In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vereniging tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De vereniging had verzocht om een voorlopige voorziening met betrekking tot de opschorting van een primair besluit, waar de minister op 4 mei 2023 op had gereageerd door de gevolgen van het besluit op te schorten. Hierdoor trok de vereniging haar verzoek om voorlopige voorziening in, maar vroeg zij wel om vergoeding van haar proceskosten. De minister gaf aan bereid te zijn om een bedrag van € 418,50 te vergoeden, maar de vereniging claimde een hogere vergoeding.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vereniging recht heeft op vergoeding van de proceskosten, maar dat de minister niet verplicht is om de door de vereniging gevraagde aanvullende vergoeding te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vereniging recht heeft op 1 procespunt ter waarde van € 837,- voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft geen van beide partijen gelijk gegeven in hun standpunten over de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding. De rechtbank oordeelde dat de zaak gemiddeld van aard is en dat er geen redenen zijn om van deze standaard af te wijken. De voorzieningenrechter heeft de minister veroordeeld tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan de vereniging.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet tegen deze beslissing. De griffier zal het griffierecht van de vereniging terugbetalen, zoals voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht.