ECLI:NL:RBMNE:2023:3728

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
16/280464-20 en 16/096401-19 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging met valse sleutel van een kwetsbaar slachtoffer met recidive

Op 8 mei 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in de periode van 24 januari tot en met 24 februari 2020 in Zeist en Soest verschillende bedragen heeft weggenomen van een kwetsbaar slachtoffer door onbevoegd gebruik te maken van diens pinpas en pincode. De verdachte, geboren in 1988 en gedetineerd in P.I. [verblijfplaats], werd beschuldigd van diefstal in vereniging met een valse sleutel. Tijdens de zitting op 26 april 2022 en 25 april 2023 zijn de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. F.E. Leeman, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. P.C. Smit, besproken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander meerdere pintransacties heeft uitgevoerd, waarbij in totaal € 152.180,- is weggenomen. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd waarin hij aangaf dat hij door een onbekende was gevraagd om geld te pinnen, zonder te weten dat het om diefstal ging. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht bij reclassering en ambulante behandeling.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, de heer [slachtoffer], toegewezen tot een bedrag van € 152.180,-, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de mededeling van de voorwaardelijke veroordeling later was dan het gepleegde feit. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke delicten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/280464-20 en 16/096401-19 (vord. tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] , [woonplaats] ,
gedetineerd in P.I. [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 april 2022 en 25 april 2023. Op laatstgenoemde datum heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden en is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. F.E. Leeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.C. Smit, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 24 januari tot en met 24 februari 2020 in Zeist en Soest verschillende bedragen (totaal € 151.780,00) heeft weggenomen van [slachtoffer] door onbevoegd gebruik te maken van een pinpas en pincode van [slachtoffer] (diefstal valse sleutel).

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Voor zover relevant worden de standpunten van de officier van justitie hieronder besproken onder het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde.
Voor zover relevant worden de standpunten van de verdediging hieronder besproken onder het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Uit het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 19 oktober 2020, inhoudende een bekennende verklaring van verdachte, blijkt het volgende [2] :
O: in de periode van 24 januari 2020 tot en met 24 februari 2020 is er gepind in Zeist en Soest.
V: heb jij alle transacties gepleegd?
A: ja, volgens mij wel. Ik heb altijd vijf keer € 2.000,00 gepind.
V: op 24 januari 2020 is er ook vier keer € 800,00 gepind. Heb jij dit gepind?
A: misschien heb ik lagere bedragen gepind omdat er niet meer opgenomen kon worden.
V: wie is deze persoon op de beelden?
A: dat ben ik.
V: wat kan je hierover verklaren?
A: Ik was het. Iemand heeft aan mij gevraagd om dat te doen. Ik dacht dat het makkelijk geld verdienen was. Aan mij werd gevraagd om te pinnen. Ik kreeg een bankpas met code. Ik werd opgehaald en afgezet.
V: van wie moest jij geld pinnen met deze bankpas en pincode?
A: van een jongen. Ik ken hem niet anders dan [A] . Hij heeft mij gevraagd om dat geld te pinnen.
V: heb jij de pas afgegeven na iedere transactie?
A: ja, als ik het geld had gepind gaf ik de pas terug. Vervolgens gaf ik het geld en kreeg ik
€ 500,00. Hij heeft nooit gezegd waar die pas vandaan kwam. Ik moest pinnen. Vervolgens telde hij het geld zorgvuldig en verdeelde het in stapeltjes. Ik kreeg mijn deel en dan was het klaar.
Uit het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 3 maart 2020 en de daaraan gevoegde bijlage van zijn rekeningafschrift, blijkt het volgende [3] :
In december 2019 of januari 2020 had ik een nieuwe bankpas gekregen omdat de oude verlopen zou zijn. De oude pas had nummer [pasnummer 1] . De nieuwe pas heeft nummer [pasnummer 2] . Op 30 januari 2020 heb ik € 250,- gepind in Zeist om de nieuwe pas te activeren. Ik had daarna de bankpas terug gelegd in mijn kledingkast. Op 22 februari 2020 kreeg ik een brief waaruit bleek dat er geen saldo op mijn rekening stond. Op 25 februari 2020 had ik in mijn kledingkast gekeken en zag dat mijn oude bankpas met nummer [pasnummer 1] er lag en niet mijn nieuwe pas met nummer [pasnummer 2] . Op 27 februari 2020 hoorde ik van een medewerker van de bank dat mijn rekening leeg was. Ik kreeg van de medewerker van de bank een uitdraai van het opgenomen geld.
Rekeningnummer soort tenaamstelling
[rekeningnummer] PRIVEREKENING [slachtoffer]
Boekdatum
Omschrijving
Bedrag af
24-01-2020
[adres 2] . [pasnummer 1]
[plaats 1]
GELDAUTOMAAT OPNAME
4x € 2.000,-
25-01-2020
Geldmaat [adres 3] , [pasnummer 1]
[plaats 2]
4x € 800,-
3x € 2.000,-
1x € 400,-
26-01-2020
Geldmaat [adres 3] , [pasnummer 1]
[plaats 2]
4 x € 2.000,-
1x € 1.750,-
27-01-2020
Geldmaat [adres 3] , [pasnummer 1]
[plaats 2]
4 x € 2.000,-
1x € 1.750,-
28-01-2020
[adres 2] . [pasnummer 1]
[plaats 1]
GELDAUTOMAAT OPNAME
4 x € 2.000,-
1x € 1.750,-
29-01-2020
[adres 2] . [pasnummer 1]
[plaats 1]
GELDAUTOMAAT OPNAME
4 x € 2.000,-
1x € 1.750,-
30-01-2020
Geldmaat [adres 3] , [pasnummer 1]
[plaats 2]
4 x € 2.000 ,-
1x € 1.750,-
31-01-2020
Geldmaat [adres 3] , [pasnummer 2]
[plaats 2]
5x € 2.000,-
01-02-2020
Geldmaat [adres 3] , [pasnummer 2]
[plaats 2]
5x € 2.000,-
02-02-2020
Geldmaat [adres 3] , [pasnummer 2]
[plaats 2]
5x € 2.000,-
03-02-2020
Geldmaat [adres 3] , [pasnummer 2]
[plaats 2]
5x € 2.000,-
04-02-2020
Geldmaat [adres 3] , [pasnummer 2]
[plaats 2]
5x € 2.000,-
05-02-2020
Geldmaat [adres 3] , [pasnummer 2]
[plaats 2]
5x € 2.000,-
06-02-2020
Geldmaat [adres 3] , [pasnummer 2]
[plaats 2]
5x € 2.000,-
07-02-2020
Geldmaat [adres 3] , [pasnummer 2]
[plaats 2]
4 x € 2.000,-
1x € 910,-
21-02-2020
Geldmaat [adres 3] , [pasnummer 2]
[plaats 2]
2x € 2.000,-
1x € 1.320,-
24-02-2020
Geldmaat [adres 3] , [pasnummer 2]
[plaats 2]
1x € 1.600,-
Bewijsoverweging
Medeplegen
Door de raadsvrouw is bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte tezamen en in vereniging de geldbedragen heeft gestolen, aangezien de medeverdachten aan verdachte hebben voorgehouden dat het zou gaan om bankfraude in plaats van oplichting van een kwetsbare man. De raadsvrouw stelt dan ook dat medeplegen van de diefstal niet te bewijzen valt en het in deze zaak gaat om medeplichtigheid aan de diefstal, hetgeen niet ten laste is gelegd. De rechtbank verwerpt dit verweer. Op grond van de verklaring van verdachte kan worden opgemaakt dat verdachte tezamen met een ander naar de pinautomaat toeging en dat het geld na de pintransactie werd verdeeld. Verdachte heeft door herhaaldelijk een geldbedrag te pinnen met de gestolen pinpas een individuele bijdrage van voldoende gewicht geleverd aan de diefstal. Dat verdachte dacht dat het ging om een bankfraude doet daaraan niets af, nu verdachte opzet had op het gronddelict, bestaande uit diefstal, en wist dat het geld op de bankrekening niet van de persoon was waarvan hij de pinpas ontving.
Het weggenomen bedrag
De rechtbank komt op basis van de gepinde bedragen tot een ander bedrag dan ten laste is gelegd. De rechtbank komt tot een bedrag van € 152.180 euro en zal bewezen verklaren dat verdachte dit bedrag heeft weggenomen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 24 januari 2020 tot en met 24 februari 2020 te Zeist en Soest
tezamen en in vereniging met een ander meerdere geldbedragen, te weten
- een geldbedrag ter hoogte van 8.000 euro gepind op 24 januari 2020 en
- een geldbedrag ter hoogte van 9.600 euro gepind op 25 januari 2020 en
- een geldbedrag ter hoogte van 9.750 euro gepind op 26 januari 2020 en
- een geldbedrag ter hoogte van 9.750 euro gepind op 27 januari 2020 en
- een geldbedrag ter hoogte van 9.750 euro gepind op 28 januari 2020 en
- een geldbedrag ter hoogte van 9.750 euro gepind op 29 januari 2020 en
- een geldbedrag ter hoogte van 9.750 euro gepind op 30 januari 2020 en
- een geldbedrag ter hoogte van 10.000 euro gepind op 31 januari 2020 en
- een geldbedrag ter hoogte van 10.000 euro gepind op 1 februari 2020 en
- een geldbedrag ter hoogte van 10.000 euro gepind op 2 februari 2020 en
- een geldbedrag ter hoogte van 10.000 euro gepind op 3 februari 2020 en
- een geldbedrag ter hoogte van 10.000 euro gepind op 4 februari 2020 en
- een geldbedrag ter hoogte van 10.000 euro gepind op 5 februari 2020 en
- een geldbedrag ter hoogte van 10.000 euro gepind op 6 februari 2020 en
- een geldbedrag ter hoogte van 8.910 euro gepind op 7 februari 2020 en
- een geldbedrag ter hoogte van 5.320 euro gepind op 21 februari 2020 en
- een geldbedrag ter hoogte van 1.600 euro gepind op 24 februari 2020,
die geheel aan [slachtoffer] , toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich
die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel
van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een pinpas en van een bijbehorende pincode, toebehorende aan voornoemd [slachtoffer] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden:
 Meldplicht bij reclassering;
 Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
 Begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
 Meewerken aan dagbesteding.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzoekt de raadsvrouw om bij de strafmaat rekening te houden met de rol die verdachte heeft gespeeld en heeft willen spelen. Door de raadsvrouw wordt nogmaals benadrukt dat verdachte slechts een bijdrage wilde leveren aan bankfraude en niet aan de beroving van geld van een kwetsbaar persoon.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleidende opmerkingen met betrekking tot de strafoplegging
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd
Verdachte heeft samen met een ander een kwetsbaar persoon bestolen. Hierbij merkt de rechtbank op dat het gaat om een zeer hoog bedrag. De rol van verdachte bestond eruit dat hij in de ten laste gelegde periode veelvuldig pintransacties heeft voldaan met de pinpas van het slachtoffer. Hierbij heeft verdachte op geen enkel moment aan de medeverdachte gevraagd om nadere informatie over de afkomst van de pinpas en het geld dat met de pinpas werd getrokken. Ook heeft verdachte iedere keer opnieuw de keuze gemaakt om een bedrag met deze pinpas te pinnen en is hij niet op een bepaald moment gestopt. Met dit feit heeft verdachte schade en overlast veroorzaakt voor het slachtoffer en daarnaast heeft verdachte geen respect getoond voor andermans eigendom en enkel vanuit het oogpunt van zijn eigen financieel gewin gehandeld. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 maart 2023 blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit tot een deels voorwaardelijk gevangenisstraf. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden zich wederom schuldig te maken aan vermogensdelicten. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een advies van Reclassering Nederland van 11 maart 2023, opgemaakt door J. op ’t Hof, reclasseringswerker. Hieruit volgt dat gezien de problemen op meerdere leefgebieden, de langdurige middelenproblematiek, familiaire problemen, een pro-criminele houding en het ontbreken van de juiste woonvorm en behandeling, voortzetting van een justitieel kader noodzakelijk is. Door de reclassering wordt dan ook een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Straf
De rechtbank heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daaruit volgt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is voor het door verdachte gepleegde strafbare feit. De rechtbank acht daarnaast in dit geval een voorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk voor verdachte om de ernst van de feiten te onderstrepen en om hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf er rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde meermaals is veroordeeld, waaronder een zware veroordeling in Zweden. Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat de redelijke termijn is overgeschreden, maar hieraan worden geen verdere consequenties verbonden.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met toepassing van de bijzondere voorwaarden (meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan dagbestedingen) en een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

De heer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 157.180,00. Dit bedrag bestaat uit € 152.180,00 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt vast dat het gevorderde bedrag aan materiële schade hoger is dan het bedrag dat op de tenlastelegging is weergegeven. Gelet op de eis dat de schade het rechtstreekse gevolg dient te zijn van het delict, vraagt de officier van justitie om het bedrag aan materiële schade gelijk te stellen aan het bedrag genoemd in de tenlastelegging, te weten € 151.770,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De immateriële schade is onvoldoende onderbouwd, terwijl een gedegen onderbouwing door de wet wordt vereist. Om die reden vraagt de officier van justitie om de benadeelde partij voor de immateriële schade en het overige deel van de materiële schade de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de immateriële schade sluit de verdediging zich aan bij het standpunt van de officier van justitie. Wat betreft de materiële schade merkt de verdediging op dat deze beperkt zou moeten worden tot het bedrag dat verdachte heeft gekregen van het totale bedrag dat de pintransacties hebben opgeleverd. De hoogste schatting van dit bedrag komt neer op een bedrag van € 4.000,00.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De schade voor zover die bestaat uit de opgenomen geldbedragen door de pintransacties van verdachte ter hoogte van in totaal € 152.180,00 komt, gelet op de bewezenverklaring, voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 februari 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank is evenals de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. Voor dat gedeelte zal de rechtbank de benadeelde partij in zijn vordering niet ontvankelijk verklaren.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht, hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de heer [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 152.180,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 februari 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 365 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie persisteert bij de vordering tot tenuitvoerlegging.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij onherroepelijk vonnis van de politierechter te Utrecht van 29 januari 2020 (parketnummer 16/096401-19) is aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden opgelegd. Verdachte was bij die zitting niet aanwezig. De mededeling voorwaardelijke veroordeling dateert van 27 februari 2020. De rechtbank zal de om die reden de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, nu de rechtbank constateert dat de mededeling van een latere datum is dan het gepleegde feit. Om die reden acht de rechtbank het niet opportuun om de vordering toe te wijzen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;

Strafbaarheid

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 3 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- Als bijzondere voorwaarden gelden dat:
* zich meldt binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa op het adres: Wittevrouwenkade 6 te Utrecht. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
* zich laat behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Hij houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
* verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
* werkt mee aan het vinden van een zinvolle dagbesteding;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 152.180.00.
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2020 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 152.180,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 365 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/096401-19
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. Vonk, voorzitter, mr. drs. A. Maas en mr. J.C. Hooker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.E.J. van de Mortel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 mei 2023.
Mr. drs. Van de Mortel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 januari 2020 en 24
februari 2020 te Zeist en/of Soest, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meer geldbedragen, te weten
- een geldbedrag ter hoogte van 8.000 euro gepind op 24 januari 2020 en/of
- een geldbedrag ter hoogte van 9.200 euro gepind op 25 januari 2020 en/of
- een geldbedrag ter hoogte van 9.750 euro gepind op 26 januari 2020 en/of
- een geldbedrag ter hoogte van 9.750 euro gepind op 27 januari 2020 en/of
- een geldbedrag ter hoogte van 9.750 euro gepind op 28 januari 2020 en/of
- een geldbedrag ter hoogte van 9.750 euro gepind op 29 januari 2020 en/of
- een geldbedrag ter hoogte van 9.750 euro gepind op 30 januari 2020 en/of
- een geldbedrag ter hoogte van 10.000 euro gepind op 31 januari 2020 en/of
- een geldbedrag ter hoogte van 10.000 euro gepind op 1 februari 2020 en/of
- een geldbedrag ter hoogte van 10.000 euro gepind op 2 februari 2020 en/of
- een geldbedrag ter hoogte van 10.000 euro gepind op 3 februari 2020 en/of
- een geldbedrag ter hoogte van 10.000 euro gepind op 4 februari 2020 en/of
- een geldbedrag ter hoogte van 10.000 euro gepind op 5 februari 2020 en/of
- een geldbedrag ter hoogte van 10.000 euro gepind op 6 februari 2020 en/of
- een geldbedrag ter hoogte van 8.910 euro gepind op 7 februari 2020 en/of
- een geldbedrag ter hoogte van 5.320 euro gepind op 21 februari 2020 en/of
- een geldbedrag ter hoogte van 1.600 euro gepind op 24 februari 2020,
althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer]
, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te
nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel
van een valse sleutel,
door (onbevoegd) gebruik te maken van een pinpas en/of van een bijbehorende
pincode, toebehorende aan voornoemd [slachtoffer] ;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 1 december 2020, genummerd 20200716.6416, genaamd 3FN20PARMA / MD3R020090, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 230. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
2.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 19 oktober 2020, p. 53-60.
3.Een proces-verbaal van aangifte van de heer [slachtoffer] + bijlagen, p, 65-83.