ECLI:NL:RBMNE:2023:3776

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
16/230310-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplichtigheid aan de productie en het aanwezig hebben van MDMA

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 april 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de productie en het aanwezig hebben van MDMA. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een terechtzitting op 11 april 2023, waar de officier van justitie, mr. N. Schapendonk, en de raadsman van de verdachte, mr. M.J. Schimmel, hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte werd verweten dat hij in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 16 november 2018 een loods en een schuur ter beschikking had gesteld voor druggerelateerde activiteiten.

De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van een eerlijk proces, omdat de redelijke termijn was overschreden. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor de medeplichtigheid van de verdachte aan de productie van MDMA. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wist wat er in de door hem verhuurde ruimtes plaatsvond en dat er onvoldoende bewijs was voor het vereiste dubbele opzet voor medeplichtigheid.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en hevelde het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs en de noodzaak om aan te tonen dat de verdachte op de hoogte was van de druggerelateerde activiteiten in de door hem verhuurde ruimtes.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schapendonk en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Schimmel, advocaat te Bussum, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
medeplichtig is aan het bereiden, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen of aanwezig hebben van een grote hoeveelheid MDMA in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 16 november 2018 te Ankeveen, door een loods en een schuur ter beschikking te stellen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig en de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde.
Ten aanzien van de ontvankelijk van het Openbaar Ministerie heeft de verdediging verweer gevoerd.
3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat in dit geval geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu de redelijke termijn is geschonden met een periode van bijna drie jaren. Door het verstrijken van deze termijn heeft verdachte lange tijd onder grote druk geleefd, is zijn bedrijf failliet gegaan en zijn verdachtes relaties bekoeld. Ook heeft hij een aantal personen niet meer als getuigen kunnen laten horen, omdat zij door het tijdsverloop te weinig herinnering hadden aan de relevante feiten en omstandigheden. Dat zo’n lange termijn is verstreken, is geenszins te wijten aan de verdediging. De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.
Daarnaast is volgens de verdediging niet-ontvankelijkheid op zijn plaats op grond van schending van het gelijkheidsbeginsel. De zoon van verdachte, [A] , is niet vervolgd, terwijl tegen hem gelijke verdenkingen bestaan.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie erkent dat sprake is van een schending van de redelijke termijn. Deze schending hoeft volgens haar echter niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te leiden, maar slechts tot strafvermindering. Zij zal hiermee dan ook rekening houden bij de formulering van haar strafeis.
Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van gelijke gevallen die ongelijk zijn beoordeeld. Ook dit beroep kan dus niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Overschrijding van de redelijke termijn
In eerste aanleg geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De rechtbank is van oordeel dat die aanvang in dit geval is gelegen op het moment van de aanhouding van verdachte, te weten op 16 november 2018. Het voorgaande betekent dat ten tijde van de uitspraak op 25 april 2023 de redelijke termijn ruimschoots is overschreden.
Indien sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, hanteert de Hoge Raad de regel dat dit nimmer tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie leidt. Regel is dat die overschrijding wordt gecompenseerd door strafvermindering. Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie kan slechts in uitzonderlijke gevallen in beeld komen. Naar het oordeel van de rechtbank is van zo’n uitzonderlijke situatie geen sprake. Zij is van oordeel dat de overschrijding er niet toe heeft geleid dat sprake is van een oneerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM. Zo heeft de reden dat bepaalde getuigen niet zijn gehoord, niet met deze termijnoverschrijding te maken. In geval van veroordeling kan de schending van de redelijke termijn worden gecompenseerd door strafvermindering.
Gelijkheidsbeginsel
Ten aanzien van de door de raadsman aangevoerde schending van het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank het volgende. Vooropgesteld moet worden dat op grond van het opportuniteitsbeginsel het openbaar ministerie bepaalt in welke zaak tot vervolging wordt overgegaan en in welke zaak niet. Slechts in uitzonderlijke gevallen is plaats voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde, zoals het gelijkheidsbeginsel. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich hier niet voor, nu niet gesproken kan worden van evident gelijke gevallen. Hoewel er overeenkomsten zijn aan te wijzen tussen de mogelijke betrokkenheid bij het ten laste gelegde van enerzijds verdachte en anderzijds zijn zoon [A] , zijn er ook relevante verschillen tussen de feitelijke omstandigheden van beiden. Zo had verdachte een andere rol dan zijn zoon bij de verhuur van de ruimtes waarin het drugslaboratorium is aangetroffen.
Gelet op het voorgaande zijn er geen redenen die moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Ook zijn er geen gronden voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat de rechtbank deze strafzaak inhoudelijk kan beoordelen.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie heeft daartoe in de eerste plaats aangevoerd dat in de loods en de schuur, in het dossier genoemd: de paardenstal, goederen zijn aangetroffen die bij uitstek worden gebruikt voor de productie van (synthetische) drugs. Opvallend is dat verdachte die ruimtes door middel van een schimmige huurconstructie ter beschikking heeft gesteld aan de huurder. Zo was er geen schriftelijk contract, werden de huurbetalingen deels contant voldaan en was er achterstand in de betalingen. Bovendien was verdachtes contactpersoon over het gehuurde iemand anders dan degene waarmee de mondelinge huurovereenkomst was gesloten. Verder is op de foto’s in het dossier te zien dat vaten met chemicaliën en drugsafval zichtbaar aanwezig waren buiten de afgesloten ruimtes, op plekken waar verdachte ook kwam. Ook was de afzuiginstallatie buiten de afgesloten ruimte hoorbaar en had de afgesloten ruimte een hogere temperatuur. Opvallend is dat de moeder van verdachte heeft verklaard dat verdachte ’s avonds vaak bij haar was tot precies 00:00 uur. Zij kreeg op een gegeven moment het gevoel dat hij haar dan binnen hield, zodat zij niet kon zien wat zich gedurende die uren buiten afspeelde. Ten slotte heeft de officier van justitie erop gewezen dat verdachte volgens verklaringen in het dossier een zenuwachtige indruk maakte bij de inspectie van de panden waar de loods en de paardenstal deel van uitmaakten en heeft hij eerder naar aanleiding van een melding van zijn broer, controle gedaan of er geen hennepkwekerij in de paardenstal was.
Uit al het voorgaande tezamen kan volgens de officier van justitie worden afgeleid dat verdachte in ieder geval willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de door hem verhuurde ruimtes druggerelateerde activiteiten plaatsvonden. Hij had daarmee opzet op zowel het ter beschikking stellen van de loods en de stal als op het vervaardigen van (synthetische) drugs in die ruimtes.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Volgens hem is geen sprake van het voor medeplichtigheid vereiste dubbele opzet. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat verdachte wist wat er in de door hem verhuurde ruimtes plaatsvond. Het feit dat de huur soms te laat werd betaald, is geen omstandigheid die tot nader onderzoek door verdachte had hoeven leiden. Zijn DNA of vingerafdrukken zijn ondanks uitgebreid onderzoek niet in de ruimtes gevonden. Ook aan de verklaring van getuige [getuige] , dat verdachte zenuwachtig overkwam tijdens de inspectie, kan niet de conclusie worden verbonden dat verdachte wist wat zich in de ruimtes afspeelde. Verder heeft de raadsman gewezen op verklaringen van getuigen, die net als verdachte vaker op het terrein kwamen. Ook zij hebben nooit iets geks opgemerkt. Bovendien hebben deze getuigen verklaard dat verdachte hen nooit de toegang heeft ontzegd tot ruimtes nabij de loods en stal. Dit zijn ontlastende verklaringen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Conclusie
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medeplichtige betrokken is geweest bij het vervaardigen van MDMA op de wijze als ten laste gelegd. Dat betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken.
De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Juridisch kader
Voor bewezenverklaring van opzettelijke medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat verdachtes opzet was gericht op het behulpzaam zijn of op het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict).
Deze zaak
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting maakt de rechtbank het volgende op.
In afgescheiden ruimtes van een loods en een paardenstal op een terrein gelegen aan de [locatie] te Ankeveen is op 16 november 2018 een drugslaboratorium aangetroffen. De moeder van verdachte was eigenaresse van het terrein. Verdachte heeft de ruimtes waarin het drugslaboratorium is aangetroffen, namens haar verhuurd. Niet alleen in de verhuurde ruimtes, maar ook daarbuiten zijn goederen aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met het aangetroffen drugslaboratorium. Zo lagen er vaten tussen de banden in de bandenopslag van het garagebedrijf van verdachte en stond er een stapel chemicaliën (afgedekt met een zeil) in de loods waar verdachte de avond voor de ontdekking van het drugslaboratorium zijn vrachtwagen had gesteld. Bovendien was de afzuiginstallatie in de afgesloten ruimte voor de verbalisant hoorbaar. Dat verdachte de ruimtes waarin het drugslaboratorium is aangetroffen ter beschikking heeft gesteld en dat hij druggerelateerde goederen heeft kunnen waarnemen, zijn belastende feiten en omstandigheden.
De omstandigheid dat verdachte op plekken in het gebouw kwam, waar op het moment van de ontdekking van het drugslaboratorium druggerelateerde goederen stonden, betekent echter nog niet dat hij deze goederen daadwerkelijk heeft waargenomen en wist dat ze druggerelateerd waren. In dat verband is van belang dat de werknemers van zijn garagebedrijf die ook in deze ruimtes kwamen, niets opvallends hebben opgemerkt. Dat verdachte een zenuwachtige indruk maakte en dat moeder achteraf twijfels had waarom haar zoon ’s avonds laat nog bij haar was, zijn verder geen objectieve bewijsmiddelen.
De rechtbank wijst daarnaast op een whatsapp gesprek tussen verdachte en zijn dochter [B] van 2 november 2018, waarin de dochter aan verdachte stuurt:
‘ Ze willen 16 nov in alle loodsen zijn om de boel op te meten. Kan jij zorgen dat zij in alle ruimtes kunnen. Dus huurders vragen of ze er zijn of zorgen dat je een sleutel hebt. Het is belangrijk want ze moeten echt overal zijn.’Verdachte antwoordt (kort samengevat) dat dit kan.
De rechtbank ziet hierin een contra indicatie voor wetenschap van verdachte op het gronddelict, dan wel een daarmee verband houdend feit. Indien verdachte van het drugslaboratorium had geweten, had het immers in de lijn der verwachting gelegen dat hij in de periode tussen het moment van het whatsapp bericht van 2 november 2018 en het moment van de meting op 16 november 2018 het drugslaboratorium had laten ontruimen.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van deze omstandigheden, ook in onderlinge samenhang met de door de officier van justitie genoemde bevindingen, niet buiten redelijke twijfel dat verdachte in de ten laste gelegde periode wist dat de door hem verhuurde loods en stal werden gebruikt voor het vervaardigen van MDMA. Evenmin blijkt op overtuigende wijze uit het dossier dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het plaatsvinden van die activiteiten in de door hem verhuurde ruimtes, dan wel op een daarmee verband houdend delict.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst, voorzitter, mrs. L.E. Verschoor-Bergsma en H.C. Piet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 april 2023.
Mr. Jaâter is niet in staat dit vonnis mee te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
één of meer tot nu toe onbekend gebleven perso(o)n(en) in de periode van
1. oktober 2018 tot en met 16 november 2018 te Ankeveen, gemeente Wijdemeren,
tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen opzettelijk heeft/hebben bereid
en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,
een (grote) hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van voornoemd misdrijf verdachte in of omstreeks de
periode van 1 oktober 2018 tot en/met 16 november 2018 te Ankeveen, gemeente
Wijdemeren, opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of
opzettelijk behulpzaam is geweest door aan die tot nu toe onbekend gebleven
perso(o)n(en) een loods en/of een schuur ter beschikking te stellen.
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )