ECLI:NL:RBMNE:2023:365

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
UTR 22/4175
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar door de Sociale Verzekeringsbank inzake AOW terugvordering

Op 26 januari 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SvB). De zaak betreft een beroep dat door de eiser is ingesteld tegen een besluit van de SvB, waarin het bezwaar van de eiser tegen een eerdere brief van de SvB niet-ontvankelijk werd verklaard. De achtergrond van de zaak ligt in het overlijden van de moeder van de eiser op [overlijdensdatum] 2019, waarna de SvB de erven op 20 juli 2020 informeerde dat de AOW van de moeder was beëindigd en dat er een bedrag van € 7.139,02 aan teveel ontvangen AOW moest worden terugbetaald. Op 22 juni 2022 heeft de SvB de erven aansprakelijk gesteld voor een deel van deze schuld, wat leidde tot bezwaar van de erven.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van 22 juni 2022 wel degelijk een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze brief gericht was op rechtsgevolg en de eiser aansprakelijk stelde voor 1/5 deel van de schuld uit de nalatenschap. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het besluit van de SvB vernietigd en de SvB opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van de eiser. Tevens is de SvB veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.674,- en moet de SvB het griffierecht van € 50,- aan de eiser vergoeden.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing. De rechtbank heeft benadrukt dat de SvB de zaak inhoudelijk moet heroverwegen in het licht van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4175
proces-verbaal van mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B. Wernik),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (de SvB)

(gemachtigde: mr. N. Zuidersma-Hovers).

Inleiding en procesverloop

1. Op [overlijdensdatum] 2019 is de moeder van eiser overleden. Met het besluit van 20 juli 2020 heeft de SvB de erven laten weten dat haar Aow is beëindigd en dat een bedrag van € 7.139,02 aan teveel ontvangen Aow moet worden terugbetaald.
1.1.
Op 22 juni 2022 heeft de SvB de erven een brief gestuurd waarin zij allemaal voor 1/5 deel (€ 1.493,11) aansprakelijk worden gesteld voor de schuld uit de nalatenschap van hun moeder. Op 3 juli 2022 hebben de erven bezwaar gemaakt tegen deze brief.
1.2.
Met het besluit van 11 juli 2022 heeft de SvB het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat de brief van 22 juni 2022 geen besluit is waartegen bezwaar openstaat. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de SvB.
1.4.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 11 juli 2022;
  • draagt de SvB op een nieuwe beslissing op eisers bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de SvB in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-;
  • bepaalt dat de SvB het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- aan hem moet vergoeden.

Overwegingen

2. Het gaat om de vraag of brief van 22 juni 2022 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. [1] In deze zaak gaat het om dat laatste. De rechtbank oordeelt dat de brief van 22 juni 2022 is gericht op rechtsgevolg omdat eiser met deze brief aansprakelijk is gesteld voor 1/5 deel van de schuld uit de nalatenschap van zijn moeder. Eiser was al eerder aansprakelijk gesteld, namelijk met het besluit van 20 juli 2020, maar dit was een hoofdelijke aansprakelijkheid. In het besluit van 22 juni 2022 is eiser alleen voor zijn deel (1/5) aansprakelijk gesteld. Dat betekent een verandering in zijn rechtspositie. Daarmee is de brief van 22 juni 2022 dus een besluit in de zin van de Awb.
3. De SvB heeft het bezwaar dus ten onrechte op die grond niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van eiser is gegrond en de SvB moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar en inhoudelijk naar de zaak kijken.
4. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.