ECLI:NL:RBMNE:2023:3711

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
UTR 22/4980
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangsom wegens niet tijdig beslissen op bezwaar door het Uwv

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 2017 een uitkering ontvangt op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin haar arbeidsongeschiktheid werd herbeoordeeld. Eiseres had op 17 juli en 17 september 2021 verzocht om herbeoordeling, maar het Uwv heeft pas op 4 januari 2022 een besluit genomen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft niet tijdig op het bezwaar beslist. Eiseres heeft het Uwv op 28 juli 2022 in gebreke gesteld, maar ontving de beslissing op bezwaar pas op 16 september 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beslissing op bezwaar tijdig is ontvangen door eiseres. Hierdoor heeft het Uwv een dwangsom verbeurd, die door de rechtbank is vastgesteld op € 1.127,-. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het Uwv opgedragen het betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser op 21 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4980

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

1. Eiseres ontvangt sinds 2017 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Omdat haar gezondheidssituatie is gewijzigd heeft eiseres bij het Uwv op 17 juli 2021 en op 17 september 2021 een verzoek om een herbeoordeling gedaan. Met het besluit van 4 januari 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 1 oktober 2020 wijzigt naar 50,65% en per 1 maart 2021 naar 51,05%. Met ingang van 1 januari 2022 is eiseres weer 80 tot 100% arbeidsongeschikt. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2. Met de beslissing op bezwaar van 9 augustus 2022 heeft het Uwv het bezwaar van eiseres gegrond verklaard omdat de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 maart 2021 onjuist was. Op 1 maart 2021 had eiseres namelijk geen benutbare mogelijkheden. Uit de beslissing op bezwaar volgt verder dat de beoordeling per 1 maart 2021 en het bijbehorende arbeidsongeschiktheidspercentage van 51,05% wel geldt per 1 mei 2021. De vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid per 1 oktober 2020 en per 1 januari 2022 blijven ongewijzigd. Tot slot heeft het Uwv in de beslissing op bezwaar geweigerd om aan eiseres een dwangsom toe te kennen in verband met het overschrijden van de beslistermijn.
3. Eiseres heeft tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld. Het beroep van eiseres is behandeld op de zitting van 15 juni 2023. Eiseres was daarbij aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

4. Eiseres heeft op de zitting toegelicht dat zij niet begrijpt waarom haar mate van arbeidsongeschiktheid per 1 oktober 2020 en per 1 mei 2021 is gewijzigd, terwijl haar medische situatie in die periode gelijk is gebleven.
5. De gemachtigde van het Uwv heeft op de zitting toegelicht dat de minimale verschillen in de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 oktober 2020 en per 1 mei 2021 worden veroorzaakt door de indexering van het maatmanloon en de lonen van de voor eiseres geselecteerde functies per die data.
6. Eiseres heeft daarop aangegeven dat een verdere inhoudelijke behandeling van deze zaak niet nodig is. Eiseres heeft daarom het beroep voor zover gericht tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid per 1 oktober 2020 en per 1 mei 2021 ingetrokken.
7. Eiseres wil van de rechtbank wel een oordeel over de vraag of het Uwv aan eiseres een dwangsom moet toekennen in verband met het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift van 1 februari 2022. Eiseres heeft in dat kader toegelicht dat zij het Uwv op 28 juli 2022 in gebreke heeft gesteld in verband met het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Vervolgens heeft zij de beslissing op bezwaar van 9 augustus 2022 eerst op 16 september 2022 ontvangen. Volgens eiseres is daarom sprake van een termijnoverschrijding op grond waarvan het Uwv aan haar een dwangsom verschuldigd is.
8. De rechtbank stelt vast dat het Uwv op 4 januari 2022 een primair besluit heeft genomen. Eiseres heeft daartegen tijdig op 1 februari 2022 bezwaar gemaakt. Uit artikel 7:10, eerste lid, van de Awb volgt dat de beslistermijn voor een bestuursorgaan zes weken is, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. Dit betekent dat de beslistermijn van het Uwv eindigde op 30 maart 2022. Het Uwv heeft niet binnen die termijn een beslissing genomen op het bezwaar van eiseres.
9. Uit artikel 4:17, derde lid, van de Awb volgt dat het bestuursorgaan pas een dwangsom verschuldigd is na de dag waarop twee weken zijn verstreken na het verstrijken van de beslistermijn en het bestuursorgaan een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
10. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres het Uwv op 28 juli 2022 in gebreke heeft gesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar.
11. Het Uwv heeft vervolgens een beslissing op bezwaar, gedateerd 9 augustus 2022, naar eiseres verzonden. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat hij daarmee binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling van eiseres, en daarmee tijdig, een beslissing heeft genomen op het bezwaar.
12. Eiseres voert aan dat zij de beslissing op bezwaar niet eerder heeft ontvangen dan op 16 september 2022.
13. Uit artikel 3:41, eerste lid, van de Awb volgt dat een besluit bekend gemaakt wordt door toezending of uitreiking. In dit geval heeft het Uwv de beslissing op bezwaar per post naar het huisadres van eiseres verzonden. Deze verzending heeft niet aangetekend plaatsgevonden. Omdat eiseres zich op het standpunt stelt dat zij het besluit pas op 16 september 2022 heeft ontvangen, is het aan het Uwv om aannemelijk te maken dat het besluit wel kort na 9 augustus 2022 op het adres van eiseres is ontvangen. Het Uwv is daar naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Het Uwv maakt geen gebruik van een verzendregister en er is ook geen postregister beschikbaar waarmee de verzending van de beslissing op bezwaar door een medewerker van de postkamer is geregistreerd. Het Uwv kan daarmee niet aannemelijk maken dat de beslissing op bezwaar, gedateerd 9 augustus 2022, kort na de verzending op het adres van eiseres is ontvangen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiseres de beslissing op bezwaar eerst op 16 september 2022 heeft ontvangen.
14. Omdat de beslissing op bezwaar niet tijdig aan eiseres bekend is gemaakt heeft het Uwv een dwangsom verbeurd vanaf het moment dat twee weken zijn verstreken vanaf de dag na ontvangst van de ingebrekestelling van eiseres. Omdat eiseres daarom heeft verzocht zal de rechtbank de hoogte van de dwangsom vaststellen. Eiseres heeft het Uwv op 28 juli 2022 in gebreke gesteld. Het Uwv heeft daarom een dwangsom verbeurd over de periode van 12 augustus 2022 tot en met 15 september 2022. De hoogte van de dwangsom stelt de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 4:17, tweede lid, van de Awb als volgt vast:
  • € 322,- over de periode van 12 augustus 2022 tot en met 25 augustus 2022;
  • € 490,- over de periode van 26 augustus 2022 tot en met 8 september 2022;
  • € 315,- over de periode van 9 september 2022 tot en met 15 september 2022.
Het Uwv heeft daarmee een totale dwangsom verbeurd van € 1.127,-.
15. Uit het voorgaande volgt dat het Uwv in de beslissing op bezwaar ten onrechte heeft geweigerd om aan eiseres een dwangsom toe te kennen in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar. Het beroep van eiseres is daarom gegrond.
16. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het Uwv heeft geweigerd aan eiseres een dwangsom toe te kennen voor het niet tijdig beslissen op haar bezwaar;
- verklaart dat het Uwv een dwangsom aan eiseres verschuldigd is van € 1.127,-;
- draagt het Uwv op om het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.