Op 17 januari 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak waarin de besloten vennootschap [verzoekster] B.V. een verzoek tot faillietverklaring indiende tegen de besloten vennootschap [verweerster] B.V. Het verzoekschrift werd behandeld tijdens een zitting via videoverbinding. Verzoekster stelde dat zij een opeisbaar bedrag van € 53.604,00 had te vorderen van verweerster, voortvloeiend uit twee investeringsovereenkomsten. Verzoekster betoogde dat er een 'GO' was voor het project [naam], gebaseerd op notulen en correspondentie uit 2019 en 2020, en dat de rapporten van de GGD deze conclusie niet tegenspraken.
Verweerster daarentegen betwistte de opeisbaarheid van de vorderingen en stelde dat de GGD-rapporten geen 'GO' bevestigden. De rechtbank overwoog dat de investeringsovereenkomsten afhankelijk waren van de uitkomst van het GGD-onderzoek. Aangezien de GGD niet concludeerde dat [naam] effectief was, was er volgens de rechtbank sprake van een 'NO GO', wat betekende dat de vordering van verzoekster was komen te vervallen. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat haar vordering summierlijk was komen vast te staan, gezien de gemotiveerde betwisting door verweerster.
Daarom werd het verzoek tot faillietverklaring afgewezen. De beschikking werd gegeven door mr. G. Konings en in het openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Hoger beroep tegen deze beschikking kan alleen worden ingesteld door een advocaat bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, met een termijn van acht dagen na de datum van de beschikking.