ECLI:NL:RBMNE:2023:3724

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
UTR 23/1876, UTR 23/2285 en UTR 23/2286
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming concentratie kinderhartchirurgie en voorlopige voorziening

Op 21 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over de concentratie van interventies bij kinderen met een aangeboren hartafwijking. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport had op 13 april 2023 besloten om deze interventies te concentreren bij twee universitair medische centra, het Erasmus MC en het UMCG, en niet bij vier centra zoals eerder het geval was. Dit besluit leidde tot bezwaren van de latende umc's, waaronder het UMCU en het LUMC, die vreesden voor de gevolgen van deze concentratie voor hun zorgverlening en personeel. De latende umc's vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat de besluiten van de minister geschorst zouden worden totdat de hoofdzaak was behandeld.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de besluiten van de minister niet evident onrechtmatig waren en dat er geen onomkeerbare gevolgen voor de latende umc's te verwachten waren. De voorzieningenrechter benadrukte de urgentie van de minister om de kwaliteit van de AHA-zorg te waarborgen en dat de latende umc's tot 13 oktober 2025 de AHA-interventies mochten blijven uitvoeren. De verzoeken om voorlopige voorzieningen werden afgewezen, en de latende umc's moesten beginnen met de uitvoering van de voorwaarden die aan de vergunningen waren verbonden, gericht op kwaliteitsverbetering.

De uitspraak benadrukt de complexe afweging tussen de belangen van de latende umc's, de minister en de volksgezondheid. De voorzieningenrechter concludeerde dat het in het belang van de patiënten en de volksgezondheid was om de transitie naar concentratie van de AHA-zorg te starten, ondanks de bezwaren van de latende umc's.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/1876, UTR 23/2285 en UTR 23/2286

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juli 2023 in de zaak tussen

Universitair Medisch Centrum Utrecht

(hierna: UMCU), en
Prinses Máxima Centrum voor Kinderoncologie B.V.
(hierna: PMC), verzoekers, beide gevestigd in Utrecht
(gemachtigden: mr. J.J. Rijken en mr. M.E. Jannink),

Leids Universitair Medisch Centrum

(hierna: LUMC), verzoeker, gevestigd in Leiden
(gemachtigde: mr. T.A.M. van den Ende),

Academisch Medisch Centrum en

Stichting VUmc
(hierna samen: Amsterdam UMC), verzoekers, beide gevestigd in Amsterdam
(gemachtigden: mr. W. Knibbeler, mr. A. Pliego Selie en mr. T. Heystee)
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigden: mr. M.L. Batting en mr. S.H.G. Cnossen).
Als derde-partijen nemen aan de zaken deel:

Erasmus Medisch Centrum Rotterdam

(hierna: Erasmus MC), gevestigd in Rotterdam
(gemachtigden: mr. W.K. Bischot en mr. M.S. Bettelheim)
en

Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) / Poliklinische Apotheek UMCG

(hierna: UMCG), gevestigd in Groningen
(gemachtigde: mr. R. Snel).

Inleiding

1.1.
Deze uitspraak gaat over de besluiten van de minister van 13 april 2023, waarbij hij heeft besloten om de interventies bij kinderen met een aangeboren hartafwijking en hoogcomplexe interventies bij volwassenen met een aangeboren hartafwijking (AHA-interventies) te concentreren bij twee universitair medische centra (umc's) in plaats van vier.
De minister heeft de locaties van het Erasmus MC en het UMCG aangewezen als de centra die mogen blijven bestaan. Het UMCU en het samenwerkingsverband tussen het LUMC en het Amsterdam UMC, CAHAL, raken hun bevoegdheid om AHA-interventies uit te voeren op termijn kwijt.
1.2.
Om deze concentratie te bereiken heeft de minister op 13 april 2023 in een ministeriële regeling het Planningsbesluit 2008 (het planningsbesluit) gewijzigd [1] en aan het UMCU en CAHAL tijdelijke vergunningen verleend om AHA-interventies uit te voeren. Zij mogen nog maximaal 2,5 jaar (de transitieperiode) de AHA-interventies uitvoeren. De transitieperiode is bedoeld om te werken aan een goede overdracht van alle werkzaamheden, zodat het Erasmus MC en het UMCG alle AHA-interventies vanaf 13 oktober 2025 kunnen uitvoeren. Die centra hebben daarvoor vergunningen voor onbepaalde tijd verkregen. De besluiten zijn genomen op grond van de Wet op bijzondere medische verrichtingen.
1.3.
Het UMCU en CAHAL hebben zowel tegen het planningsbesluit, hun eigen besluiten over de verleende vergunning en de besluiten over de vergunningen van de ontvangende umc’s bezwaar gemaakt. Ook het PMC heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, omdat hij van de minister naar aanleiding van zijn zienswijze een eigen besluit heeft ontvangen. In deze uitspraak zal de voorzieningenrechter gemakshalve verder spreken over de ‘ontvangende umc’s’ als het over het Erasmus MC en het UMCG gaat, en over ‘de latende umc’s’ als het over het UMCU, het PMC, het LUMC en Amsterdam UMC gaat.
1.4.
De latende umc’s hebben verzocht om rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de minister heeft daarmee ingestemd. Met deze verzoeken om een voorlopige voorziening willen de latende umc’s bereiken dat de voorzieningenrechter alle besluiten van 13 april 2023 schorst totdat op de rechtstreekse beroepen is beslist.
1.5.
De minister heeft op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift. Ook de ontvangende umc’s hebben schriftelijk gereageerd.
1.6.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 11 juli 2023 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van de latende umc’s, [2] de gemachtigden van de ontvangende umc’s en de gemachtigden van de minister. Voor de latende umc’s hebben verder op de zitting gesproken: prof. dr. [A] , prof. dr. [B] , dr. [C] , prof. dr. [D] en prof. dr. [E] , allen werkzaam voor de latende umc’s. Voor de minister heeft drs. [F] , […] bij VWS, nog het woord gevoerd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat vragen de latende umc’s precies van de voorzieningenrechter?
2. Wat de latende umc’s willen, is dat de voorzieningenrechter de pauzeknop indrukt, zodat zij tot aan de uitspraak op de rechtstreekse beroepen nog niet hoeven mee te werken aan de overdracht van de AHA-interventies aan de ontvangende umc’s. Dit kan volgens hen door álle besluiten van 13 april 2023 te schorsen en door goede berichtgeving daarover naar buiten toe. Hierbij denken zij aan een duidelijk persbericht bij de uitspraak van de voorzieningenrechter of een door de voorzieningenrechter opgestelde tekst die de minister op zijn website moet publiceren. De latende umc’s hopen dat de rust onder hun zorgpersoneel en de patiënten zo terugkeert en er in de beroepsprocedure zorgvuldig kan worden gekeken of de minister deze besluiten in redelijkheid heeft kunnen nemen.
Wat ging er aan de besluiten vooraf?
3. Aan de besluiten is een lange geschiedenis voorafgegaan. Al geruime tijd wordt er gediscussieerd over de organisatie van de zorg voor patiënten met een aangeboren hartafwijking. In de loop der jaren zijn er verschillende adviezen, brieven en rapporten opgesteld over de inrichting van deze specifieke zorg. Dat concentratie van die zorg nodig is, wordt door de beroepsgroep op zichzelf niet betwist. De vraag is wel hoe die concentratie moet worden vormgegeven en wanneer. De Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie en de Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie hebben de AHA-werkgroep aangesteld met de opdracht een visiedocument te schrijven. Dit heeft geleid tot het rapport Bartelds uit 2021. [3] Eén van de aanbevelingen in dit rapport is om de zorg voor patiënten met een aangeboren hartafwijking te laten plaatsvinden in twee of drie gespecialiseerde centra. Met het oog op de borging van de kwaliteit moet deze transitie plaatsvinden op relatief korte termijn, circa drie jaar. De rechtsvoorganger van de minister heeft op 20 december 2021 aan de Tweede Kamer kenbaar gemaakt op welke twee locaties hij die zorg wilde concentreren, namelijk het UMCU en het Erasmus MC. Deze voorgenomen beslissing zorgde voor veel commotie en de huidige minister heeft daarom een pauze ingelast en de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) verzocht om een impactanalyse te maken. [4] De Nza heeft op 6 december 2022 de bedoelde impactanalyse uitgebracht. De Nza was ook van mening dat op korte termijn maatregelen nodig zijn om de huidige kwetsbaarheden in de zorg voor patiënten met een aangeboren hartafwijking te ondervangen. Het advies was dat de huidige interventiecentra/umc’s per direct in clusters (Noord – Zuid) een plan maken hoe zij gezamenlijk gaan optrekken, onder andere om de hoge dienstbelasting voor zorgpersoneel en de afhankelijkheid in expertise gezamenlijk aan te pakken. [5] De minister heeft vervolgens aan - onder andere - de Nederlandse Federatie Universitair Medische Centra (NFU) om een advies gevraagd. Daarbij heeft hij de NFU expliciet verzocht om zelf een voorstel te doen om tot de gewenste concentratie te komen, omdat het altijd de voorkeur heeft gehad dat de umc’s de concentratie zelf zouden vormgeven. De NFU heeft op 9 februari 2023 advies uitgebracht.
3.1.
De Nza heeft de minister in zijn impactanalyse geadviseerd om voorafgaand aan verdere besluitvorming een integraal perspectief op de toekomst van het gehele academisch zorglandschap uit te werken. De NFU vindt dat er voorafgaand aan de besluitvorming ook zicht moet zijn op ‘mitigerende’ (verzachtende) maatregelen voor de latende umc’s en dat duidelijk moet zijn wat de daadwerkelijke effecten zijn op de overige zorg en de bedrijfsvoering van deze umc’s. De NFU wil verder de optie verkennen om de zorg voor patiënten met een aangeboren hartafwijking bij drie centra te concentreren in plaats van bij twee centra, zoals de minister wenst.
Wat heeft de minister besloten?
4. De minister heeft er echter voor gekozen om op 13 april 2023 het Erasmus MC en het UMCG aan te wijzen als de twee centra die in de toekomst de AHA-interventies mogen blijven uitvoeren. De minister vindt dat hij daarmee de aanbevelingen van het rapport Bartelds en de impactanalyse van de Nza heeft opgevolgd, zij het in een andere volgorde dan zij hebben geadviseerd. De minister wil niet wachten op een integraal perspectief op de toekomst van de zorg in de umc’s en wil niet zelf al mitigerende maatregelen treffen. Hij is van mening dat het urgent is om nu actie te ondernemen om de kwaliteit van de AHA-zorg op middellange termijn te garanderen. Bovendien is het aan de umc’s zelf om in de transitieperiode de overdracht van werkzaamheden te organiseren en om mitigerende maatregelen te treffen voor de latende umc’s. De NFU moet daarin het voortouw nemen en krijgt daarbij ondersteuning van een commissie van onafhankelijke en gezaghebbende deskundigen (de commissie Samsom).
4.1.
In de besluiten van 13 april 2023 heeft de minister aan de tijdelijke vergunning van de latende umc’s de volgende zes voorwaarden verbonden: [6] 1- het verbeteren en benutten van kwaliteitsregistraties om de kwaliteit van zorg te monitoren, te verbeteren, en transparantie te bieden aan patiënten en verzekeraars over de kwaliteit van zorg en de bereikte uitkomsten met betrekking tot kwaliteit van leven;
2- het opstellen van gemeenschappelijke zorgpaden met de interventiecentra, de shared care centra en andere zorgaanbieders in het zorgnetwerk;
3- het gebruik van eenduidige definities van kengetallen;
4- het toepassen van adequate (digitale) informatie-uitwisseling;
5- het vormgeven van de samenwerking met shared care centra en het maken van landelijke afspraken voor doorverwijzing;
6- het verzorgen van uniforme en begrijpelijke informatie naar de patiënt.
Is de minister bereid om zelf de ‘pauzeknop’ in te drukken?
5. In de aanloop naar de zitting bij de voorzieningenrechter is er contact geweest tussen alle partijen om te onderzoeken of de gevolgen van de besluiten tijdelijk konden worden geschorst in afwachting van de uitkomst van de hoofdzaak. De minister heeft in zijn brief van 30 mei 2023 toegelicht dat de latende umc’s op dit moment nog alle AHA-interventies mogen uitvoeren. De umc’s moeten nu wel vast aan de slag met de zes voorwaarden. De minister is echter bereid om de uitvoering van een deel van die voorwaarden op te schorten. De umc’s hoeven nog niet aan de slag met de verplichting tot het opstellen van gemeenschappelijke zorgpaden, het vormgeven van samenwerking met ‘shared care’ centra en het maken van nieuwe landelijke afspraken voor doorverwijzing. Voor zover het gaat om de eis dat de umc’s adequate (digitale) informatie-uitwisseling moeten toepassen, is de minister bereid deze verplichting in zoverre op te schorten dat niet van hen wordt gevraagd om daarvoor al grote investeringen te doen. Dat wil dus zeggen dat de minister de voorwaarden 2, 4 (gedeeltelijk) en 5 zou willen opschorten tot zes weken nadat de rechtbank uitspraak doet in de hoofdzaak.
5.1.
Dit geldt echter niet voor de voorwaarden 1, 3, een deel van 4, en 6. De minister vindt dat dit voorwaarden zijn die gaan over het verbeteren van de algehele kwaliteit van de zorg. De umc’s moeten op enig moment aan de slag met deze verbetervoorwaarden, of zij nu een latend of ontvangend centrum zijn. Om geen tijd te verliezen, vindt de minister dat zij daar nu een begin mee moeten maken. Daarbij vindt de minister dat ook de verkennende gesprekken tussen de umc’s, de NFU en de commissie Samsom over de transitie door moeten gaan. Deze gesprekken zullen namelijk in deze fase nog niet zo concreet zijn dat daaruit directe en onomkeerbare gevolgen zullen voortvloeien.
5.2.
Voor de latende umc’s is dit schorsingsvoorstel niet voldoende om hun verzoeken om een voorlopige voorziening in te trekken. Zij willen algehele schorsing van de besluiten en passende communicatie daarover naar buiten toe, zodat voor iedereen duidelijk is dat de besluiten nog niet definitief zijn. Dit zal volgens hen de rust in het veld doen terugkeren.
Hoe beoordeelt de voorzieningenrechter de verzoeken?
6. De latende umc’s hebben gesteld dat de besluiten evident onrechtmatig zijn. Een besluit is evident onrechtmatig als zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten of het recht, ernstig moet worden betwijfeld of de besluiten in overeenstemming met het recht zijn. Dat ziet de voorzieningenrechter bij deze besluiten echter niet. Er zijn verschillende beroepsgronden aangedragen. Zo bestrijden de latende umc’s de noodzaak van concentratie op dit moment, stellen zij dat het om schaarse vergunningen gaat die alleen verleend mogen worden na een transparante vergunningaanvraagprocedure, betwisten zij de door de minister gehanteerde criteria om tot zijn keuze te komen, stellen zij dat de besluiten in strijd zijn met de Wet op bijzondere medische verrichtingen, het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het eerste protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Deze opsomming van de beroepsgronden van de latende umc’s is niet limitatief. Er zijn veel onderdelen waarop de latende umc’s van mening verschillen met de minister. De voorzieningenrechter overweegt verder dat het om complexe (juridische) materie gaat en dat er veel belangen op het spel staan. Hierbij is van belang dat de minister bij zijn besluitvorming op grond van de Wet op bijzondere medische verrichtingen medisch-inhoudelijke en bestuurlijke beoordelingsruimte heeft. Het is niet direct duidelijk dat het besluit in rechte geen stand zal houden. Er is daarom geen reden om de besluiten van 13 april 2023 alleen al vanwege evidente onrechtmatigheid te schorsen.
6.1.
Het is echter ook niet direct duidelijk dat de besluiten de rechterlijke toets zonder meer zullen doorstaan. De beroepsgronden vragen een gedegen rechterlijke beoordeling, waarvoor de hoofdzaak naar de meervoudige kamer is verwezen. Voor een diepgaande beoordeling is geen plaats in deze voorlopige voorzieningenprocedure. De voorzieningenrechter zal zich in deze uitspraak daarom niet uitlaten over de rechtmatigheid van de besluiten van 13 april 2023.
6.2.
De voorzieningenrechter zal zich beperken tot een beoordeling van de vraag of onverwijlde spoed gelet op de belangen van alle partijen vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen. Deze belangenafweging maakt hij aan de hand van wat de latende umc’s, de ontvangende umc’s en de minister naar voren hebben gebracht. De belangenafweging door de voorzieningenrechter gaat over de periode tot aan de uitspraak van de meervoudige kamer in de hoofdzaak. Van belang is daarvoor dat de rechtbank het voornemen heeft een zitting in de hoofdzaak te plannen in november 2023 en dat zij ernaar streeft om dit jaar nog uitspraak te doen. De voorzieningenrechter zal onderzoeken of er nu al onomkeerbare gevolgen dreigen als er niet, zoals de latende umc’s willen, voor de tussentijd op de pauzeknop wordt gedrukt.
6.3.
Voor de beoordeling door de voorzieningenrechter is verder van belang dat het wettelijk uitgangspunt op grond van artikel 6:16 van de Awb is dat een procedure in bezwaar of bij de bestuursrechter de werking van een besluit niet schorst. De Wet op bijzondere medische verrichtingen maakt daarop geen uitzondering. Een schorsing door de voorzieningenrechter zou die uitzondering wel maken, en daarvoor zijn zoals gezegd spoedeisende belangen nodig.
Welke belangen spelen er bij partijen?
7. De latende umc’s hebben allemaal naar voren gebracht dat er grote onrust bij hun zorgprofessionals is ontstaan door de besluitvorming van de minister. Er is onbegrip over de keuze van de minister en de latende umc’s zijn ervan overtuigd dat de besluiten de rechterlijke toets straks niet zullen doorstaan. Ook leeft bij hen de overtuiging dat de besluiten slecht zijn voor de kwaliteit van de kinderhartchirurgie en de overige kinderzorg in hun ziekenhuizen. Het UMCU heeft daarover aangevoerd dat de impact van de besluiten voor de zorg voor kinderkankerpatiënten in het PMC groot is. Bij het LUMC is er grote zorg of bij het wegvallen van de AHA-zorg op de locatie Leiden er nog voldoende andere zorg overblijft voor het openhouden van de intensive care voor kinderen. Volgens het LUMC zijn er geen mitigerende maatregelen mogelijk die het wegvallen van de AHA-zorg zullen compenseren. En als die mogelijkheid er al zou zijn, zijn andere umc’s niet bereid om die zorg vrijwillig aan dit centrum over te dragen zoals de minister wenst, waarmee het LUMC de status van academisch ziekenhuis dreigt te verliezen.
7.1.
De latende umc’s vrezen ook dat de gespecialiseerde zorgprofessionals, vanwege het op termijn wegvallen van de AHA-interventies, nu al zullen vertrekken. Sommigen van hen hebben al een concreet aanbod ontvangen om elders aan de slag te gaan. Als een hartchirurg nu al vertrekt, heeft dat grote gevolgen voor het achterblijvende team. De teams zijn namelijk klein en op elkaar ingespeeld en het verlies van bijvoorbeeld een chirurg zal tot grote problemen leiden. Als achteraf toch blijkt dat de besluiten onrechtmatig zijn, zijn er al onomkeerbare gevolgen ontstaan voor de teams en zullen zij niet meer in staat zijn hun werkzaamheden voort te zetten. Ook vrezen de latende umc’s dat zorgprofessionals, waaronder verpleegkundig personeel, in hun ziekenhuizen niet meer zullen kiezen voor een opleiding in de AHA-zorg, omdat hun toekomst op dat vakgebied in het eigen umc niet verzekerd is. Ook daarvoor geldt dat er onomkeerbare gevolgen zullen optreden voor de bedrijfsvoering van de latende umc’s.
7.2.
De latende umc’s hebben verder aangevoerd dat ook patiënten en hun ouders worden getroffen door de ontstane onzekerheid. De vraag is of zij nog kiezen voor de zorg in de ziekenhuizen van de latende umc’s, als niet duidelijk is dat die zorg daar continueert. De zorg voor AHA-patiënten is namelijk levenslang. Dit zal ook tot gevolg kunnen hebben dat de latende umc’s sneller zullen afschalen dan de bedoeling is, terwijl nog niet vaststaat of de besluiten rechtmatig zijn.
7.3.
Op de zitting is besproken dat de gevreesde gevolgen voor het zorgpersoneel en de patiëntenstroom zich op dit moment nog niet hebben voorgedaan. De latende umc’s willen het daar ook niet op aan laten komen. Zij vinden het risico veel te groot. De latende umc’s voeren aan dat het voorzorgsbeginsel moet leiden tot een schorsing van de besluiten, om te voorkomen dat de gevolgen zich op enig moment zullen voordoen.
7.4.
De latende umc’s hebben verder naar voren gebracht dat zij de ruimte moeten hebben om rechtsbescherming te krijgen in beroep en in hoger beroep. Voordat de transitie wordt ingezet, moet er duidelijkheid zijn of de concentratie in deze vorm rechtmatig is. Het indrukken van de pauzeknop wordt gezien als belangrijk signaal dat de gemaakte keuze nog niet definitief is. Concreet betekent het dat de latende umc’s eerst een onherroepelijk rechterlijk oordeel willen, voordat zij bereid zijn om stappen te zetten om de besluiten uit te voeren.
7.5.
Namens de latende umc’s is ook naar voren gebracht dat het planningsbesluit geschorst moet worden, omdat het nu leidt tot onduidelijkheid over welke interventies de besluitvorming precies raakt. Volgens dr. [C] bereikt de minister met de wijziging van het planningsbesluit helemaal geen concentratie van onder andere de kinderhartchirurgie, maar juist het tegenovergestelde. Het planningsbesluit lijkt alleen te gaan over AHA-zorg bij kinderen, maar het zou ook moeten gaan over de zorg voor verworven hartaandoeningen. Andere, niet academische ziekenhuizen, zouden in beginsel nu interventies bij kinderen met een verworven hartaandoening kunnen gaan uitvoeren, wat nadrukkelijk niet de bedoeling van de minister is.
7.6.
De latende umc’s bestrijden de noodzaak om nu alvast te beginnen met de uitvoering van de voorwaarden. Zij wijzen erop dat de minister zelf de besluitvorming na december 2021 heeft vertraagd door nog een impactanalyse te vragen en dat daarmee vaststaat dat het met de urgentie wel meevalt. Ook de rapporten van de Inspectie Gezondheid en Jeugd en internationale informatie over de kwaliteit van Nederlandse hartzorg geven geen aanleiding tot grote spoed, want de zorg die nu wordt verleend is zonder meer uitstekend te noemen.
7.7.
De minister heeft naar voren gebracht dat de urgentie om tot concentratie te komen groot is. Hij verwijst daarvoor naar het rapport Bartelds en naar de impactanalyse van de NZa. Als er nu gewacht wordt tot de besluiten in rechte vaststaan, gaat er kostbare tijd verloren en dat heeft weer gevolgen voor de kwaliteit van de AHA-zorg op middellange termijn. Volgens de minister is het algemeen belang en het belang van de volksgezondheid gediend met de besluiten. In oktober 2025 moeten de ontvangende umc’s namelijk klaar zijn om de AHA-interventies over te nemen van de andere umc’s en met de transitie naar die situatie moet nu een start worden gemaakt om te voorkomen dat die termijn niet wordt gehaald.
7.8.
Dit belang wordt door de ontvangende umc’s onderschreven. Zij willen dat er nu wordt begonnen met de transitie, zodat ook hun zorgpersoneel en patiënten weten waar zij aan toe zijn. Schorsing van de besluiten zou leiden tot onzekerheid aan de kant van de ontvangende umc’s. Daarbij heeft het UMCG erop gewezen dat schorsing van het planningsbesluit materieel geen gevolgen zal kunnen hebben, omdat aan dit besluit nu nog geen rechtsgevolgen voor de umc’s zijn verbonden.
Hoe valt de belangenafweging uit?
8. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af en zal de besluiten dus niet schorsen. De reden daarvoor is dat de voorzieningenrechter er niet van overtuigd is dat de besluiten voor de latende umc’s onomkeerbare gevolgen hebben of onredelijk bezwarend zijn, terwijl het belang dat de minister met de besluiten beoogt te dienen urgent is en concrete stappen verlangt naar concentratie van de AHA-zorg. De afweging van de belangen valt daarom in het voordeel van de minister uit. De voorzieningenrechter zal hierna toelichten hoe hij tot deze beoordeling komt.
8.1.
Het juridisch kader om een voorlopige voorziening te treffen is, zo is hiervoor al toegelicht, of er zonder ingrijpen van de voorzieningenrechter onomkeerbare gevolgen voor de latende umc’s ontstaan. Daarvan is volgens de voorzieningenrechter in dit geval geen sprake. De latende umc’s mogen namelijk nog tot 13 oktober 2025 de AHA-interventies blijven uitvoeren. Op dat vlak verandert er door de besluitvorming op dit moment feitelijk niets.
8.2.
De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd geraakt dat de besluiten voor de latende umc’s op dit moment al onomkeerbare gevolgen hebben, in die zin dat gespecialiseerde zorgprofessionals en patiënten vertrekken. Als gevolg van de besluiten zijn er namelijk nog geen zorgprofessionals vertrokken en heeft zich nog geen verandering voorgedaan in de patiëntenstroom. Dat is op de zitting bevestigd. De zorgverlening aan de patiënten is onveranderd goed gebleven. Het belang voor de komende periode ligt daarom vooral in het risico dat de gevolgen waarvoor de latende umc’s vrezen zich zullen voordoen. Hoe hoog dat risico is, valt volgens de voorzieningenrechter niet vast te stellen, hoewel de voorzieningenrechter het met de umc’s eens is dat de impact voor de AHA-zorgverlening groot kan zijn áls het risico zich zou voordoen. Dit laatste maakt echter niet dat de voorzieningenrechter nu al moet ingrijpen. Dat de zorgprofessionals en de patiënten tussen nu en de behandeling van de hoofdzaak zullen vertrekken als gevolg van de onzekere situatie is namelijk een onzekere toekomstige gebeurtenis en daarbij is ook niet gezegd dat deze mogelijke gevolgen onomkeerbaar zijn.
8.3.
De voorzieningenrechter verwacht daarnaast niet dat een schorsing van de besluiten voor die periode de feitelijke gevolgen van de besluiten voorkomt. Met een schorsing zijn de besluiten van de minister namelijk niet van tafel: de onzekerheid of de kinderhartcentra van de latende umc’s over 2,5 jaar nog AHA-interventies mogen verrichten, blijft ook bij een schorsing van de besluiten onverkort bestaan en de rechtbank zou later tot een andere afweging kunnen komen dan de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter ziet ook niet in hoe een schorsing met een persbericht of een opdracht aan de minister om een bepaalde tekst op zijn website te plaatsen, die onzekerheid voor het zorgpersoneel en de patiënten zal wegnemen. Dat zou anders zijn als de voorzieningenrechter van oordeel zou zijn dat de besluiten evident onrechtmatig zijn, wat niet het geval is, of een rechtmatigheidsoordeel zou geven dat in het voordeel van de latende umc’s uitpakt, maar dat zal hij, zoals hiervoor is toegelicht, in dit geval niet doen gelet op de complexiteit van de materie.
8.4.
Het directe gevolg van de besluiten is wél dat de umc’s met elkaar aan de slag moeten met de zes voorwaarden die in de besluiten verbonden zijn aan de vergunningverlening. De minister heeft ermee ingestemd dat alléén gewerkt hoeft worden aan de voorwaarden die zien op de algehele kwaliteitsverbetering van de AHA-zorg en die niet zozeer zijn gekoppeld aan het zijn van een latend of ontvangend umc. De vraag is of van de latende umc’s kan worden verwacht dat zij hiermee al aan de slag zullen gaan, terwijl zij niet weten of de besluiten in rechte stand zullen houden.
8.5.
De voorzieningenrechter vindt dat dit van de umc’s verlangd kan worden. De minister heeft voldoende onderbouwd dat de urgentie om op korte termijn wat te doen, hoog is. Hij heeft daarvoor verwezen naar het rapport Bartelds [7] en de impactanalyse van de Nza. [8] In beide rapporten [9] wordt aangestuurd om op een relatief korte termijn tot concentratie van de AHA-zorg te komen in het belang van de kwaliteit van die zorg. De situatie op de middellange termijn is daarbij leidend om nu tot actie over te gaan en niet te wachten. De latende umc’s schatten de urgentie, in weerwil van die rapporten, minder hoog in dan de minister. De voorzieningenrechter vindt de argumenten van de latende umc’s over de urgentie echter niet voldoende om de conclusies van de rapporten opzij te schuiven. De omstandigheid dat de minister heeft ‘vertraagd’ leidt volgens de voorzieningenrechter eerder tot de conclusie dat de urgentie is toegenomen, dan dat deze wel meevalt. Dat de AHA-zorg op dit moment volgens gezaghebbende bronnen nog uitstekend is, komt niet in mindering op de zorgen over kwetsbaarheden van die zorg in de nabije toekomst. Uit het rapport Bartelds en de impactanalyse van de Nza blijkt duidelijk dat die zorgen er zijn en dat op korte termijn enige vorm van concentratie moet plaatsvinden in het belang van de kwaliteit van die AHA-zorg.
8.6.
De voorzieningenrechter gaat er dus van uit dat de situatie wel urgent is en dat er ook nu wat moet gebeuren om op termijn tot concentratie van de AHA-zorg te komen. Hoewel hij zich goed kan voorstellen dat de besluiten voor de latende umc’s een grote impact hebben voor hun patiënten, medewerkers en organisatie en zij zich daarover grote zorgen maken, is het volgens de voorzieningenrechter niet in het belang van de patiënten en de volksgezondheid om tot aan de uitspraak op het beroep helemaal niets meer te doen. Daarbij is relevant dat de minister er met zijn brief van 30 mei 2023 mee heeft ingestemd om uitvoering van de voorwaarden, die specifiek samenhangen met het zijn van ontvangend of latend umc, op te schorten. Het gaat er nu dus alleen om een start te maken met de voorwaarden 1, 3, 4 en 6, waarbij geen grote investeringen hoeven worden gedaan in (digitale) informatie-uitwisseling. [10] Ook de gesprekken met de NFU en de commissie Samsom moeten nu van start gaan.
8.7.
De voorzieningenrechter erkent dat het voor de latende umc’s moeilijk kan zijn om, vanuit de overtuiging dat de besluiten onrechtmatig zijn, het gesprek met de ontvangende umc’s, de NFU en de commissie Samsom aan te gaan. Maar gelet op de urgentie, moet dit wel. Er dreigen op dit moment namelijk voor de latende umc’s geen onomkeerbare gevolgen als zij, met de ruimte die de minister biedt, in ieder geval te gaan werken aan de voorwaarden 1, 3, 4 (gedeeltelijk) en 6 die gaan over het verbeteren van de algehele kwaliteit van de zorg. Als de besluiten de rechterlijke toets namelijk niet zouden doorstaan, zijn deze gesprekken niet voor niets geweest, omdat zij gaan over de algehele kwaliteit van de zorg voor AHA-interventies en losstaan van de vraag wie die interventies zal gaan verrichten. Als de besluiten wél in stand blijven, is er geen kostbare tijd verloren gegaan. Het meewerken aan de voorwaarden zonder dat de besluiten in rechte vaststaan, is in dat opzicht niet onredelijk bezwarend voor de latende umc’s.
8.8.
Namens het Amsterdam UMC is gesteld dat de gesprekken, die onder andere met de commissie Samsom gevoerd gaan worden, niet verkennend van aard kunnen zijn, omdat zij erop gericht zullen zijn om het hele transitieproces voor oktober 2025 af te ronden. Er dreigen volgens dit centrum dus wel onomkeerbare gevolgen, omdat de gesprekken niet vrijblijvend zullen kunnen zijn. De voorzieningenrechter ziet dat anders. Het gaat er nadrukkelijk om dat er op het gebied van kwaliteit, de voorwaarden waar de minister onverkort aan vasthoudt, stappen worden gezet. De intensiteit van de gesprekken over de transitie zullen in dit beginstadium logischerwijs anders, meer verkennend van aard zijn, dan aan het einde van het transitietraject, waarbij toegewerkt zal worden naar de afronding. Van de latende umc’s mag op dit moment, gelet op de gekregen vergunning, verwacht worden dat zij in de periode tot aan de uitspraak in beroep een constructieve bijdrage zullen leveren aan die genoemde meer algemene voorwaarden.
8.9.
Omdat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet voor schorsing van de besluiten, zal hij niet verder ingaan op het argument van het UMCG dat schorsing van het planningsbesluit formeel niet kan. Evenmin zal hij ingaan op het punt dat het planningsbesluit het mogelijk zou maken om buiten de vier centra om interventies bij kinderen met verworven hartproblemen te gaan uitvoeren. Dat dit op dit moment gebeurt en onmiddellijk ingrijpen nodig maakt, is namelijk niet aannemelijk gemaakt.
Conclusie en gevolgen
9. Samenvattend komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat de besluiten op dit moment geen onomkeerbare gevolgen hebben voor de latende umc’s en de vergunningsvoorwaarden evenmin onredelijk bezwarend zijn. De latende umc’s mogen de AHA-interventies nog blijven uitvoeren tot 13 oktober 2025. Er is geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, in de vorm van een schorsing van de besluiten of van de voorwaarden die aan de verleende vergunningen zijn verbonden, totdat op de beroepen zal zijn beslist. Dat er onzekerheid is of de AHA-zorg wel of niet bij de latende umc’s blijft, is inherent aan de genomen besluiten en betekent niet dat de besluiten geschorst moeten worden. Een schorsing maakt dit namelijk niet anders. De urgentie om snel te beginnen met het transitieproces, is een belang dat maakt dat van de umc’s verwacht mag worden in dit stadium alvast te beginnen met de uitvoering van de voorwaarden die de minister in zijn brief van 30 mei 2023 heeft benoemd, omdat die er vooral op zijn gericht de algehele kwaliteit van de AHA-zorg te verbeteren en niet zozeer samenhangen met het zijn van een latend of ontvangend umc.
9.1.
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af en treft geen voorlopige voorziening. Dat betekent dat de umc’s alvast met elkaar moeten gaan werken aan de voorwaarden die genoemd zijn in de brief van de minister van 30 mei 2023.
9.2.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Planningsbesluit bijzondere interventies aan het hart 2008 in verband met de concentratie van interventies bij kinderen met een aangeboren hartafwijking en de hoogcomplexe interventies bij volwassenen met een aangeboren hartafwijking, Staatscourant 2023 nr. 11780.
2.Op mr. W. Knibbeler na.
3.Zorg voor patiënten met een aangeboren hartafwijking. Scenario's voor de toekomst (2021).
4.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 31 765, nr. 618.
5.Pagina 173 van de impactanalyse van de NZa.
6.Aan de vergunningen van de ontvangende umc’s zijn dezelfde voorwaarden verbonden.
7.Pagina 44.
8.Pagina 173.
9.Genoemd in rechtsoverweging 3.
10.Zie rechtsoverweging 5 e.v..