ECLI:NL:RBMNE:2023:371

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
C/16/549617 / FT RK 22/991
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot faillietverklaring op basis van investeringsovereenkomsten en GGD-rapporten

Op 17 januari 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak waarin de besloten vennootschap [verzoekster] B.V. een verzoek tot faillietverklaring indiende tegen de besloten vennootschap [verweerster] B.V. Het verzoekschrift werd behandeld tijdens een zitting via videoverbinding. Verzoekster stelde dat zij een opeisbaar bedrag van € 53.604,00 had te vorderen van verweerster, voortvloeiend uit twee investeringsovereenkomsten. Verzoekster betoogde dat er een 'GO' was voor het project [naam], gebaseerd op notulen en correspondentie uit 2019 en 2020, en dat de rapporten van de GGD deze conclusie niet tegenspraken.

Verweerster daarentegen betwistte de opeisbaarheid van de vorderingen en stelde dat de GGD-rapporten geen 'GO' bevestigden. De rechtbank overwoog dat de investeringsovereenkomsten afhankelijk waren van de uitkomst van het GGD-onderzoek. Aangezien de GGD niet concludeerde dat [naam] effectief was, was er volgens de rechtbank sprake van een 'NO GO', wat betekende dat de vordering van verzoekster was komen te vervallen. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat haar vordering summierlijk was komen vast te staan, gezien de gemotiveerde betwisting door verweerster.

Daarom werd het verzoek tot faillietverklaring afgewezen. De beschikking werd gegeven door mr. G. Konings en in het openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Hoger beroep tegen deze beschikking kan alleen worden ingesteld door een advocaat bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, met een termijn van acht dagen na de datum van de beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Locatie Utrecht
rekestnummer: C/16/549617 / FT RK 22/991
Beschikking op grond van artikel 1 Fw (verzoek tot faillietverklaring)
d.d. 17 januari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap
[verzoekster] B.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. W.T.M.J. Krale,
tegen
de besloten vennootschap
[verweerster] B.V.,
ingeschreven bij de KvK onder nummer [KvK nummer] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
Advocaat mr. M. Mense.

1.De procedure

1.1.
Het verzoekschrift tot faillietverklaring is behandeld tijdens een zitting middels videoverbinding van deze rechtbank van 17 januari 2023.
1.2.
Ter zitting zijn verschenen:
  • Mr. W.T.M.J. Krale, advocaat verzoekster,
  • De heer [A] , bestuurder verzoekster,
  • Mr. M. Mense, advocaat verweerster,
  • Mevrouw [B] , bestuurder verweerster.

2.De beoordeling

2.1.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij een opeisbaar bedrag van € 53.604,00 p.m. te vorderen heeft van verweerster, zijnde rente en aflossingen uit hoofde van twee investeringsovereenkomsten. Verzoekster onderbouwt haar standpunt als volgt. De lening is door verzoekster verstrekt aan de vennootschap voor de financiering van (onder meer) onderzoek naar het project “ [naam] ”. In de leningsovereenkomst is in de considerans onder C respectievelijk G het volgende bepaald:

C. Hoewel het onderzoek 30 maanden duurt, zal vanaf 18 maanden na de start van de poetsinstructies op de basisscholen (start naar verwachting sept/okt. 2016) een wetenschappelijk onderbouwde uitspraak zijn te doen of en in hoeverre [naam] effectief is. Blijkt het dat niet te zijn, dan is er sprake van een NO GO moment. Blijkt uit het pilot onderzoek na 30 maanden dat [naam] effectief is, dan is er sprake van een GO moment zoals hierna verder bepaald.
[…]
G. Gemelde geldlening zal bij een NO GO komen te vervallen. Bij een GO ontvangt Investeerder - naast terugbetaling inclusief betaling van rente - onder na te melden voorwaarden een bonus van ( 15.000,- ( zegge: vijftienduizend euro.)
Volgens verzoekster kan uit notulen en correspondentie uit 2019 en 2020 worden afgeleid dat het bestuur en de aandeelhouders van verweerster met elkaar zijn overeengekomen dat er sprake is van een “GO” voor het project [naam] . Daarom is de vordering van (onder meer) verzoekster verschuldigd en opeisbaar. De rapporten van de GGD doen niet af aan die conclusie, aldus verzoekster. Verder heeft verzoekster naar voren gebracht dat het rapport van de GGD was bedoeld om na te gaan of vergoeding uit de basis verzekering mogelijk zou zijn, zodat geen sprake was van een “NO GO”. Ten slotte heeft verweerster niet betwist dat zij in de toestand verkeerd dat zij heeft opgehouden te betalen, aldus nog steeds verzoekster.
2.2.
Verweerster stelt zich op het standpunt dat verzoekster er geen sprake is van opeisbare vorderingen. Bij het aangaan van de investeringsovereenkomst is vastgelegd dat de GGD een onderzoek zou doen naar het effect van het mondgezondheidsprogramma [naam] en dat op basis van de uitkomst de investering wel of niet terug betaald zou worden. In tegenstelling tot het standpunt van verzoekster is verweerster van mening dat er geen sprake is geweest van een GO, omdat uit de onderzoeksrapporten van de GGD niet kan worden afgeleid dat [naam] effectief is. De vordering van verzoekster is dan ook komen te vervallen. Bovendien kan uit de notulen van de aandeelhoudersvergadering, noch uit andere stukken worden afgeleid dat partijen alsnog met elkaar hebben afgesproken dat er sprake is van een GO.
2.3.
De rechtbank overweegt als volgt. In de investeringsovereenkomsten is de GO of NO GO afhankelijk gesteld van de uitkomst van het door de GGD te verrichten onderzoek. De GGD heeft in het tussentijdse onderzoek of in het eindonderzoek niet de conclusie getrokken dat [naam] effectief is. Op basis van de tekst van de overeenkomst is er in dat geval sprake van een NO GO, waarmee de vordering van verzoekster zou zijn komen te vervallen. Dit kan uitzonderling leiden als de partijbedoeling afwijkt van hetgeen in de investeringsovereenkomsten is opgenomen, maar daarvan is de rechtbank niet gebleken. Uit de notulen en andere door verzoekster overgelegde correspondentie kan niet worden afgeleid dat (het bestuur van) verweerster vond dat er sprake was van een GO. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de werkzaamheden die er mogelijk op gericht waren om [naam] vanuit de basisverzekering vergoed te krijgen. Ten slotte kan ook uit het feit dat Stichting [naam] is opgericht en subsidie bij de Provincie is aangevraagd, is, niet worden afgeleid dat er sprake was van een GO. Dat betekent dat er gelet op de uitkomsten van het GGD-onderzoek sprake is van een NO GO, wat op grond van de investeringsovereenkomsten de daarin bepaalde gevolgen heeft voor de vordering van verzoekster.
2.4.
Gezien het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de vordering van verzoekster niet summierlijk is komen vast te staan, in het licht van de gemotiveerde betwisting door verweerster. Het verzoek tot faillietverklaring dient derhalve te worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Konings en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.