houden. Ten eerste betreft de jurisprudentie waar de benadeelde partij in haar vordering naar verwijst, ernstiger casusposities dan in de onderhavige zaak. Verder is de door de benadeelde partij ingebrachte verklaring van een GZ-psycholoog onvoldoende om immateriële shockschade te kunnen aannemen. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor het opvragen van medische informatie over de benadeelde partij bij haar huisarts, geldt dat deze niet kan worden toegekend, omdat het opvragen van deze informatie gratis dient te zijn op grond van artikel 12 lid 5 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Ten slotte heeft de raadsvrouw verzocht de vordering voor wat betreft de nader te onderbouwen schade af te wijzen.
9.2.4
Het oordeel van de rechtbank
9.2.4.1 Geen onevenredige belasting van het strafproces
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de behandeling van de vordering geen onevenredige belasting van het strafproces vormt. De rechtbank overweegt hierbij dat de vordering niet complex van aard is, en dat de raadsvrouw voldoende tijd heeft gehad om een onderbouwd verweer te voeren tegen deze vordering en daarvoor (tegen)bewijs te leveren.
9.2.4.2 De materiële schade
De gevorderde vergoeding voor materiële schade heeft betrekking op een bedrag van
€ 56,12, dat de huisarts van de benadeelde partij in rekening heeft gebracht bij haar raadsman vanwege het opvragen van medische informatie over de benadeelde partij.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat dit onderdeel van de vordering dient te worden afgewezen, omdat een huisarts aan een gemachtigd vertegenwoordiger van een patiënt geen kosten in rekening mag brengen, indien deze een kopie opvraagt van een deel van het medisch dossier van deze patiënt. Daardoor kan niet gezegd worden dat door de betaling aan de huisarts redelijke kosten zijn gemaakt ter vaststelling van schade, zoals bedoeld in artikel 6:96, tweede lid, onder b, van het BW, en zal de vordering op dit punt worden afgewezen.
9.2.4.3 De immateriële schade
Benadeelde partij [benadeelde] heeft een bedrag van € 10.000,- gevorderd als vergoeding voor geleden immateriële shockschade.
Immateriële shockschade betreft geestelijk letsel dat is ontstaan door het waarnemen van een strafbaar feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van een strafbaar feit. De rechtbank benadrukt dat het bij de toekenning van shockschade niet gaat om een vergoeding voor ondergaan leed, verdriet of angst als gevolg van dat strafbare feit zelf of de gevolgen daarvan.
Het staat vast dat de benadeelde partij [benadeelde] in het ziekenhuis is geconfronteerd met haar zwaar gewonde, bewusteloze broer, en dat zij sindsdien in angst en onzekerheid heeft verkeerd over zijn gezondheid. Verder is duidelijk dat de benadeelde partij door de mishandeling van haar broer en de gevolgen daarvan veel leed is toegebracht. Haar behandelend GZ-psycholoog heeft aangegeven dat bij haar, als gevolg van de mishandeling van haar broer, sprake is van trauma- en overbelastingsklachten.
Voor de rechtbank staat echter onvoldoende vast dat deze psychische klachten louter een gevolg zijn van de confrontatie met haar broer in het ziekenhuis, en niet ook een gevolg zijn van de mishandeling zelf en de ernstige gevolgen daarvan.
De rechtbank wil benadrukken dat dit niets afdoet aan het leed dat door de benadeelde partij is geleden, maar stelt dus vast dat de vordering met betrekking tot de shockschade onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij met betrekking tot de gevorderde vergoeding voor shockschade dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan haar vordering voor dit deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.2.4.4 De nog te onderbouwen schade
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het deel van de vordering dat betrekking heeft op nog te onderbouwen schade niet-ontvankelijk verklaren, omdat op dit moment niet duidelijk is op welke schade dit betrekking heeft.
Nu de benadeelde partij voor het grootste deel niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair en laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en/of maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 3 (drie) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • wijst de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 206.064,48;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 206.064,48 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 365 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [benadeelde]
  • wijst de vordering van benadeelde partij [benadeelde] af met betrekking tot de gevorderde vergoeding van € 56,12 voor materiële schade;
  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dit deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, voorzitter, mr. E.W.A. Vonk en mr. A. van den Driest, rechters, in tegenwoordigheid van A. van der Zwan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 februari 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 maart 2021 te Utrecht, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten schedelhersenletsel, althans cognitief letsel, bestaande uit meerdere schedelbreuken en/of hersenkneuzingen en/of bloeduitstortingen onder de hersenvliezen heeft toegebracht door met de hand en/of de vuist en/of de (onder)arm één of meermalen met kracht in/tegen het gezicht en/of de schouder, in elk geval tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of te duwen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] achterover op de stoep/de straat is gevallen;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 maart 2021 te Utrecht, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door één of meermalen met kracht met de hand en/of de vuist en/of de (onder)arm, in/tegen het gezicht en/of de schouder, in elk geval tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/of te duwen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] achterover op de stoep/de straat is gevallen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten schedelhersenletsel, althans cognitief letsel, bestaande uit meerdere schedelbreuken en/of hersenkneuzingen en/of bloeduitstortingen onder de hersenvliezen ten gevolge heeft gehad;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers van het dossier betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 30 augustus 2021, genummerd 2021083705, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, Districtsrecherche Stad-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 340. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren..
2.Proces-verbaal van verhoor getuige van 17 maart 2021, pag. 113 van het dossier.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige van 19 maart 2021, pag. 116 van het dossier.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige van 19 maart 2021, pag. 117 van het dossier.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris van 16 februari 2022, pag. 3.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris van 16 februari 2022, pag. 4.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris van 16 februari 2022, pag. 3.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris van 23 februari 2022, pag. 3.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris van 23 februari 2022, pag. 6.
10.Een geschrift, zijnde een NFI-rapportage d.d. 4 februari 2022, pag. 9.
11.Een geschrift, zijnde een NFI-rapportage d.d. 4 februari 2022, pag. 10.