ECLI:NL:RBMNE:2023:3738

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
10464506 \ UC EXPL 23-2746
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande bedragen voor gegeven rijlessen en bijkomende kosten

In deze civiele zaak heeft eiser, die rijlessen heeft gegeven voor de rijschool van gedaagde, een vordering ingesteld voor een openstaand bedrag van € 1.900,00. Eiser heeft de administratie van de gegeven rijlessen bijgehouden en stelt dat gedaagde dit bedrag nog verschuldigd is, ondanks eerdere betalingen van € 300,00. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij na deze betalingen niets meer verschuldigd is. De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 9 juni 2023, waarbij beide partijen aanwezig waren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding een kennelijke verschrijving bevatte, maar dat gedaagde de dagvaarding als gericht aan hem heeft begrepen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde de afspraken met eiser niet heeft nagekomen en dat hij het openstaande bedrag moet betalen. Daarnaast vordert eiser wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter wijst de wettelijke rente af, maar kent wel de buitengerechtelijke incassokosten toe. Uiteindelijk wordt gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.885,00, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van eiser. Het vonnis is uitgesproken op 5 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10464506 \ UC EXPL 23-2746
Vonnis van 5 juli 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. L.C. de Jong,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- het proces-verbaal van de civiele rolzitting van 26 april 2023 met het mondelinge antwoord van [gedaagde] ;
- de brief van 16 mei 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de berichten van 31 mei en 1 juni 2023 met nagekomen producties van [eiser] .
1.2.
Op 9 juni 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook [gedaagde] was aanwezig. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
Hierna is bepaald dat het vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser] heeft voor de autorijschool van [gedaagde] een aantal rijlessen gegeven. [eiser] hield de administratie hiervan bij en [gedaagde] betaalde [eiser] op basis van die administratie een vergoeding voor de gegeven rijlessen. Als rijinstructeur heeft [eiser] ook wel eens de lesauto getankt. De kosten daarvan werden vergoed door [gedaagde] .
2.2.
De samenwerking tussen [eiser] en [gedaagde] is eind december 2021 beëindigd. [eiser] heeft vanaf dat moment geen rijlessen meer gegeven.
2.3.
[eiser] vordert in deze procedure betaling van € 1.900,00, vermeerderd met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, omdat uit zijn administratie blijkt dat [gedaagde] dit bedrag nog aan hem verschuldigd is. Nadat [eiser] de vordering ter incasso uit handen heeft gegeven, heeft [gedaagde] in totaal nog € 300,00 betaald. [gedaagde] voert aan dat hij na deze betalingen niks meer verschuldigd is aan [eiser] .

3.De beoordeling

3.1.
Vooropgesteld wordt dat de dagvaarding een kennelijke verschrijving bevat. [eiser] heeft de heer [....] [achternaam van gedaagde] gedagvaard, de vader van [gedaagde] . Ter zitting is gebleken dat de bijnaam van [gedaagde] [....] is en dat hij door iedereen zo wordt genoemd. [eiser] was dan ook in de veronderstelling dat [gedaagde] zo heette. [gedaagde] is zowel op de civiele rolzitting als tijdens de mondelinge behandeling in persoon verschenen en heeft de dagvaarding ook zo gelezen dat deze voor hem was bedoeld. De kantonrechter leest de dagvaarding dan ook zo dat deze is gericht aan de heer [gedaagde] .
3.2.
[eiser] en [gedaagde] hebben afgesproken dat [gedaagde] [eiser] zou betalen voor het geven van autorijlessen en voor het tanken van de lesauto. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij zelf geen administratie bij hield van de door [eiser] gereden ritten en de tankbeurten van de lesauto. Hij vertrouwde op de administratie van [eiser] . [eiser] heeft alle lessen die hij heeft gegeven bijgehouden en opgenomen in lijsten, waarin hij per les heeft berekend hoeveel geld hij moest krijgen van [gedaagde] . [eiser] gaf dat bedrag door aan [gedaagde] en [gedaagde] betaalde dan op goed vertrouwen dat bedrag aan [eiser] .
3.3.
Omdat [gedaagde] en [eiser] in goed vertrouwen zaken deden, moeten zij ook op die manier de samenwerking afwikkelen. [gedaagde] stelt dat hij alles wat hij nog aan [eiser] was verschuldigd aan hem heeft betaald, maar uit de administratie van [eiser] blijkt dat er nog een bedrag van € 1.900,00 openstaat. [eiser] heeft dat bedrag onderbouwd met zijn volledige administratie van autorijlessen en tankbeurten inclusief bonnetjes. Op die administratie heeft [gedaagde] tijdens hun samenwerking ook vertrouwd en [gedaagde] heeft zelf geen administratie bijgehouden waar de administratie van [eiser] mee zou kunnen worden vergeleken. Dat komt voor rekening en risico van [gedaagde] . Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat de administratie van [eiser] niet klopt. [gedaagde] moet dan ook het gevorderde bedrag van € 1.900,00 aan [eiser] betalen.
3.4.
[eiser] vordert daarnaast een bedrag van € 51,17 aan wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over de periode van 7 juni 2022 tot en met 2 november 2022. Aangezien het gaat om de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW die in deze periode 2% per jaar bedroeg, komt het gevorderde bedrag aan wettelijke rente (zeer) hoog voor. [eiser] heeft ook niet uitgelegd hoe hij het bedrag aan wettelijke rente heeft berekend. Het gevorderde bedrag aan rente wordt daarom afgewezen en de kantonrechter wijst de wettelijke rente toe op de onder de beslissing weergegeven manier.
3.5.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 285,00 toegewezen.
3.6.
Op 20 november 2022 en 31 december 2022 heeft [gedaagde] twee betalingen gedaan van in totaal € 300,00. Deze worden in mindering gebracht op de toegewezen bedragen, waarbij de betalingen in de eerste plaats in mindering worden gebracht op de buitengerechtelijke incassokosten, en daarna op de hoofdsom. In totaal wordt dus het volgende bedrag toegewezen:
- hoofdsom
1.900,00
- buitengerechtelijke incassokosten
285,00
+
totaal
2.185,00
- betalingen
300,00
-/-
Totaal
1.885,00
3.7.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
130,49
- griffierecht
86,00
- salaris gemachtigde
398,00
(2 punten × € 199,00)
Totaal
614,49
3.8.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen, waarbij rekening wordt gehouden met de termijn zoals die onder 4.2 van de beslissing is opgenomen.
3.9.
De kosten die [eiser] na deze procedure eventueel nog zal moeten maken voor de uitvoering van dit vonnis, worden op de onder 4.3 van de beslissing weergegeven manier begroot.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.885,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.900,00 vanaf 7 juni 2022 tot de dag van volledige betaling, waarbij rekening wordt gehouden met de tussentijdse betalingen door [gedaagde] ,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 614,49, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 99,50 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag van volledige betaling,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van volledige betaling;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2023.