ECLI:NL:RBMNE:2023:3747

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
10284242 \ AC EXPL 23-138
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van onbetaalde facturen tussen twee ondernemingen die koeriersdiensten verlenen

In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gaat het om een geschil tussen twee ondernemingen die zich bezighouden met koeriersdiensten. Eiser, een onderneming die pakketjes bezorgt voor een klant van gedaagde, heeft twee facturen gestuurd voor geleverde diensten. Gedaagde heeft deze facturen niet betaald en betwist de verschuldigdheid ervan. De overeenkomst tussen partijen werd opgezegd door gedaagde, en eiser stelt dat gedaagde tijdens een bespreking heeft toegezegd te betalen. De kantonrechter oordeelt dat eiser de hoogte van de facturen onvoldoende heeft onderbouwd en dat niet is aangetoond dat gedaagde de betaling heeft toegezegd. De kantonrechter wijst de vordering van eiser grotendeels af, maar kent een klein bedrag toe aan eiser, omdat gedaagde nog een bedrag van € 498,62 verschuldigd is. De vordering in reconventie van gedaagde wordt afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10284242 \ AC EXPL 23-138
Vonnis van 9 augustus 2023
in de zaak van
[eiser] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] .,
gemachtigde: mr. K. Horstman,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. ' [gedaagde] ',
kantoorhoudend in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigden: de heer R. Schouten en mr. A. Kouwenaar-de Coninck.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 januari 2023;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- de brief van 4 april 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie.
1.2.
Op 9 juni 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [eiser] . zijn de heer [A] en de heer [B] verschenen, samen met gemachtigde mr. K. Horstman. De heer [gedaagde] was ook aanwezig, samen met zijn gemachtigde de heer R. Schouten. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken. Beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen.
1.3.
Hierna is bepaald dat het vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser] . en [gedaagde] zijn ondernemingen die zich bezighouden met (onder andere) koeriersdiensten. [eiser] . en [gedaagde] hebben op 1 april 2022 een overeenkomst van opdracht gesloten, op grond waarvan chauffeurs van [eiser] . pakketjes bezorgen voor PostNL, een klant van [gedaagde] .
2.2.
[gedaagde] heeft de overeenkomst op 4 juli 2022 opgezegd per 31 juli 2022.
2.3.
[eiser] . en [gedaagde] hebben op 21 juli 2022 een bespreking gehad.
2.4.
[eiser] . heeft daarna twee facturen gestuurd voor de maanden juni 2022 en juli 2022: factuur 2022-023 van € 14.870,70 (gebaseerd op een A4-tje dat volgens [eiser] . door partijen gezamenlijk is opgesteld op 21 juli 2022) en factuur 2022-025 van € 10.840,76. [gedaagde] heeft deze facturen niet betaald, terwijl [gedaagde] daartoe volgens [eiser] . wel gehouden is op grond van de overeenkomst. Ook heeft [gedaagde] volgens [eiser] . tijdens de bespreking op 21 juli 2022 in ieder geval voor factuur 2022-023 toegezegd deze te betalen. Daarom vordert [eiser] . in deze procedure betaling van de facturen, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten, maar beperkt zij haar vordering tot een bedrag van € 25.000,00. Voor het overige doet zij afstand van de vordering.
2.5.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Hij betwist de facturen verschuldigd te zijn. [gedaagde] is niet bekend met het A4-tje waarop [eiser] . factuur 22-023 heeft gebaseerd. Hij heeft ook geen toezegging gedaan tot het betalen hiervan. Bovendien worden er ritten van juli in rekening gebracht terwijl [eiser] . in juli geen ritten meer heeft gereden voor [gedaagde] en worden er op de facturen ook ritten van chauffeurs van [gedaagde] in rekening gebracht. De facturen kloppen dus niet, aldus [gedaagde] . Volgens [gedaagde] heeft hij voor alle ritten die [eiser] . voor [gedaagde] heeft gereden in totaal € 35.401,30 betaald, terwijl uit het overzicht van alle ritten blijkt dat hij slechts € 30.052,87 had hoeven betalen. Het bedrag van € 5.401,30 dat [gedaagde] volgens hem te veel heeft betaald, vordert hij in reconventie terug als onverschuldigd betaald, vermeerderd met rente.

3.De beoordeling

3.1.
De vraag is of [gedaagde] de facturen van [eiser] . moet betalen. [eiser] . stelt primair dat [gedaagde] hiertoe is gehouden op grond van de overeenkomst van opdracht die partijen hebben gesloten.
3.2.
Uit de stukken blijkt dat partijen hebben gesproken over een fusie. In een brief van [gedaagde] aan [eiser] . (productie 14 bij de dagvaarding) schrijft [gedaagde] dat partijen verkennende gesprekken hebben gevoerd over een mogelijke samenwerking. Dit blijkt ook wel uit het feit dat de chauffeurs van zowel [eiser] . als [gedaagde] samen in een WhatsApp-groep zaten en dat [gedaagde] een deel van het kantoor van [eiser] . heeft gehuurd en gebruikt. In het kader van die mogelijke samenwerking zijn de facturen kennelijk ook opgesteld. [eiser] . heeft namelijk de ritten van alle chauffeurs, dus ook die in dienst zijn van [gedaagde] , gefactureerd.
3.3.
Op 4 juli 2022 heeft [gedaagde] de overeenkomst opgezegd. Aangezien vanaf dat moment duidelijk was dat de fusie en/of verdere samenwerking tussen partijen er niet zou komen, kon [eiser] . de facturen niet op deze manier opstellen. Zij had op grond van de overeenkomst van opdracht slechts de ritten van haar eigen chauffeurs mogen factureren. Dat heeft zij niet gedaan. Uit de facturen kan niet worden afgeleid welke chauffeur bij wie in dienst was. Bovendien heeft [eiser] . ook het aantal in rekening gebrachte ritten niet onderbouwd, terwijl dat wel op haar weg had gelegen. [eiser] . stelt dat zij de facturen heeft opgesteld aan de hand van het aantal ritten dat haar chauffeurs in de WhatsApp-groep hebben doorgegeven. Deze WhatsApp-gesprekken heeft zij echter niet overgelegd. De kantonrechter kan dan ook niet vaststellen of de in rekening gebrachte ritten kloppen met wat de chauffeurs hebben doorgegeven en dus of deze ritten zijn gereden. Omdat [eiser] . op grond van de overeenkomst van opdracht alleen de door haar eigen chauffeurs gereden ritten in rekening mag brengen en zij (de hoogte van) de facturen onvoldoende heeft onderbouwd, kan de kantonrechter de gevorderde facturen niet toewijzen.
3.4.
[eiser] . stelt vervolgens (subsidiair) dat [gedaagde] factuur 2022-023 moet betalen, omdat [eiser] . deze heeft opgesteld aan de hand van wat partijen op 21 juli 2022 hebben besproken en omdat [gedaagde] betaling hiervan toen heeft toegezegd. [eiser] . baseert dit op een A4-tje dat tijdens de bespreking zou zijn opgesteld, maar dit A4-tje is geen voldoende onderbouwing. Hieruit blijkt immers niet dat [gedaagde] heeft toegezegd het gefactureerde bedrag te betalen. Het A4-tje is duidelijk een kladblaadje, waar een aantal kostenposten op zijn geschreven, zonder dat hieruit blijkt dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling is ook gebleken dat er ten tijde van de bespreking op 21 juli 2022 kennelijk al een conflict bestond tussen partijen. Het is in het licht daarvan ook minder aannemelijk dat [gedaagde] een toezegging heeft gedaan om dit bedrag te betalen. Bovendien is de factuur ruim een maand later dan de bespreking, namelijk op 5 september 2022, opgestuurd. Indien [gedaagde] had toegezegd de bedragen zoals die op het kladje zijn opgeschreven te gaan betalen, had het voor de hand gelegen dat [eiser] . de factuur zo snel mogelijk had opgesteld en opgestuurd. [eiser] . heeft de dag van de bespreking immers wel een andere factuur opgestuurd waarop zij een al op 13 juli 2022 betaald voorschot in rekening brengt. Omdat niet is gebleken dat [gedaagde] heeft toegezegd het op factuur 2022-023 gefactureerde bedrag te betalen, kan dit bedrag ook op die grond niet worden toegewezen.
3.5.
Tot slot stelt [eiser] . dat [gedaagde] in ieder geval nog een bedrag van € 498,62 aan haar is verschuldigd. [eiser] . had, op grond van wat [gedaagde] zegt, in totaal € 30.052,87 mogen declareren voor de voor PostNL gereden ritten. Volgens [gedaagde] heeft hij in totaal € 35.401,30 aan [eiser] . betaald. [gedaagde] heeft hierbij echter geen onderscheid gemaakt tussen de PostNL-opdracht, waar deze procedure over gaat, en de opdracht van Koopman, een andere klant van [gedaagde] waar [eiser] . werkzaamheden voor heeft verricht. Omdat het in deze procedure alleen gaat om de voor PostNL gereden ritten, moet dat onderscheid wel gemaakt worden. [eiser] . heeft voor de PostNL-opdracht in totaal € 29.554,25 van [gedaagde] ontvangen. Dat betekent dat [gedaagde] nog € 498,62 (€ 30.052,87 - € 29.554,25) aan [eiser] . moet betalen. Dat bedrag wordt toegewezen.
3.6.
Hieruit volgt dat de vordering in reconventie van [gedaagde] wordt afgewezen. [gedaagde] heeft immers niet te veel betaald, maar is nog een bedrag aan [eiser] . verschuldigd.
3.7.
[eiser] . vordert een bedrag van € 574,81 aan wettelijke handelsrente. Aangezien dit bedrag berekend is aan de hand van het gevorderde bedrag waarvan slechts een klein deel wordt toegewezen, wordt het gevorderde bedrag aan wettelijke handelsrente afgewezen. [eiser] . heeft ook niet gesteld vanaf wanneer [gedaagde] in verzuim is geraakt. De wettelijke handelsrente wordt daarom toegewezen vanaf 4 januari 2023 (de datum van de dagvaarding), op de onder de beslissing weergegeven manier.
3.8.
[eiser] . vordert daarnaast vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] . heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De hoogte van de vordering wordt getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 1.032,11 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 74,79 bij € 498,62 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 74,79 toe.
3.9.
Zowel [eiser] . als [gedaagde] hebben in conventie (on)gelijk gekregen. De kantonrechter ziet daarom aanleiding de proceskosten in conventie te compenseren. Elke partij draagt dus de eigen kosten.
3.10.
[gedaagde] heeft in reconventie ongelijk gekregen. Hij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Omdat de eis in reconventie voortvloeit uit de vorderingen in conventie en hier geen afzonderlijk verweer tegen is gevoerd, worden de kosten in reconventie aan deze zijde van [eiser] . begroot op nihil.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] . te betalen een bedrag van € 573,41, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 498,62 vanaf 4 januari 2023 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
4.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
4.4.
wijst de vorderingen af;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] ., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil;
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023.