ECLI:NL:RBMNE:2023:37

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
C/16/545730 / HL ZA 22-248
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident over voorlopige voorzieningen in geschil tussen metaalbewerkingsbedrijf en energieleverancier met betrekking tot leveringsovereenkomst en wijziging van tarieven

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in een incident waarin [eiseres], een metaalbewerkingsbedrijf, voorlopige voorzieningen heeft gevorderd tegen NHE, een energieleverancier. De vorderingen van [eiseres] zijn gericht op het verbieden van NHE om de gas- en elektriciteitslevering stop te zetten en het verlagen van het maandelijkse voorschotbedrag naar € 841,23. De achtergrond van het geschil ligt in de wijziging van de leveringsovereenkomst door NHE, die als gevolg van onvoorziene omstandigheden op de energiemarkt de tarieven wilde verhogen. [Eiseres] heeft deze wijziging betwist en vorderde nakoming van de oorspronkelijke overeenkomst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gevraagde voorlopige voorzieningen samenhangen met de hoofdvorderingen en dat [eiseres] voldoende belang heeft bij haar verzoek. De rechtbank oordeelde dat NHE niet gerechtigd was om de leveringsovereenkomst eenzijdig te wijzigen en dat [eiseres] belang heeft bij het voorkomen van een stopzetting van de levering. De rechtbank heeft daarom NHE verboden om de gas- en elektriciteitslevering aan [eiseres] stop te zetten voor de duur van de procedure en bepaald dat het voorschotbedrag moet worden berekend op basis van het ingeschatte verbruik voor 2023.

Daarnaast heeft de rechtbank NHE veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal verder worden behandeld in de hoofdzaak, waarbij de rechtbank op 22 februari 2023 een conclusie van antwoord van NHE verwacht. Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Jaarsveld en is openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/545730 / HL ZA 22-248
Vonnis in incident van 11 januari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R.L.M. Cox te Nijmegen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NIEUW HOLLANDS ENERGIEBEDRIJF B.V.,
gevestigd te Almere,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M. Kalkwiek te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en NHE genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van voorlopige voorzieningen;
­ de akte met voorwaardelijke vermeerdering van eis;
­ de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Waar gaat de zaak feitelijk over?

In de hoofdzaak

2.1.
[eiseres] is een metaalbewerkingsbedrijf. NHE is een energieleverancier voor de zakelijke markt. In 2019 heeft [eiseres] als zakelijke kleinverbruiker met NHE twee overeenkomsten voor bepaalde tijd voor de levering van elektra en gas tegen vaste leveringsprijzen gesloten:
  • een leveringsovereenkomst voor de periode van 1 januari 2022 t/m 31 december 2023, en
  • een leveringsovereenkomst met dezelfde vaste tarieven voor 1 januari t/m 31 december 2024.
Deze beide overeenkomsten worden hierna aangeduid als: de leveringsovereenkomst. Op de leveringsovereenkomst zijn de algemene leveringsvoorwaarden van NHE ‘voor gas en elektriciteit zakelijke kleinverbruikers versie 2018’ van toepassing verklaard (hierna: de algemene leveringsvoorwaarden).
2.2.
In de algemene leveringsvoorwaarden is onder andere opgenomen:
20 duur en opzegging Leveringsovereenkomst
(…)
(…)

21.Beëindiging Levering bij beëindiging Leveringsovereenkomst

(…)
(…)

22.Overig

(…)
(…)”
2.3.
Met ingang van de leveringsovereenkomst heeft NHE op basis van eerder verbruik en de vaste tarieven een maandelijkse voorschotbedrag van € 841,23 voor de levering van gas en elektra bij [eiseres] in rekening gebracht en via automatische incasso maandelijks geïncasseerd.
2.4.
Op 9 juni 2022 heeft NHE aan [eiseres] per brief laten weten dat zij door de vele onvoorziene omstandigheden op de energiemarkt de leveringsovereenkomst na 30 dagen zal wijzigen naar een leveringsovereenkomst waarbij wordt geleverd tegen de EPEX/LEBA dagmarktprijzen met opslag voor de (rest van de) gecontracteerde periode. Verder heeft NHE aan [eiseres] de mogelijkheid geboden om binnen 30 dagen kosteloos de leveringsovereenkomst met NHE te ontbinden. [eiseres] heeft NHE laten weten dat zij niet akkoord is met de eenzijdige wijziging van de leveringsovereenkomst en NHE verzocht de leveringsovereenkomst (in ongewijzigde vorm) na te komen. NHE heeft mede onder verwijzing naar de algemene leveringsvoorwaarden aan [eiseres] meegedeeld dat zij bevoegd is de aangekondigde wijziging door te voeren en heeft [eiseres] op 11 juli 2022 een nieuwe leveringsovereenkomst toegezonden.
2.5.
In de hoofzaak heeft [eiseres] samengevat, na eiswijziging, gevorderd dat NHE wordt veroordeeld tot nakoming van de leveringsovereenkomst, waarbij zij gehouden is gas en elektra tot en met 31 december 2024 tegen de overeengekomen vaste tarieven aan [eiseres] te leveren. Hiervoor verwijst zij naar de leveringsovereenkomst die voor bepaalde duur tussen partijen is overeengekomen.
2.6.
NHE heeft als verweer gevoerd dat zij vanwege onvoorziene omstandigheden de leveringsovereenkomst mocht wijzigen. Zij voert aan dat de energiecrisis als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW en artikel 22.2 van de algemene leveringsvoorwaarden kan worden aangemerkt. NHE heeft aangekondigd dat zij in de hoofdzaak zal vragen aan de rechtbank de leveringsovereenkomst in dat verband te wijzigen.
In het incident
2.7.
Per september 2022 heeft NHE een voorschotbedrag van € 1.628,64 voor de levering van gas en elektra bij [eiseres] in rekening gebracht, per oktober 2022 een voorschotbedrag van € 2.405,72 en per november 2023 een voorschotbedrag van € 3.156,91.
2.8.
Nadat [eiseres] op 29 september 2022 de dagvaarding aan NHE heeft uitgebracht, heeft NHE op 27 oktober 2022 per brief een voorstel gedaan voor de vaststelling van de leveringstarieven. Gelijktijdig heeft NHE in deze brief de leveringsovereenkomst opgezegd met inachtneming van drie maanden opzegtermijn. Volgens NHE eindigt daarmee de leveringsovereenkomst per 27 januari 2023, tenzij partijen een passende oplossing voor het geschil bereiken. Hierop heeft [eiseres] per brief geantwoord dat de leveringsovereenkomst niet tussentijds kan worden opgezegd door NHE. [eiseres] heeft voorgesteld dat zij, indien er een verstekvonnis komt, de proceskostenveroordeling niet zal incasseren bij NHE, als NHE de leveringsovereenkomst met de vaste tarieven nakomt. Partijen hebben nadien over en weer met elkaar gecorrespondeerd, waarbij zij geen nieuwe voorstellen hebben gedaan.
2.9.
[eiseres] vordert, na eiswijziging, in incident dat de rechtbank de volgende voorlopige voorzieningen zal treffen voor de duur van het geding:
NHE te verbieden de gas- of elektriciteitslevering aan [eiseres] af te sluiten of anderszins stop te zetten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500.000,00;
NHE te gebieden het totale maandelijkse voorschotbedrag dat zij aan [eiseres] in rekening brengt voor energie te verlagen naar € 841,23;
NHE te veroordelen de aan [eiseres] in rekening gebrachte voorschotbedragen, voor zover deze na 1 januari 2022 het bedrag van € 841,23 overstegen, tot dit bedrag te crediteren en NHE te veroordelen tot terugbetaling van het teveel geïncasseerde;
NHE te verbieden een hoger termijnbedrag dan € 841,23 van de bedrijfsrekening van [eiseres] af te schrijven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,00 per keer dat NHE in strijd met dit verbod een hoger bedrag afschrijft.
2.10.
NHE voert verweer en verzoekt tot afwijzing van de vorderingen, met een veroordeling van [eiseres] in de proceskosten met rente daarover.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De rechtbank stelt vast dat de gevraagde voorlopige voorzieningen samenhangen met de hoofdvorderingen en zijn gericht op een voorziening die voor de duur van de bodemprocedure kan worden gegeven. Om die reden moet vervolgens worden beoordeeld of [eiseres] voldoende belang heeft bij haar verzoek en of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevraagde voorlopige voorziening rechtvaardigt. Voor toewijzing van een voorlopige voorziening moet een verzoekende partij zodanig belang hebben bij haar verzoek dat niet kan worden gevraagd dat zij de uitkomst van de hoofdzaak afwacht.
Vordering 1: levering van gas en elektriciteit
3.2.
Ten aanzien van vordering 1 (het verbod de gas- of elektriciteitslevering aan [eiseres] af te sluiten) voert NHE aan dat zij op basis van artikel 20.2 algemene leveringsvoorwaarden gerechtigd is de leveringsovereenkomst op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, te weten per 27 januari 2023. Volgens haar is artikel 20.2 van toepassing op zowel de overeenkomsten voor bepaalde als voor onbepaalde tijd.
(1)
Opzeggingsmogelijkheid op voorhand niet aannemelijk
3.3.
Hoewel in artikel 20.2 van de algemene leveringsvoorwaarden niet staat dat dit artikel uitsluitend is bedoeld voor de overeenkomst voor onbepaalde tijd, is op voorhand niet zonder meer aannemelijk dat het artikel van toepassing is op de leveringsovereenkomst. Partijen zijn bij de leveringsovereenkomst expliciet overeengekomen dat NHE voor een bepaalde periode gas en elektriciteit levert aan [eiseres] . Wanneer partijen gerechtigd zouden zijn de leveringsovereenkomst op elk gewenst moment met een opzegtermijn van drie maanden op te zeggen, zou voor NHE de bedongen zekerheid van betaling voor een vaste periode enerzijds en voor [eiseres] de bedongen zekerheid van levering van gas en elektriciteit voor een vaste periode anderzijds eenvoudig kunnen worden doorkruist. Deze uitleg verhoudt zich niet goed met het onderscheid tussen de producten ‘overeenkomsten voor bepaalde tijd’ en ‘overeenkomsten voor onbepaalde tijd’ die NHE aanbiedt aan haar klanten. Ook verhoudt deze uitleg zich niet goed met de overige bepalingen van artikel 20 van de algemene leveringsvoorwaarden.
(2)
De belangenafweging
3.4.
NHE heeft niet gesteld welk belang zij heeft bij afwijzing van vordering 1. Zij voert aan dat [eiseres] geen belang heeft bij vordering 1, omdat de opzegging van de leveringsovereenkomst niet zonder meer tot gevolg heeft dat de levering van gas- en elektriciteit wordt gestaakt. Daarvoor verwijst NHE naar de algemene leveringsvoorwaarden (kennelijk bedoeld: artikel 21.2), waarin zou zijn opgenomen dat ook na een opzegging de producten worden geleverd totdat [eiseres] met een andere partij zou hebben gecontracteerd. Ook voert NHE aan dat afsluiting geschiedt door de netbeheerder (en dus niet door NHE) en dat de netbeheerder aan specifieke eisen is gebonden bij afsluiting van de levering en niet gesteld is dat hieraan is voldaan. Wat hier ook van zij, de rechtbank heeft de vordering van [eiseres] zo opgevat dat zij zeker wil stellen dat zij niet na 27 januari 2023 gedurende deze procedure zonder gas- en energie komt te zitten door toedoen van NHE. Omdat de algemene leveringsvoorwaarden (waaronder artikel 21.2) van NHE niet uitblinken in duidelijkheid, heeft [eiseres] belang bij vordering 1. Gelet op de opzegging van NHE per 27 januari 2023 en de onduidelijkheid over de gevolgen daarvan, kan van [eiseres] niet worden gevraagd dat zij de uitkomst van de hoofdzaak afwacht.
3.5.
Met inachtneming van het overwogene onder 3.3 weegt het belang van [eiseres] dat het NHE wordt verboden op enige wijze de gas- en elektriciteitslevering stop te zetten voor de duur van deze procedure zwaarder dan het (niet gestelde) belang van NHE bij het stopzetten van de levering op enige wijze. Als NHE de levering zou (laten) staken op enig moment tijdens de procedure, zal [eiseres] met een andere partij moeten contracteren voor de noodzakelijke levering van gas en elektriciteit. Dan heeft het voor [eiseres] , zoals zij betoogt, feitelijk weinig zin meer nakoming van leveringsovereenkomst in de hoofdzaak te vorderen. Aangezien NHE naar eigen zeggen – ondanks opzegging – niet bevoegd is de levering van gas en elektriciteit aan [eiseres] op enige wijze stop te zetten zolang [eiseres] nog geen andere leverancier heeft, wordt zij om die reden ook niet in haar belang geschaad bij toewijzing van vordering 1.
3.6.
Als voorlopige ordemaatregel zal de rechtbank bepalen dat de gas- en elektriciteitslevering aan [eiseres] niet door of namens NHE mag worden gestopt op enige wijze voor de duur van de procedure, tenzij de bepaalde periode van de leveringsovereenkomst voor het einde van de procedure is verstreken.
Vorderingen 2 en 4: maandelijks voorschotbedrag verlagen
3.7.
De vorderingen 2 en 4 komen erop neer dat [eiseres] vordert dat voor de duur van de bodemprocedure geen hoger bedrag dan € 841,23 als maandelijks voorschot voor de gas- en elektriciteitslevering van de bankrekening van [eiseres] mag worden afgeschreven, op straffe van verbeurte van een dwangsom. [eiseres] stelt dat NHE geen hoger voorschot mag rekenen op basis van de gewijzigde tarieven, omdat NHE niet eenzijdig de tarieven in leveringsovereenkomst heeft mogen aanpassen. [eiseres] voert aan dat het maandelijkse voorschotbedrag inmiddels is verhoogd tot € 3.156,91. Dit kan er volgens haar toe leiden dat, wanneer haar vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, zij tegen die tijd aanzienlijk schade heeft geleden door de handelwijze van NHE. Zij vreest dat NHE ten tijde van een eindvonnis in staat van faillissement zal verkeren en zij als concurrent schuldeiser een vordering op de boedel van NHE heeft. Hiervoor verwijst zij naar correspondentie waarin NHE schrijft dat tariefwijziging noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf en naar de publicatie over de continuïteit van het bedrijf in de gepubliceerde jaarrekening van 2021. Verder stelt [eiseres] dat zij belang heeft bij het treffen van de voorlopige voorziening, omdat zij niet in staat is zelf het maandelijks voorschotschot bedrag aan te passen. Wanneer zij incasso’s zou storneren, dreigt het risico van afsluiting van de gas- en elektriciteitslevering, welk risico haar bedrijf zich niet kan permitteren. Hierdoor verkeert zij in een afhankelijke positie van NHE en staat zij zogezegd met de rug tegen de muur.
3.8.
NHE betwist dat er sprake is van een spoedeisend belang voor [eiseres] bij haar vordering, omdat de vrees voor een faillissement van NHE ongegrond is. In de jaarrekening is opgenomen dat er twijfel zou kunnen zijn over de continuïteit van het geheel van de werkzaamheden van NHE, maar deze twijfel wordt direct genuanceerd door de vermelde financiële maatregelen en beoogde afspraken over 2022. Ook voert zij aan dat in de afgelopen elf maanden na de correspondentie tussen partijen geen verzoek is gedaan tot faillietverklaring door een partij. Verder betwijfelft NHE of de zaak zich leent voor een provisioneel geding, omdat de essentie van de vraag is of de energiecrisis aanleiding biedt tot wijziging van de leveringsovereenkomst. Volgens haar vraagt beantwoording van deze vraag om een uitvoerig onderzoek naar zowel de energiecrisis als naar de mate waarin deze crisis partijen raakt. Niettemin stelt zij dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden die dusdanig zijn dat [eiseres] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de leveringsovereenkomst niet mag verwachten. Verder voert zij aan dat [eiseres] een relatief gering belang heeft bij het gevorderde, omdat [eiseres] per 31 december 2021 over een positief eigen vermogen van € 382.099,00 beschikte, waar NHE over een negatief eigen vermogen beschikt. Volgens NHE is voor [eiseres] de inzet van de zaak dat haar eigen vermogen verder toeneemt, waar het voor NHE de inzet is dat haar eigen vermogen boven de 0 uitkomt.
3.9.
De rechtbank is het met NHE eens dat de bodemprocedure de geëigende procedure is om te beoordelen óf de energiecrisis een onvoorziene omstandigheid is op grond waarvan NHE gerechtigd is de leveringsovereenkomst te wijzigen, en zo ja, wat dit zou moeten betekenen voor de leveringsovereenkomst, rekening houdend met de belangen van partijen. Los daarvan kan en zal de rechtbank oordelen over de gevraagde voorziening, gelet op de daarvoor aangedragen gronden en het partijdebat.
(1)
Grondslag eenzijdige wijziging buiten rechte vooralsnog niet gebleken
3.10.
In zoverre NHE met een beroep op artikel 6:258 BW de leveringsovereenkomst buiten rechte eenzijdig heeft willen wijzigen, biedt dit wetsartikel daarvoor geen grondslag. Artikel 6:258 BW is bedoeld voor de situatie dat een partij niet bevoegd is buiten rechte eenzijdig een overeenkomst te wijzigen; de partij in kwestie kan dan op grond van dit artikel de rechter vragen de overeenkomst tussen partijen te wijzigen. Hierbij zij opgemerkt dat, wanneer een wijziging van de leveringsovereenkomst op grond van artikel 6:258 BW door de rechter wordt toegewezen, aan de wijziging terugwerkende kracht kan worden verleend, als hiervoor reden is. Een beroep op artikel 6:258 BW voor de eenzijdige wijziging buiten rechte faalt dus.
3.11.
In zoverre NHE met een beroep op artikel 22.2 van de algemene leveringsvoorwaarden de leveringsovereenkomst eenzijdig heeft willen wijzigen, gaat NHE uit van een onjuiste lezing van dit artikel. In artikel 22.2 is bepaald dat áls (1) er sprake is van een onvoorziene omstandigheid op grond waarvan NHE naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer gehouden kan worden aan de afspraken in de leveringsovereenkomst, (2) partijen met elkaar in overleg zullen treden om de leveringsovereenkomst aan te passen en zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met de gewijzigde omstandigheden. De rechtbank constateert dat aan de tweede voorwaarde (nog) niet is voldaan. Immers, NHE heeft [eiseres] in juni 2022 per brief meegedeeld dat zij de tarieven zou verhogen en welk tarief zou gelden. Dat is geen uitnodiging voor overleg om gezamenlijk tot een aanpassing van de leveringsovereenkomst te komen. Ook de berichten die daarna zijn gestuurd door NHE bevatten geen uitnodiging voor overleg om gezamenlijk tot een aanpassing te komen. Pas nadat NHE is gedagvaard door [eiseres] , heeft NHE een voorstel gedaan aan NHE voor een aanpassing van de leveringsovereenkomst. Maar dit voorstel is gedaan onder gelijktijdige opzegging van de leveringsovereenkomst, waardoor de leveringsovereenkomst volgens NHE zou eindigen per 27 januari 2023, tenzij partijen een passende oplossing voor het geschil zouden bereiken. De rechtbank volgt [eiseres] in haar verwijt dat NHE hiermee [eiseres] op onredelijke wijze onder druk getracht heeft te zetten. Een beroep op artikel 22.2 algemene voorwaarden faalt daarmee ook.
(2)
Belangenafweging
3.12.
Omdat in deze procedure niet is gebleken van een grondslag voor de eenzijdige wijziging, zoals overwogen onder 3.10 en 3.11, is voorshands niet aannemelijk dat NHE gerechtigd is bij de berekening van het voorschotbedrag uit te gaan van de gewijzigde tarieven. Dit betekent dat aannemelijk is dat [eiseres] een maandelijks oplopende schadepost heeft, wanneer NHE het verhoogde voorschotbedrag van ruim € 3.000,00 maandelijks bij haar blijft incasseren totdat in de hoofdzaak vonnis zal zijn gewezen. Het is begrijpelijk dat [eiseres] niet zelf tegen deze maandelijkse afschrijvingen durft op te treden door middel van stornering, omdat storneringen nadelige consequenties kunnen hebben en [eiseres] in een afhankelijke positie van NHE verkeert. [eiseres] heeft dus belang bij een voorlopige voorziening ter voorkoming van de afschrijving van de verhoogde voorschotbedragen. Van [eiseres] kan onder deze omstandigheden niet worden gevraagd dat zij de uitkomst van de hoofdzaak afwacht.
3.13.
Het verweer van NHE dat het belang van [eiseres] gering is in vergelijking met haar belang, omdat [eiseres] een positief eigen vermogen heeft en NHE een negatief eigen vermogen, gaat niet op. [eiseres] ’s belang om haar vermogen te beschermen tegen een aannemelijke, oplopende schadepost weegt zwaarder dan het belang van NHE bij het incasseren van de verhoogde voorschotbedragen op basis van gewijzigde tarieven, waarvoor tot nu toe nog geen grondslag is gebleken. Bovendien, ook bij toewijzing van de voorziening blijft NHE bevoegd per maand een voorschotbedrag te incasseren. Zij ontvangt dus wel een vergoeding voor de gas- en elektriciteitslevering. Als de vergoedingen achteraf onvoldoende blijken, kan zij alsnog het resterende bedrag factureren aan [eiseres] .
3.14.
Bij deze belangenafweging speelt ook een rol dat het op de weg van NHE lag en ligt om de door haar zelf opgestelde spelregels van artikel 22.2 van de algemene leveringsvoorwaarden na te leven.
(3)
De hoogte van het voorschotbedrag
3.15.
NHE voert nog als verweer dat het voorschotbedrag niet kan worden verlaagd tot € 841,23, omdat het voorschotbedrag is gebaseerd op het verwachte jaarverbruik maal de tarieven. Het voorschotbedrag van € 841,23 komt volgens NHE voort uit een inschatting van de netbeheerder op basis van het verbruik van [eiseres] in 2021, terwijl een voorschotbedrag in 2023 gebaseerd moet zijn op het verbruik in 2022.
3.16.
Omdat de rechtbank het mindere van het gevorderde mag toewijzen, zal de rechtbank bepalen dat het voorschotbedrag vanaf heden moet worden vastgesteld op het ingeschatte verbruik van [eiseres] voor 2023 door de netbeheerder maal de tarieven van de leveringsovereenkomst (in ongewijzigde vorm).
Vordering 3: geen creditering
3.17.
[eiseres] stelt ook belang te hebben bij creditering en terugbetaling van de bedragen geïncasseerd boven de € 841,23 aan voorschotbedragen. Hiervoor is de vrees voor een faillissement van NHE aangevoerd als belang.
3.18.
NHE voert als verweer dat er strenge eisen zijn gesteld aan de toewijzing van een geldvordering in kort geding en dat hieraan volgens NHE niet is voldaan om dat er geen sprake is van een spoedeisend belang aan de zijde van [eiseres] en toewijzing van de vordering van [eiseres] in de hoofdzaak niet zeker is.
3.19.
De rechtbank is van oordeel dat NHE de gestelde vrees van [eiseres] voor een aanstaand faillissement van NHE gemotiveerd heeft betwist. Bovendien kan de rechtbank in de hoofdzaak, bij een geslaagd beroep van NHE op artikel 6:258 BW, bepalen dat aan een door NHE gevorderde wijziging van de leveringsovereenkomst terugwerkende kracht wordt verleend. Dit betekent dat het dus niet zonder meer aannemelijk is dat NHE wordt veroordeeld het (volledige) bedrag aan geïncasseerde bedragen boven de € 841,23 terug te betalen aan [eiseres] .
Dwangsommen
3.20.
Zonder nadere onderbouwing heeft [eiseres] gevorderd NHE te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 2.500.000,00 bij overtreding van het verbod van vordering 1 en een dwangsom van € 2.000,00 per keer dat NHE het verbod van vordering 4 overtreedt. NHE heeft verzocht de vordering ten aanzien van dwangsommen af te wijzen, omdat zij heeft verklaard te voldoen aan de vorderingen voor zover deze worden toegewezen. Gelet op de toezegging van NHE en het ontbreken van een onderbouwing van de noodzaak voor het opleggen van dwangsommen, zal de rechtbank deze vordering afwijzen.
Proceskosten
3.21.
NHE zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

4.De beoordeling in de hoofdzaak

4.1.
De zaak zal naar de rol van 22 februari 2023 worden verwezen voor conclusie van antwoord aan de zijde van NHE.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
bepaalt dat de gas- en elektriciteitslevering aan [eiseres] niet door of namens NHE mag worden gestopt voor de duur van deze procedure, tenzij de bepaalde periode van de leveringsovereenkomst voor het einde van de procedure is verstreken,
5.2.
bepaalt dat NHE het maandelijks voorschotbedrag voor gas- en elektriciteit moet berekenen op basis van het ingeschatte verbruik van [eiseres] voor 2023 door de netbeheerder maal de tarieven in de (ongewijzigde) leveringsovereenkomst en geen hoger bedrag dan dat als voorschotbedrag maandelijks mag afschrijven van de bankrekening van [eiseres] vanaf heden voor de duur van deze procedure,
5.3.
veroordeelt NHE in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 563,00,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het anders of meer gevorderde af,
in de hoofdzaak
5.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 februari 2023voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Jaarsveld en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.