Op 26 januari 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SvB). De zaak betreft een beroep dat door de eiser is ingesteld tegen een besluit van de SvB, waarin het bezwaar van de eiser tegen een eerdere brief van de SvB niet-ontvankelijk werd verklaard. De achtergrond van de zaak ligt in het overlijden van de moeder van de eiser op [overlijdensdatum] 2019, waarna de SvB de erven op 20 juli 2020 informeerde dat de AOW van de moeder was beëindigd en dat er een bedrag van € 7.139,02 aan teveel ontvangen AOW moest worden terugbetaald. Op 22 juni 2022 heeft de SvB de erven aansprakelijk gesteld voor een deel van deze schuld, wat leidde tot bezwaar van de erven.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van 22 juni 2022 wel degelijk een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze brief gericht was op rechtsgevolg en de eiser aansprakelijk stelde voor 1/5 deel van de schuld uit de nalatenschap. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het besluit van de SvB vernietigd en de SvB opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van de eiser. Tevens is de SvB veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.674,- en moet de SvB het griffierecht van € 50,- aan de eiser vergoeden.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing. De rechtbank heeft benadrukt dat de SvB de zaak inhoudelijk moet heroverwegen in het licht van deze uitspraak.