ECLI:NL:RBMNE:2023:3713

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
UTR 21/3015
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om proceskostenvergoeding van eiseres na wijziging van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 2017 een uitkering ontvangt op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), een verzoek ingediend om proceskostenvergoeding. Eiseres had eerder een verlaging van haar arbeidsongeschiktheid naar 58,73% ontvangen, waar zij bezwaar tegen had gemaakt. Na een zitting op 11 maart 2022, waar eiseres meldde dat haar arbeidsongeschiktheid per januari 2022 was gewijzigd naar 80 tot 100%, is de behandeling van de zaak aangehouden om het Uwv de gelegenheid te geven om de situatie te onderzoeken.

Uiteindelijk heeft het Uwv op 10 mei 2022 aangegeven dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid geen invloed had op het eerdere besluit. Eiseres heeft hierop gereageerd met aanvullende medische informatie. De rechtbank heeft op 15 juni 2023 de zaak voortgezet, waar eiseres haar beroep introk en verzocht om vergoeding van proceskosten. De rechtbank oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van eiseres moest worden veroordeeld, omdat de eerdere beslissing onvoldoende duidelijk was en een nadere toelichting vereiste.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 837,- en bepaald dat eiseres zich voor vergoeding van het griffierecht rechtstreeks tot het Uwv moet wenden. De uitspraak is gedaan door rechter mr. V.E.H.G. Visser en is openbaar uitgesproken op 21 juli 2023. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3015

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. W.H. Beishuizen, onttrokken per 20 september 2021),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

1. Eiseres ontvangt sinds 2017 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Op 17 maart 2020 heeft eiseres aan het Uwv doorgegeven dat haar gezondheidssituatie is gewijzigd en heeft zij om een medische herbeoordeling verzocht. Dit heeft geleid tot het besluit van 24 augustus 2020 (het primaire besluit) waarin het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 31 juli 2020 heeft verlaagd naar 58,73%. Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2. Met de beslissing op bezwaar van 7 juni 2021 heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
3. Het beroep van eiseres is behandeld op de zitting van 11 maart 2022. Eiseres heeft op deze zitting onder andere toegelicht dat zij in juni 2021 opnieuw een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid bij het Uwv heeft gedaan. Als gevolg daarvan is de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per januari 2022 gewijzigd naar 80 tot 100%. Het Uwv was ten tijde van de behandeling ter zitting niet bekend met deze wijziging.
4. Door deze toelichting van eiseres is de behandeling van het beroep aangehouden. Het Uwv is in de gelegenheid gesteld om te onderzoeken welk besluit er in januari 2022 is genomen en hoe dat zich verhoudt tot de verlaging van de arbeidsongeschiktheid van eiseres per 31 juli 2020. Het Uwv moest daarbij een afweging maken of hij het besluit dat in deze zaak voorligt wil handhaven. Daarnaast is eiseres in de gelegenheid gesteld om nadere medische informatie te overleggen en is het Uwv in de gelegenheid gesteld om een nadere toelichting te overleggen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
5. Het Uwv heeft de rechtbank op 10 mei 2022 geïnformeerd dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid van eiseres per januari 2022 geen invloed heeft op het besluit in de voorliggende zaak. Het Uwv heeft daarbij een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. Eiseres heeft hierop gereageerd en nadere medische stukken overgelegd. Op deze medische stukken van eiseres is op 12 juli 2022 gereageerd door het Uwv met een nadere reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiseres heeft hier op 27 juli 2022 op gereageerd.
6. Op 29 augustus 2022 heeft de rechtbank partijen gevraagd of zij toestemming geven voor het sluiten van het onderzoek in deze zaak zonder nadere zitting. Eiseres heeft deze toestemming geweigerd.
7. De behandeling van de zaak is daarom voortgezet op de zitting van 15 juni 2023. Eiseres was daarbij aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

8. Ter zitting zijn de standpunten van eiseres in deze zaak besproken. Na een toelichting door het Uwv is eiseres tot het inzicht gekomen dat de medische informatie met betrekking tot haar handen in deze zaak niet kan leiden tot een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid per 31 juli 2020. Eiseres heeft vervolgens haar beroep in deze zaak ter zitting ingetrokken en daarbij verzocht om het Uwv te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht.
9. De rechtbank oordeelt over het verzoek van eiseres om vergoeding van haar proceskosten als volgt.
10. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
11. De rechtbank ziet in deze zaak aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De beslissing op bezwaar van 7 juli 2021 en het daaraan ten grondslag liggende rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waren onvoldoende duidelijk en behoefden een nadere toelichting. De rechtbank ziet dit standpunt bevestigd in het feit dat deze zaak, na de eerste behandeling ter zitting op 11 maart 2022, is aangehouden en het Uwv in de gelegenheid is gesteld om een nadere toelichting te geven op de verzekeringsgeneeskundige rapporten die aan het besluit ten grondslag liggen. Dit betekent dat het verzoek van eiseres om veroordeling van het Uwv in haar proceskosten wordt toegewezen.
12. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van het griffierecht moet eiseres zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

Beslissing

- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.