ECLI:NL:RBMNE:2023:3739

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
16/279022-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cocaïnehandel en - bezit in vereniging; gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juni 2023, is de verdachte beschuldigd van cocaïnehandel en -bezit in vereniging. De rechtbank heeft op tegenspraak geoordeeld na een openbaar onderzoek op 14 juni 2023. De officier van justitie, mr. B. Nitrauw, heeft de verdachte aangeklaagd voor het handelen in cocaïne in de periode van 1 januari 2021 tot en met 18 november 2022, en voor het opzettelijk aanwezig hebben van 700,7 gram cocaïne op 18 november 2022. De verdachte heeft gedeeltelijk bekend, maar heeft vrijspraak bepleit voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 1 mei 2022. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen in overweging genomen, evenals de resultaten van het NFI-onderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van handel in cocaïne en opzettelijk bezit van cocaïne, en heeft hem hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de schadelijke gevolgen van drugshandel voor de volksgezondheid. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/279022-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende aan de [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het in het openbaar gehouden onderzoek ter terechtzitting op 14 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie, mr. B. Nitrauw, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. B.J. de Pree, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
in de periode van 1 januari 2021 tot en met 18 november 2022 te Nieuwegein samen met een ander heeft gehandeld in cocaïne;
feit 2
op 18 november 2022 te Nieuwegein en Utrecht opzettelijk samen met een ander 700,7 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 1 mei 2022.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
Feit 1
De rechtbank heeft voor de bewezenverklaring van feit 1 de in de voetnoten genoemde wettige bewijsmiddelen gebruikt:
Verdachte heeft het volgende verklaard [1] :
In de periode van 1 mei 2022 tot en met 18 november 2022 heb ik gehandeld in cocaïne. In mijn woning hield ik de voorraad bij voor mevrouw [A] . Ook heb ik drugs afgeleverd bij afnemers. Ik maakte gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer] .
Een schriftelijk bescheid, zijnde een aantekening mondeling vonnis van de Politierechter Midden-Nederland van 20 maart 2023 in de zaak van [medeverdachte] [2] :
KWALIFICATIE:
T.a.v. feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Bij de politie heeft gebruiker [getuige] het volgende verklaard [3] :
Mijn dealer heet [B] en hij maakt gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Ik koop nu sinds ongeveer twee jaar drugs bij hem. Ik laat jullie een SMS-bericht zien van het telefoonnummer [telefoonnummer] dat aan mij is gestuurd op 7 november 2021, inhoudende: “nog drie minuten dan ben ik buiten”.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van handel in cocaïne in de periode van 7 november 2021 tot en met 18 november 2022.
Door verdachte is verklaard dat hij sinds 1 mei 2022 handelt in cocaïne. De verdachte heeft verklaard dat hij daartoe een voorraad bijhield voor [medeverdachte] , die reeds is veroordeeld voor kort gezegd handel in cocaïne. De officier van justitie acht, gelet op de verschillende getuigenverklaringen, de handel in cocaïne door verdachte bewezen vanaf 1 januari 2022. Op grond van het voormelde SMS-bericht met de tekst “nog drie minuten dan ben ik buiten”, dat is verstuurd vanaf het nummer van verdachte ( [telefoonnummer] ) naar gebruiker [getuige] , die heeft verklaard dat hij ongeveer twee jaren drugs van verdachte te kopen, gaat de rechtbank uit van 7 november 2021 als begindatum van de handel in cocaïne. Voor een eerder startpunt ziet de rechtbank onvoldoende concrete aanknopingspunten in het dossier. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van de handel in cocaïne voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 6 november 2021.
feit 2
Verdachte heeft bekend dat hij op 18 november 2022 samen met een ander cocaïne voorhanden heeft gehad. De raadsman heeft in zoverre geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 juni 2023;
  • de bevindingen van de doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van medeverdachte en de ouders van verdachte
- bevindingen van onderzoek aan vermoedelijk verdovende middelen [5] ;
- de resultaten van het onderzoek van het NFI [6] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op een of meer tijdstippen in de periode van 7 november 2021 tot en met 18 november 2022 te Nieuwegein, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens opzettelijk
heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit2
hij op of omstreeks 18 november 2022 te Nieuwegein en Utrecht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 488,5 gram, van een materiaal bevattende cocaïne ( [straat 1] , Utrecht),
en ongeveer 24 gram van een materiaal bevattende cocaïne ( [straat 2] , Nieuwegein),
en ongeveer 188,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne ( [straat 2] , Nieuwegein),
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorlopige hechtenis van verdachte niet geschorst moet worden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman benadrukt dat verdachte zijn verantwoordelijkheid heeft genomen door grotendeels bekennend te verklaren. Daarom, en gelet op de kortere periode die de raadsman te bewijzen vindt onder feit 1, heeft de raadsman verzocht de straf te beperken tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voor de handel in cocaïne. Daarenboven zou een gevangenisstraf van maximaal drie maanden voor het bezit van de verdovende middelen passend zijn.
De raadsman heeft voorts verzocht de voorlopige hechtenis wederom te schorsen. Op die manier heeft verdachte de mogelijkheid om in alle rust de consequenties van het vonnis te bespreken met zijn raadsman.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het handelen in cocaïne samen met een ander gedurende een periode van bijna een jaar en aan het met een ander voorhanden hebben van een forse hoeveelheid cocaïne. Daarbij is gebleken verdachte zowel aan individuele klanten als aan dealers cocaïne levert.
De verkoop van drugs is doorgaans lucratief voor dealers, maar het gebruik ervan is zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Verdachte heeft door zijn handelen gekozen voor eigen financieel gewin op strafbare wijze, ten koste van de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de kopers. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden zonder financiële middelen vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Verdachte heeft hieraan door zijn handelen indirect bijgedragen. Voor de negatieve gevolgen van zijn handelen heeft verdachte kennelijk geen oog gehad.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
In het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte van 21 april 2023 is te lezen dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en tevens eerder is veroordeeld voor het Hof Arnhem-Leeuwarden op 18 januari 2021 voor opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod. Er is dus sprake van recidive waarmee de rechtbank rekening zal houden bij de strafoplegging in deze zaak.
Beoordeling
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de recidive door verdachte acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Gezien de aan verdachte opgelegde straf, ziet de rechtbank geen aanleiding de voorlopige hechtenis te schorsen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2 en 10 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 vermeld;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Reijnierse, voorzitter, mr. P.C. Quak en mr. A.M.M. Lemmen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.E.J. van de Mortel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juni 2023,
zijnde mr. Quak buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en
met 18 november 2022 te Nieuwegein, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk
heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
feit 2
hij op of omstreeks 18 november 2022 te Nieuwegein en/of Utrecht, althans in
Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 488,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne ( [straat 1] , Utrecht), en/of
ongeveer 24 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne ( [straat 2] , Nieuwegein), en/of
ongeveer 188,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne ( [straat 2] , Nieuwegein),
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )

Voetnoten

1.verklaring verdachte ter terechtzitting van 14 juni 2023.
2.een schriftelijk bescheid, zijnde een aantekening mondeling vonnis van de Politierechter Midden-Nederland van 20 maart 2023 in de zaak van [medeverdachte] .
3.een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige van 7 december 2022, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , genummerd PL0900-2022318463-79, doorgenummerde pagina 724 e.v..
4.een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagname, genummerd PL0900-2022318463-55, PL0900-2022318463-40, PL0900-2022318463-38, PL0900-2022318463-29, PL0900-2022318463-49, doorgenummerde pagina 1 e.v.;
5.een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 24 november 2022, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , genummerd PL0900-2022318463-74, pagina 695 e.v.
6.een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid onder 5, Wetboek van Strafvordering, te weten rapporten van het NFI aanvraag 001 tot en met 005 d.d. 21 en 22 november 2022, pag. 703 e.v.