ECLI:NL:RBMNE:2023:3605

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
10029441 AC EXPL 22-1845
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen voor boekhoudkundige werkzaamheden met geschil over fixed fee en reclamatietermijn

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap en een besloten vennootschap over onbetaalde facturen voor boekhoudkundige werkzaamheden. De eiseres, een maatschap, heeft de gedaagde, een besloten vennootschap, gedagvaard wegens het niet betalen van facturen die verband houden met boekhoudkundige diensten die in de jaren 2019, 2020 en 2021 zijn verricht. De eiseres vorderde een bedrag van € 19.740,37, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde heeft in reconventie een bedrag van € 4.373,34 gevorderd, stellende dat zij onverschuldigd heeft betaald.

De procedure begon met een dagvaarding op 27 juli 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 27 februari 2023. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen fixed fee was afgesproken, maar dat de facturen op voorschotbasis waren gefactureerd, met een nacalculatie aan het einde van het jaar. De gedaagde heeft niet tijdig gereclameerd over de facturen, waardoor haar rechten zijn komen te vervallen. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen, met uitzondering van de reconventionele vordering van de gedaagde, die is afgewezen. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van de facturen, wettelijke rente en proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken over honoraria en het tijdig indienen van klachten over facturen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat er fouten zijn gemaakt in de uitvoering van de werkzaamheden door de eiseres, waardoor de vordering in reconventie is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 10029441 AC EXPL 22-1845 CMR/51145
Vonnis van 12 april 2023
inzake
de maatschap
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. P.J.L. Tacx,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J. Rickli.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft [gedaagde] op 27 juli 2022 gedagvaard. [gedaagde] heeft hierop gereageerd met een conclusie van antwoord en heeft daarbij een eis in reconventie ingesteld. [eiseres] heeft daarop gereageerd met een conclusie van antwoord in reconventie. Vervolgens heeft [gedaagde] een aanvullende productie in het geding gebracht.
1.2.
Op 27 februari 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
Hierna is bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan [eiseres] voor de jaren 2019, 2020 en 2021 boekhoudkundige werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde] .
2.2.
Op 29 augustus 2019 heeft tussen de heer [A] (hierna: [A] ), voormalig directeur van [gedaagde] , en de heer [B] (hierna: [B] ), accountant bij [eiseres] , een intakegesprek plaatsgevonden.
2.3.
Op 30 augustus 2019 om 11:59 uur heeft [A] een e-mail gestuurd aan [B] , waarin hij het volgende heeft geschreven:

(…) In navolging van ons gesprek zou ik je het volgende willen vragen te bevestigen als het overeenkomt met wat we gisteren hebben afgesproken;
[gedaagde] B.V. besteed de volledige administratie uit aan [eiseres] ;
[gedaagde] zal een medewerker hebben (stagiair) die de facturen in Exact inboekt;
[eiseres] zorgt wekelijks voor controle en verwerking in Exact van de cijfers/boekingen en communiceert met [gedaagde] voor verbeteringen (zodat [eiseres] minder hoeft te doen)
[eiseres] lever maandelijks een management rapportage over de voorgaande maand (uiterlijk op de 10e van de nieuwe maand)
[eiseres] verzorgd de jaarcijfers (1 BV)
[eiseres] verzorgt de BTW aangifte etc
(…)
Een fixed fee van 15K per jaar, verdeeld over 12 maanden te betalen. (…)
2.4.
Diezelfde dag om 14:01 uur heeft [B] op de e-mail van [A] gereageerd. In zijn e-mail heeft [B] , voor zover van belang, het volgende geschreven:

(…) Je hebt het prima samengevat, voor de volledigheid nog de volgende aanvullingen en enige vragen.
(…)
Fixed fee is prima. Of het allemaal “past” binnen de € 15.000 kan ik dan in beeld krijgen, maar dat is eigenlijk wel bijna zeker, inclusief de initiële kosten die ik daaruit kan dekken. (…)
2.5.
[eiseres] heeft op 10 december 2019 een opdrachtbevestiging gestuurd aan [gedaagde] , met de daarbij behorende algemene voorwaarden. In de opdrachtbevestiging staat, voor zover van belang, het volgende:

(…) U heeft ons opdracht gegeven de jaarrekening van [gedaagde] B.V. met ingang van 2019 samen te stellen. Deze brief is bedoeld om de voorwaarden van de aan ons verstrekte opdracht vast te leggen, waaronder de aard en de beperkingen van onze werkzaamheden.
Opdracht
Wij zullen op basis van de door u te verstrekken gegevens de jaarrekening van [gedaagde] B.V. met ingang van 2019 samenstellen. (…)
Honorarium
Ons honorarium is gebaseerd op de tijdsbesteding van ons team, inclusief te maken kosten. De individuele uurtarieven zijn in overeenstemming met de mate van verantwoordelijkheid en de vereiste ervaring en bekwaamheid van elk der teamleden. Ons honorarium voor verrichte werkzaamheden zal maandelijks in rekening worden gebracht op basis van de voortgang daarvan. (…)
2.6.
Op 27 februari 2020 heeft [eiseres] een factuur gestuurd aan [gedaagde] . [A] heeft als reactie op deze factuur de volgende e-mail aan [B] gestuurd:

(…) We hadden afgesproken dat we alle kosten zouden uitsmeren over een heel jaar voor 1500,- per maand. Dat was de deal die we samen hebben gemaakt toch?
Ik begrijp echt wel dat we meer nodig hebben gehad dan dat jij hebt ingeschat, wat mij betreft maken we er dan 2000,- per maand van en kijken we op het einde van het jaar hoe het voor ons beiden uitpakt. Maar dat het een maandelijkse termijn was is besproken. (…)
2.7.
[B] heeft op 27 februari 2020 om 11:26 uur de volgende e-mail gestuurd: “
(…) deze factuur was iom [C (voornaam)] wel eerst zo uitgegaan omdat [C (voornaam)] had begrepen dat jij tegen de aandeelhouders had gezegd dat we extra budget kregen voor de extra assistentie, en dat ze wisten dat er extra kosten kwamen.
Dan was de “kans” dat je eind van het jaar een “teruggave” krijgt op het reguliere budget weer groter. (…)
Om 11:28 heeft [A] hierop gereageerd met: “
Doe die 1500 maar aub. Blijkt dat we te kort komen fixen we dat wel.”
2.8.
[eiseres] heeft hierna maandelijks een factuur gestuurd van € 1.500,00 (exclusief btw). Deze heeft [gedaagde] betaald.
2.9.
Op 29 juni 2021 heeft [eiseres] drie facturen gestuurd aan [gedaagde] :
1) een factuur van € 8.157,52 voor het initiële voorwerk voor het boekjaar 2019,
2) een factuur van € 5.276,81 voor de werkzaamheden met betrekking tot de NOW, en
3) een factuur van € 1.771,44 voor werkzaamheden voor een due dilligence onderzoek.
2.10.
Op 13 december 2021 heeft [eiseres] nogmaals drie facturen gestuurd aan [gedaagde] :
1) een creditfactuur van € 2.395,27 voor de werkzaamheden van 2019, 2020 en 2021 onder aftrek van de maandelijks betaalde bedragen door [gedaagde] over 2021,
2) een factuur van € 2.403,06 voor de loonadministratie over 2020, en
3) een factuur van € 2.724,92 voor de loonadministratie over 2021.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 19.740,37, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke kosten, met een veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] het volgende ten grondslag. [eiseres] heeft elke maand een voorschot van € 1.500,00 aan [gedaagde] gefactureerd. Afgesproken is dat aan het eind van het jaar nog een nacalculatie zou plaatsvinden voor de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden. [gedaagde] heeft de facturen van 29 juni 2021 en 13 december 2021 die op deze nacalculatie betrekking hebben, niet betaald. Ook de facturen van 29 juni 2021 die zien op de door [eiseres] uitgevoerde aanvullende werkzaamheden met betrekking tot het aanvragen van de NOW en een due dilligence onderzoek, heeft [gedaagde] niet betaald. [gedaagde] is daarom tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. [gedaagde] heeft ook niet binnen de reclamatietermijn van 30 dagen die op grond van artikel K van de algemene voorwaarden geldt over de facturen geklaagd, waardoor haar rechten hieromtrent zijn komen te vervallen.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met deze vordering. [eiseres] en [gedaagde] hebben afgesproken dat [gedaagde] voor de werkzaamheden vanaf 2020 een fixed fee van € 15.000,00 per jaar zou gaan betalen, opgedeeld in maandelijkse betalingen. [eiseres] zou voor dit bedrag de volledige administratie, inclusief de loonadministratie, verzorgen. Het klopt dat [eiseres] aanvullende werkzaamheden heeft verricht met betrekking tot de NOW, maar het gefactureerde bedrag is te hoog. [gedaagde] is bereid om voor deze werkzaamheden € 1.000,00 te betalen.
In reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] te veroordelen tot betaling van € 4.373,34, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast vordert [gedaagde] een verklaring voor recht dat [eiseres] aansprakelijk is voor de door [gedaagde] geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat. [gedaagde] vordert tot slot dat [eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.5.
[gedaagde] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft aan [eiseres] in 2020 € 21.296,00 betaald en in 2021 € 20.377,43 betaald. [gedaagde] heeft dus over de jaren 2020 en 2021 meer betaald dan de afgesproken jaarlijkse fixed fee van € 18.150,00 (inclusief btw). In totaal heeft zij € 4.373,34 onverschuldigd betaald. Daarnaast heeft [eiseres] meerdere fouten gemaakt in de uitvoering van haar werkzaamheden, waardoor [gedaagde] schade heeft geleden.
3.6.
[eiseres] heeft verweer gevoerd tegen deze vorderingen. [eiseres] en [gedaagde] hebben geen fixed fee afgesproken. [eiseres] heeft op voorschotbasis gefactureerd, waarna nog een nacalculatie moest plaatsvinden. [gedaagde] heeft dan ook niks onverschuldigd betaald, zij is nog een bedrag verschuldigd. Verder betwist [eiseres] dat zij fouten heeft gemaakt in de administratie. Ook is er geen sprake van een causaal verband en verzuim.

4.De beoordeling

4.1.
Hierna zullen de vorderingen in conventie en reconventie, voor zover mogelijk, samen worden behandeld.
Hebben partijen een fixed fee afgesproken? Nee
4.2.
Tussen partijen bestaat discussie over de prijsafspraak die zij gemaakt hebben. [gedaagde] stelt dat zij een fixed fee van € 15.000,00 exclusief btw per jaar hebben afgesproken. Deze werd maandelijks gefactureerd. Volgens [eiseres] waren de maandelijks gefactureerde bedragen geen fixed fee, maar een voorschot. Aan het eind van elk jaar zou nog een nacalculatie plaatsvinden.
4.3.
Uit de e-mailcorrespondentie tussen [A] en [B] op 30 augustus 2019 (zie onder 2.3 en 2.4) volgt dat het in eerste instantie de bedoeling van partijen was om een fixed fee af te spreken. [eiseres] en [gedaagde] hebben daarna echter (kennelijk) wat anders afgesproken. Dat blijkt onder andere uit de opdrachtbevestiging van 10 december 2019. In deze opdrachtbevestiging staat immers dat [gedaagde] een honorarium verschuldigd is aan [eiseres] voor de verrichte werkzaamheden (zie onder 2.5). Het honorarium is gebaseerd op de tijdsbesteding van [eiseres] . Dat betekent dus dat het daadwerkelijk gewerkte aantal uren in rekening wordt gebracht. Indien [eiseres] en [gedaagde] een fixed fee hadden afgesproken voor deze werkzaamheden, zou het voor de hand liggen dat deze fixed fee in de opdrachtbevestiging staat. Dat is niet het geval. De stelling van [gedaagde] dat deze opdrachtbevestiging alleen ziet op het opstellen van de jaarrekening over 2019, en dat de andere werkzaamheden voor de jaren daarna hier niet onder vallen, wordt niet gevolgd. In de opdrachtbevestiging staat namelijk dat [eiseres] de opdracht heeft gekregen om de jaarrekening van [gedaagde]
met ingang van2019 samen te stellen. Dat impliceert dus dat de jaren na 2019 ook onder de opdracht vallen. Hier vloeit logischerwijs ook uit voort dat alle boekhoudkundige werkzaamheden die nodig zijn om de jaarrekening op te stellen onder de opdracht vallen. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd betwist dat deze werkzaamheden er niet onder vallen.
4.4.
Daarnaast volgt ook uit de e-mailcorrespondentie van 27 februari 2020 tussen [A] en [B] dat partijen geen fixed fee zijn overeengekomen. [A] vraagt aan [B] om een bedrag van € 1.500,00 per maand in rekening te brengen, en
“blijkt dat we te kort komen fixen we dat wel” (zie onder 2.7). Uit deze opmerking leidt de kantonrechter af dat er dus nog een nacalculatie zal plaatsvinden, en er uiteindelijk dus ook méér dan € 1.500,00 per maand in rekening kan worden gebracht. Bovendien blijkt uit de facturen die [eiseres] naar aanleiding van deze e-mail maandelijks aan [gedaagde] heeft gestuurd dat [eiseres] geen fixed fee in rekening heeft gebracht, maar een voorschot. Op elke factuur staat immers ‘voorschot’. [eiseres] en [gedaagde] hebben dus ook uitvoering gegeven aan deze afspraak.
4.5.
[gedaagde] heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd dat partijen een fixed fee van € 15.000,00 exclusief btw per jaar hebben afgesproken. De kantonrechter stelt vast dat zij hebben afgesproken dat [eiseres] op voorschotbasis zou factureren waarna een nacalculatie zou plaatsvinden.
4.6.
Dit betekent dat de vordering in reconventie van [gedaagde] tot terugbetaling van het volgens haar te veel betaalde bedrag van € 4.373,34 wordt afgewezen. Omdat er geen fixed fee is afgesproken, heeft [gedaagde] ook niet te veel betaald over de jaren 2020 en 2021.
Moet [gedaagde] de gevorderde facturen betalen? Ja
4.7.
Omdat niet is komen vast te staan dat partijen een fixed fee zijn overeengekomen, is [gedaagde] in beginsel gehouden de facturen te betalen die zijn nagestuurd op 29 juni 2021 en 13 december 2021. Daarbij overweegt de kantonrechter nog dat ten aanzien van de facturen vanwege de NOW en de due dilligence partijen het erover eens zijn dat daarvoor een aparte afspraak is gemaakt en ten aanzien daarvan een eventuele fixed fee niet aan de orde is. [gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen (de hoogte van) de facturen. Volgens haar zijn de in rekening gebrachte werkzaamheden niet altijd gespecificeerd, worden sommige werkzaamheden dubbel in rekening gebracht en heeft [eiseres] voor de werkzaamheden met betrekking tot de NOW een te hoog bedrag in rekening gebracht. [eiseres] stelt hier (onder andere) tegenover dat [gedaagde] niet op tijd heeft gereclameerd over de facturen.
4.8.
[eiseres] beroept zich op artikel K van haar algemene voorwaarden. In dat artikel staat, voor zover van belang, het volgende:

K Reclame
1 Reclames met betrekking tot de verrichte werkzaamheden en/of het factuurbedrag dienen schriftelijk binnen 30 dagen na de verzenddatum van de stukken of informatie waarover Opdrachtgever reclameert, dan wel binnen 30 dagen na de ontdekking van het gebrek, indien Opdrachtgever aantoont dat hij het gebrek redelijkerwijs niet eerder kon ontdekken, aan Opdrachtnemer te worden kenbaar gemaakt onder nauwkeurige opgave van de aard en de grond van de klachten.
(…)
5 Indien de reclame niet tijdig wordt ingesteld, vervallen alle rechten van Opdrachtgever in verband met de reclame.
4.9.
[gedaagde] voert ten eerste aan dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn wanneer het gaat om de gevorderde facturen, omdat de opdrachtbevestiging waarin de algemene voorwaarden van toepassing worden verklaard alleen zag op het opstellen van de jaarrekening van 2019. Zoals eerder vastgesteld in overweging 4.3, ziet de opdrachtbevestiging op alle werkzaamheden van [eiseres] , dus niet alleen op de werkzaamheden voor de jaarrekening van 2019. De algemene voorwaarden zijn dus wel van toepassing. Hierbij geldt wel dat partijen het erover eens zijn dat voor de werkzaamheden met betrekking tot de NOW en de due dilligence andere afspraken zijn gemaakt en dus buiten de in 2019 gegeven opdracht vallen. De algemene voorwaarden zijn daarom niet van toepassing op de twee facturen van 29 juni 2021 die daarop betrekking hebben. Deze facturen zullen hieronder in 4.13 en 4.14 worden besproken.
4.10.
In artikel K lid 1 wordt aan [gedaagde] een termijn van 30 dagen gegeven om schriftelijk te reclameren tegen (de hoogte van) de facturen. Volgens [gedaagde] is deze bepaling onredelijk, omdat zij meerdere omvangrijke facturen in één keer ontving en zij tijd nodig had om deze te onderzoeken. Een termijn van 30 dagen is volgens haar te kort. De kantonrechter is van oordeel dat de termijn van 30 dagen geen onaanvaardbaar korte termijn is. De bezwaren die [gedaagde] heeft over de facturen, zoals het bezwaar dat werkzaamheden dubbel zijn gefactureerd en dat sommige werkzaamheden niet zijn gespecificeerd, zijn bezwaren die redelijkerwijs binnen 30 dagen onderzocht hadden kunnen worden en dus ook binnen 30 dagen aan [eiseres] kenbaar gemaakt hadden kunnen worden. Bovendien had [gedaagde] bij ontvangst van de facturen kunnen aangeven dat zij meer tijd nodig had om te onderzoeken waar de facturen op zien. Niet is gebleken dat [gedaagde] dat (tijdig) heeft gedaan. De eerste e-mail waaruit volgt dat [gedaagde] het niet eens is met de facturen van 29 juni 2021 is gestuurd op 28 oktober 2021. Dat is drie maanden nadat de reclamatietermijn is verstreken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de heer [D] (hierna: [D] ), de huidige directeur van [gedaagde] , verklaard dat hij al eerder contact heeft opgenomen met [eiseres] over de facturen en dat hij ook op het kantoor van [eiseres] is langs geweest. Volgens [eiseres] was dit in september, dus ook na het verstrijken van de reclamatietermijn. Dat heeft [D] niet betwist, althans [D] kon niet met zekerheid zeggen wanneer dat gesprek heeft plaatsgevonden. Daarom kan niet worden vastgesteld dat dit gesprek binnen de reclamatietermijn heeft plaatsgevonden. Wat betreft de facturen van 13 december 2021 is niet gesteld en is ook niet gebleken dat [gedaagde] hier tijdig over heeft gereclameerd.
4.11.
[gedaagde] heeft haar klachten over de facturen dan ook te laat naar voren gebracht, waardoor haar recht om zich tegen de facturen te verweren is komen te vervallen op grond van artikel K lid 5 van de algemene voorwaarden. Dat brengt met zich dat de overige stellingen en verweren over (de hoogte van) de facturen niet verder besproken hoeven te worden. [gedaagde] is de facturen van in totaal € 10.890,23 verschuldigd.
NOW en due dilligence
4.12.
Zoals eerder overwogen in 4.9, zijn partijen het erover eens dat de werkzaamheden met betrekking tot de NOW en de due dilligence niet onder de in 2019 gegeven opdracht vallen. De algemene voorwaarden, met daarin de reclamatietermijn, zijn daarom niet van toepassing op de facturen waarop deze werkzaamheden in rekening worden gebracht.
4.13.
Wat betreft de NOW-werkzaamheden erkent [gedaagde] dat zij voor deze werkzaamheden moet betalen, maar zij vindt het bedrag dat in rekening wordt gebracht te hoog. [gedaagde] verwijst hierbij naar een screenshot van de website van een advocatenkantoor waarop staat dat dit advocatenkantoor een NOW-aanvraag voor € 300,00 exclusief btw kan verzorgen. Dit is echter zonder nadere toelichting te algemeen om te concluderen dat de kosten die [eiseres] in rekening heeft gebracht te hoog zijn. [gedaagde] heeft verder ook niet onderbouwd waarom de in rekening gebrachte kosten niet redelijk zouden zijn. [gedaagde] heeft de hoogte van de factuur dan ook onvoldoende onderbouwd betwist. [gedaagde] moet daarom het gefactureerde bedrag van € 5.276,81 betalen.
4.14.
De factuur die betrekking heeft op het door [eiseres] uitgevoerde due dilligence onderzoek wordt door [gedaagde] niet betwist. [gedaagde] erkent immers dat de werkzaamheden in het kader van onderhandelingen met investeringsmaatschappij [onderneming] zijn uitgevoerd. Dat zij als gevolg van het handelen van [eiseres] schade zou hebben geleden (zie daarover verder onder 4.21. en verder), doet daaraan niet af, temeer omdat [gedaagde] bijvoorbeeld geen beroep op verrekening heeft gedaan. Deze factuur van € 1.771,44 moet [gedaagde] dan ook betalen.
4.15.
De conclusie is dat de vordering in conventie van [eiseres] tot betaling van de facturen wordt toegewezen. [eiseres] vordert betaling van een bedrag van in totaal € 19.740,37. Wanneer de gevorderde facturen bij elkaar worden opgeteld, komt daar echter een bedrag van € 17.938,48 uit. De kantonrechter wijst dit laatstgenoemde (lagere) bedrag toe.
Nevenvorderingen
4.16.
[eiseres] vordert de wettelijke handelsrente over de gevorderde facturen. [gedaagde] is in verzuim met betaling van de facturen. Zij is de wettelijke handelsrente dan ook verschuldigd. De kantonrechter stelt als niet betwist vast dat de wettelijke handelsrente tot 1 juli 2022 € 866,05 bedraagt. Dit bedrag wordt daarom toegewezen.
4.17.
[eiseres] maakt daarnaast aanspraak op een vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Zij baseert haar vordering op artikel J lid 3 van de algemene voorwaarden. Daarin staat, voor zover van belang, het volgende:

J Betaling
(…)
3 Alle kosten ontstaan ten gevolge van gerechtelijke of buitengerechtelijke incassering van de vordering, zijn voor rekening van Opdrachtgever, ook voor zover deze kosten de rechterlijke proceskostenveroordeling overtreffen. Het gaat hier om minimaal de kosten over de hoofdsom overeenkomstig het Besluit voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van 1 juli 2012 (Staatsblad 2012/141), met een minimum van € 40. (…)
4.18.
Volgens [eiseres] is [gedaagde] op grond van deze bepaling de daadwerkelijk gemaakte kosten verschuldigd. Deze kosten stelt [eiseres] vast op € 2.400,00. De kantonrechter volgt deze stelling van [eiseres] niet. In het genoemde artikel staat nergens dat de daadwerkelijk gemaakte kosten verschuldigd zijn. Er wordt immers verwezen naar het Besluit voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Bovendien heeft [eiseres] het door haar gevorderde bedrag niet onderbouwd met bijvoorbeeld een urenregistratie van haar gemachtigde. De kantonrechter zal daarom aansluiten bij het Besluit, zoals ook subsidiair gevorderd door [eiseres] . [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden daarom toegewezen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij de toegewezen hoofdsom, wat neerkomt op een bedrag van € 954,38.
4.19.
[eiseres] vordert daarnaast wettelijke (handels)rente over de buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres] deze kosten al daadwerkelijk aan haar gemachtigde heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
4.20.
[gedaagde] is in totaal dus € 19.758,91 verschuldigd aan [eiseres] voor de facturen, de wettelijke handelsrente tot 1 juli 2022 en de buitengerechtelijke incassokosten.
Is [eiseres] aansprakelijk voor de door [gedaagde] geleden schade? Nee
4.21.
[gedaagde] stelt tot slot dat zij schade heeft geleden door aanhoudende fouten in de uitvoering van de werkzaamheden van [eiseres] . Door de aanhoudende fouten waren de cijfers onjuist weergegeven, waardoor investeringsmaatschappij [onderneming] na maanden onderhandelen heeft besloten om niet in [gedaagde] te investeren, aldus [gedaagde] . Daardoor stelt [gedaagde] schade te hebben geleden. [eiseres] betwist dat zij fouten heeft gemaakt in de cijfers.
4.22.
De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] een beroep doet op wanprestatie op grond van artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor een geslaagd beroep op wanprestatie moet onder andere vast komen te staan dat er sprake is van een tekortkoming door [eiseres] , van een causaal verband en van verzuim.
4.23.
[gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat [eiseres] fouten heeft gemaakt in haar werkzaamheden. Het is niet duidelijk geworden welke fouten [eiseres] heeft gemaakt die maken dat de (jaar)cijfers niet klopten. [gedaagde] heeft haar stelling niet met stukken onderbouwd. Dat [eiseres] de jaarcijfers van 2019 en de cijfers van januari 2020 (kennelijk) te laat heeft aangeleverd, zoals [gedaagde] stelt, is onvoldoende om aan te nemen dat [eiseres] fouten heeft gemaakt. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat [eiseres] maandelijks een managementrapportage zou aanleveren. In de opdrachtbevestiging van 10 december 2019 staat hier immers niets over opgenomen. [eiseres] is dan ook niet tekortgeschoten in de nakoming van haar werkzaamheden.
4.24.
Overigens kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van een causaal verband tussen de gestelde fouten van [eiseres] en het niet investeren in [gedaagde] door [onderneming] .Volgens [eiseres] zou [onderneming] immers niet zijn ingestapt omdat de aandeelhouders van [gedaagde] hier onderling onenigheid over kregen. [gedaagde] heeft, gezien deze betwisting, onvoldoende gemotiveerd dat het investeren door [onderneming] niet door is gegaan vanwege aan [eiseres] te wijten onjuiste cijfers. [gedaagde] heeft geen stukken overgelegd ter onderbouwing hiervan. Uit de door [gedaagde] in productie 8 overgelegde e-mail van de heer [E] van [onderneming] volgt dat namelijk niet. Hieruit volgt alleen dat [onderneming] vragen had over de cijfers, maar niet dat deze cijfers onjuist waren en dus de doorslag gaven om niet te investeren in [gedaagde] .
4.25.
Tot slot is er ook geen sprake van verzuim. [gedaagde] heeft met betrekking tot de fouten die [eiseres] zou hebben gemaakt in haar werkzaamheden geen ingebrekestelling gestuurd die voldoet aan de vereisten van artikel 6:82 BW. [gedaagde] stelt dat de e-mail van [D] van 28 oktober 2021, door [eiseres] overgelegd als productie 14, een ingebrekestelling is, maar in deze e-mail wordt niet gesproken over fouten gemaakt door [eiseres] . Bovendien wordt er geen redelijke termijn gesteld waarbinnen [eiseres] haar verplichtingen zou moeten nakomen.
4.26.
De conclusie is dan ook dat het beroep op artikel 6:74 BW niet slaagt, waardoor de door [gedaagde] in reconventie gevorderde verklaring voor recht dat [eiseres] aansprakelijk is voor de door [gedaagde] geleden schade en de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure worden afgewezen.
Proceskosten
4.27.
[gedaagde] heeft zowel in conventie als in reconventie ongelijk gekregen. Zij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. De kosten in conventie aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 108,31
- griffierecht € 1.384,00
- salaris gemachtigde €
792,00(2 punten x tarief € 396,00)
Totaal € 2.284,31
4.28.
Omdat de eis in reconventie voortvloeit uit de vordering in conventie, worden de kosten in reconventie aan de zijde van [eiseres] begroot op € 132,00 (0,5 punt x tarief € 264,00) aan salaris gemachtigde.
4.29.
De door [eiseres] gevorderde nakosten worden toegewezen op de hierna te bepalen wijze.
4.30.
De door [eiseres] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen op de hierna te bepalen wijze.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 19.758,91, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 17.938,48 vanaf 1 juli 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.284,31, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen af;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 132,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
zowel in conventie als in reconventie
5.5.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag van volledige betaling,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van volledige betaling;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023.