ECLI:NL:RBMNE:2023:3808

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
23/1636
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake persoonsgegevens en bezwaarprocedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend door verzoeker op 18 april 2023. Het verzoek was gericht tegen een besluit van het College van procureurs-generaal van 2 februari 2023, waarin verzoeker inzage in zijn persoonsgegevens was verleend. De voorzieningenrechter heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 2 februari 2023, wat een voorwaarde is voor het treffen van een voorlopige voorziening volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift aangegeven dat de voorlopige voorziening verband houdt met een andere beroepsprocedure (UTR 23/292), maar deze procedure betreft een ander verzoek om inzage in persoonsgegevens. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening ongegrond is, omdat verzoeker niet heeft toegelicht welke voorziening getroffen zou moeten worden en waarom de uitkomst van de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoeker vooral de bezwaarprocedure wil bespoedigen, maar dat een verzoek om een voorlopige voorziening hiervoor niet het juiste middel is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het kennelijk ongegrond is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLANDZittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1636

uitspraak van voorzieningenrechter van 1 juni 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , [plaats] , verzoeker,

en

het College van procureurs-generaal, verweerder,

gemachtigde: mr. M.D. Groenewegen.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek om een voorlopige voorziening dat verzoeker heeft ingediend op 18 april 2023 tegen het besluit van het college van 2 februari 2023.

Overwegingen

De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Het verzoek wordt afgewezen. Hieronder legt de voorzieningenrechter uit waarom dat is.
Verzoeker heeft bij zijn verzoekschrift een besluit van het college van 2 februari 2023 gevoegd. In dit besluit heeft het college het verzoek van verzoeker om inzage in zijn persoonsgegevens ingewilligd. De voorzieningenrechter heeft verzoeker in een brief van 21 april 2023 gevraagd of hij bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit. De voorzieningenrechter kan namelijk alleen een voorlopige voorziening treffen als er een bezwaar of beroepsprocedure loopt tegen een besluit. Dat volgt uit artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als er geen bezwaar of beroep is ingesteld tegen een besluit, dan kan de voorzieningenrechter ook geen voorlopige voorziening treffen.
In zijn brief van 2 mei 2023 heeft verzoeker geantwoord dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 2 februari 2023. De voorzieningenrechter kan dus ook geen voorlopige voorziening treffen.
In zijn verzoekschrift stelt verzoeker verder dat de voorlopige voorziening hoort bij de beroepsprocedure UTR 23/292. De procedure UTR 23/292 gaat over een heel ander verzoek om inzage van persoonsgegevens bij het college. De voorzieningenrechter heeft vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid ook beoordeeld of er in die beroepsprocedure aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
De zaak UTR 23/292 gaat over een beroep van eiser dat gericht is tegen een besluit van 13 september 2022. Verzoeker heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft op 19 oktober 2022 beroep bij de rechtbank ingediend. De rechtbank heeft in haar uitspraak van vandaag geoordeeld dat het beroep prematuur (dat wil zeggen: te vroeg) is ingediend. Het college moet eerst nog op het bezwaar van eiser beslissen voordat eiser beroep kan instellen. Het beroep van eiser is daarom niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker kan met zijn verzoek om een voorlopige voorziening in die procedure dus ook niets meer bereiken.
Dat neemt niet weg dat er ook nog een bezwaarprocedure bij het college loopt tegen het besluit van 13 september 2022. De voorzieningenrechter heeft in zijn brief van 21 april 2023 aan verzoeker gevraagd om toe te lichten welke voorlopige voorziening er getroffen moet worden en wat het spoedeisende belang is. In zijn reactie van 2 mei 2023 heeft verzoeker gezegd dat het college nog steeds geen beslissing op zijn bezwaar heeft genomen. Hij is ervan overtuigd dat er persoonsgegevens van hem verwerkt worden en vindt dat dat onmiddellijk moet stoppen. Zonder tussenkomst van de rechter wordt verzoeker volgens hem niet serieus genomen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker niet heeft gezegd welke voorlopige voorziening de voorzieningenrechter zou moeten treffen in dit geval. Hij heeft ook niet toegelicht waarom hij de uitkomst van de bezwaarprocedure niet zou kunnen afwachten en waarom tussenkomst van de rechter nu direct nodig is. De voorzieningenrechter maakt uit de reactie van verzoeker op dat hij de bezwaarprocedure nu vooral wil bespoedigen. Een verzoek om een voorlopige voorziening is daarvoor echter niet het geëigende middel. Als verzoeker dat wil, moet hij het college in gebreke stellen en eventueel daarna een beroep tegen het niet-tijdig beslissen bij de rechtbank indienen. Dat heeft hij niet gedaan.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen omdat het verzoek, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond is. [1]

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2023.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep of in verzet.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, derde lid, van de Awb.