ECLI:NL:RBMNE:2023:3650

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
16-292135-22 (P); 13-000762-20 (vord. tul); 13-240256-21 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van harddrugs en witwassen, bewezenverklaring van rijden onder invloed van cannabis met oplegging van taakstraf en voorwaardelijke ontzegging van rijbevoegdheid

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2003, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 26 mei 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd verdacht van het aanwezig hebben en vervoeren van harddrugs, witwassen en rijden onder invloed van cannabis. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de eerste twee feiten, omdat de alternatieve verklaringen van de verdachte niet konden worden uitgesloten en het Openbaar Ministerie onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de verklaringen van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte opzettelijk de drugs in zijn auto had en dat het geldbedrag van €1.911,90 niet wettig en overtuigend kon worden bewezen als afkomstig uit een misdrijf.

Wel werd bewezen verklaard dat de verdachte op 8 november 2022 onder invloed van cannabis een auto bestuurde. De rechtbank legde een taakstraf op van 20 uren, die omgezet wordt in 10 dagen jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft ook de bijzondere voorwaarden van de reclassering overgenomen, waaronder een meldplicht en behandeling voor middelengebruik. De verdachte heeft al 105 dagen in voorarrest gezeten, waardoor hij geen werkstraf hoeft uit te voeren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-292135-22 (P); 13-000762-20 (vord. tul); 13-240256-21 (vord. tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen [verdachte] heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden op de zittingen van 17 februari 2023 en 12 mei 2023. Op 12 mei 2023 is de zaak inhoudelijk behandeld. [verdachte] was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak. Het onderzoek is op 12 mei 2023 gesloten.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van [verdachte] zelf, zijn advocaat mr. P.A.Th. Lemmers, advocaat te Amsterdam en de officier van justitie mr. N. Schapendonk.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt [verdachte] van betrokkenheid bij meerdere strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is gehecht aan dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie [verdachte] ervan dat hij:
feit 1: op 8 november 2022 in Breukelen opzettelijk hoeveelheden harddrugs aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd;
feit 2 primair en feit 2 subsidiair: op 8 november 2022 in Breukelen een geldbedrag van €1.911,90 heeft witgewassen;
feit 3: op 8 november 2022 in Breukelen een auto heeft bestuurd onder invloed van cannabis (11 microgram per liter bloed).

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen [verdachte] , moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag [verdachte] vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging te schorsen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van feit 2 heeft zij zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van verhullen of verbergen (feit 2 primair), zodat [verdachte] hiervan dient worden vrijgesproken. Wel is eenvoudig witwassen (feit 2 subsidiair) te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1, feit 2 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van feit 3 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat [verdachte] het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan en zal [verdachte] hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De vraag die moet worden beantwoord is of kan worden bewezen dat [verdachte] de in zijn auto aangetroffen drugs opzettelijk voorhanden had. De rechtbank beantwoordt die vraag negatief en overweegt daartoe als volgt.
Bewezen moet worden dat [verdachte] wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen. De rechtbank acht daarvoor in deze zaak niet genoeg dat [verdachte] de eigenaar is van de auto waarin de verdovende middelen zijn aangetroffen. De verdovende middelen waren namelijk weggestopt in een loze ruimte tussen het dak en het kapje van de binnenverlichting. Daarnaast heeft [verdachte] bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij niet wist dat de drugs in zijn auto lagen en dat hij zijn auto kort voor zijn aanhouding voor een paar uur had uitgeleend aan [A] uit Osdorp. Ter terechtzitting heeft [verdachte] bovendien meer openheid van zaken gegeven over de (beangstigende) situatie waarin hij zich bevond na het aantreffen van de drugs in zijn auto. [A] is volgens hem een duistere jongen die hij van school kent. [verdachte] wil de achternaam van [A] niet geven, omdat hij bang is voor de gevolgen voor hem en zijn moeder.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] consistent verklaard. De rechtbank is zich ervan bewust dat [verdachte] weliswaar verschillend heeft verklaard op bepaalde punten, zoals de plek waar hij de auto aan [A] heeft uitgeleend en de plek waar hij zijn auto weer heeft opgehaald, maar de kern van zijn afgelegde verklaringen blijft hetzelfde: hij had zijn auto uitgeleend en wist niets af van de aangetroffen drugs in zijn auto. Het had vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om uit te zoeken in hoeverre de verklaring van [verdachte] klopt, bijvoorbeeld door nader onderzoek in zijn telefoons te doen bijvoorbeeld op drugshandel wijzende berichten of onderzoek naar (dactyloscopische) sporen op de aangetroffen drugs. Dergelijk onderzoek is uitgebleven. Het scenario dat [verdachte] zijn auto heeft uitgeleend aan een ander, dat deze persoon de drugs in zijn auto heeft achtergelaten en [verdachte] niet afwist van de drugs in zijn auto, kan daardoor niet worden uitgesloten. Het aantreffen van een groot geldbedrag in verschillende coupures is, gelet op wat hierna onder feit 2 wordt overwogen, ook niet genoeg om tot de conclusie te kunnen komen dat verdachte moet hebben geweten van de verdovende middelen. Zonder onderzoek naar de inhoud van de twee aangetroffen telefoons kan ook aan die omstandigheid op zichzelf niet de conclusie worden verbonden dat verdachte moet hebben geweten van de verdovende middelen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op basis van de genoemde feiten en omstandigheden niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aangetroffen drugs in zijn auto.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat [verdachte] het onder feit 2 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en zal [verdachte] hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat indien bij een verdenking ter zake van witwassen het niet mogelijk blijkt een concreet brondelict aan te wijzen, zoals in deze zaak het geval is, witwassen desalniettemin kan worden bewezen, indien het op grond van feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat de betreffende voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen blijken. Als dat is gebleken, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de ten laste gelegde voorwerpen. Om het vermoeden van witwassen te kunnen weerspreken, dient een dergelijke verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Als het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Witwasvermoeden
Bij de doorzoeking in de auto van [verdachte] op 8 november 2022 is een geldbedrag aangetroffen van in totaal € 1800,30, bestaande uit 1 biljet van € 5,-, 12 biljetten van € 10,-, 45 biljetten van € 20,-, 15 biljetten van € 50,- en € 25,30 aan muntgeld. Daarnaast is € 65,- aan de achterzijde van de passagiersstoel en € 46,60 in het vakje boven het dashboardkastje aangetroffen. Verder zijn onder [verdachte] twee telefoons in beslag genomen. De politie heeft gerelateerd dat ambtshalve bekend is dat dealers van harddrugs veelal meerdere telefoons in hun bezit hebben, alsmede veel contant geld, bestaande uit kleine coupures.
De hoogte van het geldbedrag, de grote hoeveelheid coupures van € 20,- en € 50,-, de verspreiding van het geldbedrag door de auto, de ongebruikelijke wijze waarop het geld verpakt zat (deels opgerold met een elastiekje) in combinatie met het aantreffen van de twee telefoons en de verdovende middelen in de auto van [verdachte] rechtvaardigen zonder meer een vermoeden van witwassen, zodat het aan de verdachte is een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven voor de herkomst van het geldbedrag.
Concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring
[verdachte] heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij € 1.800,- van zijn nicht heeft geleend om zijn schulden te betalen. [verdachte] heeft bovendien aan de politie het telefoonnummer van zijn nicht verstrekt om zijn verklaring te kunnen controleren. Daarnaast is uit het dossier gebleken dat in de kamer van [verdachte] brieven zijn aangetroffen waaruit blijkt dat hij schulden heeft. Verder heeft [verdachte] ter zitting een schriftelijke verklaring van zijn nicht overhandigd waarin (nogmaals) staat vermeld dat zij het geld heeft geleend om zijn schulden te betalen. Daarnaast heeft [verdachte] verklaard dat hij € 100,- van zijn moeder heeft geleend.
Nader onderzoek door het openbaar ministerie
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte hiermee een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven. Het lag dan ook op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar zijn verklaring. Dat onderzoek heeft ook plaatsgevonden, want in het dossier staat gerelateerd dat de politie telefonisch contact heeft gelegd met het door [verdachte] verstrekte telefoonnummer van zijn nicht. De politie heeft gerelateerd dat de nicht in dat telefoongesprek de verklaring van [verdachte] heeft bevestigd. Verder volgt uit het dossier dat de moeder heeft verklaard dat [verdachte] om
€ 100,- heeft gevraagd.
Het verrichtte onderzoek heeft daarmee een bevestiging opgeleverd van de verklaring van [verdachte] . De officier van justitie heeft daar ter terechtzitting tegenover geplaatst dat [verdachte] en de nicht ruim de tijd hebben gehad om hun verhalen op elkaar af te stemmen, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft het Openbaar Ministerie met die stelling de verklaring van [verdachte] in onvoldoende mate ontkracht. Uit het dossier blijkt namelijk niet wanneer de nicht van [verdachte] door de politie is gesproken en daarnaast is het noemen van de enkele mogelijkheid van afstemming tussen [verdachte] en zijn nicht onvoldoende om de verklaring van [verdachte] met voldoende mate van zekerheid uit te sluiten.
Conclusie
Bij deze stand van zaken kan dan ook niet worden geconcludeerd dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag van € 1.911,90,- een legale herkomst heeft en dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Het is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen [verdachte] onder feit 2 ten laste is gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring feit 3
Bewijsmiddelen [1]
De verklaring van verdachte
Ik reed op 8 november 2022 om 01:16 uur op de A2 in mijn auto, een Skoda Fabia, kenteken [kenteken] en werd vervolgens aangehouden. [2]
Het proces-verbaal rijden onder invloed
Op dinsdag 8 november 2022 om 01:16 uur bevond ik, verbalisant [verbalisant] , mij op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de A2 ter hoogte van hectometerpaal 50.2 linker rijbaan, Breukelen, binnen de gemeente Stichtse Vecht en zag ik dat een persoon als bestuurder van een voertuig, personenauto, Skoda Fabia, Nederland, kenteken [kenteken] , dit bestuurde. Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften heb ik, verbalisant, de bestuurder zijn voertuig doen stilhouden en een onderzoek ingesteld.
Met medewerking van de bestuurder heb ik, [verbalisant] (UTR21456), hem de speekseltest afgenomen met behulp van een door de Minister aangewezen speekseltester. Als resultaat van deze test zag ik, [verbalisant] (UTR21456), dat de speekseltest een indicatie aangaf voor de volgende stof: cannabis (tetrahydrocannabinol). Het resultaat van de speekseltest werd direct aan de verdachte meegedeeld. Dat resultaat leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
Ik nam de volgende kenmerken waar bij de bestuurder:
Ogen: Waterig/wazig
Gedrag: Sloom
De verdachte gaf mij, verbalisant [verbalisant] op te zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 2003. De opgegeven personalia werden door mij, verbalisant, geverifieerd aan de hand van zijn geldig rijbewijs.
Op dinsdag 8 november 2022 om 02:16 uur, heeft de verpleegkundige, [B] in aanwezigheid van mij, [verbalisant] , de verdachte bloed afgenomen conform Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Tevens heb ik het opdrachtformulier Toxicologisch onderzoek voorzien van een genummerde en op naam gestelde SIN-sticker "Analyse" met het nummer TACB5465NL en SIN-sticker "Tegen Onderzoek" met het nummer TACB5466NL. [3]
De uitslag van het bloedonderzoek [4]
Aangewezen stof
Meetbare stof
Grenswaarde bij enkelvoudig gebruik
Grenswaarde bij combinatie gebruik
Eindresultaat in het bloed
(TACB5465NL)
Rapportage eenheid
Cannabis
THC
3
1
11
Microgram per liter
Bewijsoverweging
De rechtbank acht op basis van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het onder feit 3 ten laste gelegde heeft begaan. Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij twee dagen voor de aanhouding voor het laatst heeft geblowd. Gelet op het resultaat van het bloedonderzoek, dat ruim driemaal boven de grenswaarde ligt, acht de rechtbank dit niet aannemelijk. De verklaring doet bovendien niet af aan de resultaten van het onderzoek. De rechtbank concludeert dan ook dat [verdachte] zijn auto heeft bestuurd onder invloed van cannabis.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
feit 3
op 8 november 2022 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 11 microgram THC per liter bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
[verdachte] wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is niet nadelig voor [verdachte] .

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor het door [verdachte] gepleegde feit bestond. Het door [verdachte] gepleegde feit is dus strafbaar.
De wet noemt het door [verdachte] gepleegde feit:
feit 3: overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat [verdachte] een beroep kan doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. [verdachte] is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast en heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een jeugddetentie van 150 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Als bijzondere voorwaarden vordert de officier van justitie oplegging van een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een locatiegebod, medewerking aan schuldhulpverlening, middelencontroles en het verkrijgen en behouden van dagbesteding. Daarnaast vordert de officier van justitie ten aanzien van feit 3 oplegging van een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden. Tot slot vordert de officier van justitie dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat ten aanzien van feit 3 een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden niet moet worden opgelegd, omdat het inmiddels een aantal maanden later is en [verdachte] in de tussentijd niet opnieuw in aanraking is gekomen met politie en justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder [verdachte] dat feit heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
8.3.1
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan autorijden onder invloed van cannabis. Het is een feit van algemene bekendheid dat cannabisgebruik de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt wat ook blijkt uit het feit dat door de politie is gezien dat [verdachte] zwalkend over de snelweg reed en moeite had om zijn auto in dezelfde rijstrook te houden. De rechtbank rekent het [verdachte] dan ook aan dat hij onder invloed van cannabis in de auto is gestapt en hiermee zijn eigen veiligheid, maar ook de veiligheid van anderen die zich op de weg bevinden voor lief heeft genomen.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van [verdachte]
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van [verdachte] van 21 februari 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor rijden onder invloed.
Adviezen van deskundigen
De rechtbank heeft het reclasseringsrapport van 17 januari 2023 gelezen. Hieruit blijkt dat [verdachte] impulsief handelt en gericht is op korte termijn behoeftebevrediging. Hij is sociaal en heeft een groot netwerk dat onder meer bestaat uit criminele contacten. Het recidiverisico wordt gemiddeld ingeschat. De reclassering vindt toepassing van het jeugdstrafrecht passend, gelet op de beperkte handelingsvaardigheden door [verdachte] ADHD, zijn gedragsstoornis en beneden gemiddeld cognitief niveau, maar ook door zijn impulsiviteit en moeite met risicoschatting. De reclassering merkt hierbij ook op dat [verdachte] nog een startkwalificatie moet behalen en thuiswonend is. De reclassering adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, een locatiegebod met elektronische monitoring, meewerken aan schuldhulpverlening en middelencontroles en verplichte dagbesteding.
De rechtbank heeft ook het voortgangsverslag toezicht van de reclassering van 11 mei 2023 gelezen. Hieruit blijkt dat [verdachte] goed meewerkt en zich opener opstelt. [verdachte] werkt in een fastfood restaurant, heeft een betalingsregeling getroffen voor zijn schuld bij zijn zorgverzekeraar en is onder behandeling bij De Waag. [verdachte] geeft aan dat hij graag begeleid wil wonen. De reclassering adviseert daarom om ook het begeleid wonen als bijzondere voorwaarde op te leggen bij een (deels) voorwaardelijke straf.
8.3.3
Toepassing jeugdstrafrecht
Ten aanzien van de vraag of het volwassenenstrafrecht of het jeugdstrafrecht moet worden toegepast, overweegt de rechtbank als volgt. [verdachte] was op het moment dat hij het feit pleegde 19 jaar oud en dus meerderjarig. Op een meerderjarige verdachte tot 23 jaar kan het jeugdstrafrecht worden toegepast, als de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat er aanwijzingen zijn voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. De reclassering adviseert dat ook. De rechtbank neemt dit advies over en past het jeugdstrafrecht toe.
8.3.4
Conclusie
De rechtbank vindt het alles afwegende passend om [verdachte] een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 20 uren op te leggen, te vervangen door 10 dagen jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag. [verdachte] heeft al 105 dagen in voorarrest gezeten. Dit betekent dat [verdachte] , na de aftrek van het voorarrest, geen werkstraf meer hoeft uit te voeren. Daarnaast legt de rechtbank [verdachte] een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op voor de duur van 6 maanden en verbindt daaraan een proeftijd van 2 jaren met als algemene voorwaarde dat [verdachte] geen nieuwe strafbare feiten mag begaan. [verdachte] heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij recent is gestopt met blowen en zijn rijbewijs dagelijks nodig heeft. Deze voorwaardelijke rijontzegging dient als stok achter de deur, omdat de rechtbank het belangrijk vindt dat [verdachte] nooit meer onder invloed van middelen deel neemt aan het verkeer en hoopt dat dit hem ook een extra motivatie geeft om niet meer te blowen.
Nu de rechtbank geen voorwaardelijke straf oplegt, maar alleen een voorwaardelijke maatregel, kan zij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden niet opleggen.
De rechtbank heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle in beslag genomen goederen verbeurd worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraken, verzocht om alle in beslag genomen goederen terug te geven aan [verdachte] .
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu [verdachte] wordt vrijgesproken van feit 1, feit 2 primair en feit 2 subsidiair zal de rechtbank teruggave gelasten aan [verdachte] van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 1 STK Personenauto (G3072165);
- 111,6 EUR (G3072199);
- 1800,3 EUR (G3072200).

10.VORDERINGEN TOT TENUITVOERLEGGING

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13-000762-20 geheel wordt toegewezen en dat de vordering tot de tenuitvoerlegging met parketnummer 13-240256-21 gedeeltelijk wordt toegewezen voor 40 dagen jeugddetentie, maar dat die dagen moeten worden omgezet in 80 uren werkstraf.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht dat de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13-000762-20 geheel wordt toegewezen en dat de proeftijd van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13-240256-21 wordt verlengd.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf onder parketnummer 13-000762-20 af. [verdachte] heeft lang in voorarrest gezeten. De rechtbank vindt het, mede gelet op de vrijspraken voor de feiten waarvoor hij in voorarrest heeft gezeten, niet passend om [verdachte] een werkstraf te laten uitvoeren.
De rechtbank verlengt de proeftijd van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13-240256-21 met 1 jaar. Daarnaast wijzigt zij, gelet op artikel 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering, ambtshalve de voorwaarden in die zin dat de bijzondere voorwaarden als volgt komen te luiden: begeleid wonen, medewerking aan schuldhulpverlening en middelencontroles, een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling bij De Waag en structurele dagbesteding krijgen en behouden. Ter terechtzitting heeft [verdachte] aangegeven dat hij het fijn vindt als het bestaande kader wordt uitgebreid met deze voorwaarden en dat hij zal meewerken. De rechtbank voegt deze voorwaarden toe zodat [verdachte] geleidelijk kan beginnen aan zijn leven als (jong)volwassene en waar nodig steun en begeleiding krijgt. De rechtbank beoogt hiermee bovendien dat de begeleiding en behandeling die [verdachte] ontvangt in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 16-292135-22 kan worden voortgezet.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 77c, 77g, 77m, 77n en 77r van het Wetboek van Strafrecht en
  • 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1, feit 2 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 20 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf in de vorm van een werkstraf niet of niet naar behoren verricht deze wordt vervangen door 10 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 105 dagen, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in de vorm van een werkstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- ontzegt verdachte ter zake van het onder feit 3 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden;
- bepaalt dat de ontzegging niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Personenauto (G3072165);
  • 111,6 EUR (G3072199);
  • 1800,3 EUR (G3072200);
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13-000762-20
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13-240256-21
- verlengt de bij vonnis van 11 januari 2022 door de meervoudige kamer in de rechtbank Amsterdam aan de opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie verbonden proeftijd met één jaar;
- wijzigt de bijzondere voorwaarden in die zin dat zij komen te luiden dat verdachte:
* zich zal melden bij Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* meewerkt aan bloedonderzoek en/of urineonderzoek ten behoeve van controle op middelengebruik (cannabis), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens hen aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
*medewerking zal verlenen aan schuldhulpverlening, waarbij verdachte de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden;
* beschikt over dagbesteding en dit ook behoudt;
- waarbij Reclassering Nederland opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.D. Groen, voorzitter, mrs. J.F. Haeck en N.M.H. van Ek, rechters, tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A. Barends, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 mei 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 8 november 2022 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, althans in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 1325,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, en/of
- ongeveer 27,0 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- ongeveer 41,10 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, en/of
- ongeveer 27,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine, en/of
- ongeveer 29,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde GHB en/of cocaïne en/of MDMA en/of metamfetamine en/of amfetamine,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
Feit 2
hij op of omstreeks 8 november 2022 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, althans in Nederland, (van) een geldbedrag ter hoogte van €1.911,90 , althans een geldbedrag
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den),
terwijl hij/zij , verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 november 2022 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, althans in Nederland, een geldbedrag ter hoogte van €1.911,90 , althans een geldbedrag heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij/zij , verdachte, wist dat dat geldbedrag onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf;
(art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht)
Feit 3
hij op of omstreeks 8 november 2022 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, althans in Nederland een voertuig, te weten een personenauto , heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 11 microgram THC per liter bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
(art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PLO900-2022333181-A van 9 februari 2023, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 81 tot en met 112. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 mei 2023.
3.Proces-verbaal rijden onder invloed van 22 december 2022, opgemaakt door [verbalisant] , p. 88-90.
4.Een geschrift, te weten: rapport alcohol en drugs in het verkeer van 8 december 2022, p. 94.