In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 april 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de productie en het aanwezig hebben van MDMA. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een terechtzitting op 11 april 2023, waar de officier van justitie, mr. N. Schapendonk, en de raadsman van de verdachte, mr. M.J. Schimmel, hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte werd verweten dat hij in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 16 november 2018 een loods en een schuur ter beschikking had gesteld voor druggerelateerde activiteiten.
De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van een eerlijk proces, omdat de redelijke termijn was overschreden. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor de medeplichtigheid van de verdachte aan de productie van MDMA. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wist wat er in de door hem verhuurde ruimtes plaatsvond en dat er onvoldoende bewijs was voor het vereiste dubbele opzet voor medeplichtigheid.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en hevelde het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs en de noodzaak om aan te tonen dat de verdachte op de hoogte was van de druggerelateerde activiteiten in de door hem verhuurde ruimtes.