ECLI:NL:RBMNE:2023:3655

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
16-052613-19 (TUL BIJZ)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf voor minderjarige wegens overschrijding proeftijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf tegen een minderjarige. De rechtbank heeft de vordering afgewezen omdat de opgelegde proeftijd van drie jaar de maximale wettelijke duur van twee jaar overschrijdt. De vordering was ingediend door de officier van justitie op basis van overtredingen van schorsingsvoorwaarden in een andere zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de proeftijd op 1 december 2021 was geëindigd, waardoor de terugmelding van 25 april 2022 buiten deze proeftijd viel. Dit betekende dat er geen grond was voor het Openbaar Ministerie om de vordering tot tenuitvoerlegging in te dienen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de terugmeldingen waar de officier van justitie naar verwees, betrekking hadden op andere voorwaarden die niet relevant waren voor de huidige vordering. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen, en deze beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee kinderrechters, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-052613-19 (TUL BIJZ)
Beslissing op grond van artikel 6:6:21, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering van de meervoudige kamer voor strafzaken van 6 juni 2023
op de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak tegen:
[minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] 2005 in [geboorteplaats] (Somalië),
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: [minderjarige] .

1.De stukken

De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder:
  • het onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 8 november 2019 in de zaak tegen [minderjarige] met voormeld parketnummer, waarbij [minderjarige] is veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 116 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 3 jaren. Aan deze voorwaardelijke straf heeft de rechtbank – kort weergegeven – de volgende bijzondere voorwaarden verbonden: toezicht en begeleiding van Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SAVE), contactverboden met de slachtoffers, een locatieverbod gedurende de eerste 2 jaar in de gemeente Leusden en een avondklok tijdens zijn verloven;
  • de mededeling als bedoeld in artikel 366a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering die op 3 februari 2020 per post aan [minderjarige] is toegezonden;
  • het advies van SAVE van 25 april 2022 tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf;
  • de op 30 maart 2023 ter griffie ingekomen vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf;
  • de overige stukken die zich in het dossier bevinden.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is achter gesloten deuren gehouden ter terechtzitting van 23 mei 2023. Daarbij zijn gehoord:
- de officier van justitie, mr. M.S. Martherus-Meijers;
- [minderjarige] , bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Zaim, advocaat te Utrecht;
- mevrouw H. Aaras, jeugdreclasseringswerker SAVE.

3.De rapportage en de toelichting daarop

In het adviesrapport van SAVE van 25 april 2022 wordt weergegeven dat [minderjarige] zich heeft onttrokken aan het toezicht door onder te duiken, omdat hij wist dat hij gezocht werd door de politie. Op 11 april 2022 is hij als vermist opgegeven.
Mevrouw Aaras, jeugdreclasseringswerker SAVE, is ter terechtzitting als deskundige gehoord. Zij heeft verklaard dat een terugmelding van [minderjarige] in het kader van een overtreding van de schorsingsvoorwaarden in een andere zaak hem wakker heeft geschud. Hij heeft zich sindsdien beter ingezet, werkt mee en stelt zich opener op, waardoor de begeleiding soepeler verloopt en een begin is gemaakt aan zijn traumaverwerking. [minderjarige] houdt zich nu aan die schorsingsvoorwaarden.

4.De standpunten

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat de terugmeldingsrapportage dateert van 13 februari 2023. Die rapportage is opgemaakt nadat de proeftijd is verlopen, wanneer wordt uitgegaan van een proeftijd van 2 jaar zoals maximaal aan minderjarigen kan worden opgelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, omdat deze te laat is ingediend.

5.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt dat uit de terugmelding van 25 april 2022 en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [minderjarige] de aan hem opgelegde bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Echter zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de bij vonnis opgelegde proeftijd van drie jaar in strijd is met artikel 77y, eerste lid, Wetboek van Strafrecht. Hieruit volgt dat de proeftijd opgelegd aan minderjarigen ten hoogste twee jaar mag duren. Dit zou betekenen dat de proeftijd op 1 december 2021 beëindigd zou zijn. De terugmelding van 25 april 2022 valt dan ook buiten deze proeftijd waardoor er geen grond is voor het Openbaar Ministerie om een vordering tot tenuitvoerlegging in te dienen.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat er nog twee terugmeldingen in het dossier zitten daterend van 13 februari 2023 en 6 maart 2023. Deze terugmeldingen zien niet op de voorwaarden opgelegd bij eerder genoemd vonnis met parketnummer 16-052613-19, maar op de voorwaarden opgelegd bij schorsing van de voorlopige hechtenis in de zaak tegen [minderjarige] met parketnummer 16-191806-22. De terugmelding waar de officier van justitie naar verwijst, op grond waarvan zij de vordering heeft ingediend, kan dus niet de grondslag van de vordering tot tenuitvoerlegging zijn.
De rechtbank wijst daarom de vordering tot tenuitvoerlegging af.

6.De beslissing

De rechtbank wijst de vordering af.
Deze beslissing is genomen door mr. G. Schnitzler, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. L.E. Verschoor-Bergsma en P.J. Blok, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A. Barends als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2023.