ECLI:NL:RBMNE:2023:3579

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
C/16/555273 / KG ZA 23-181
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot verwijdering uit registers en herstel bankrelatie in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, hebben eisers, bestaande uit een natuurlijke persoon en twee besloten vennootschappen, een kort geding aangespannen tegen de coöperatie Rabobank. De eisers vorderen onder andere de verwijdering van hun namen uit verschillende registers, waaronder het Incidentenregister (IR), het Extern Verwijzingsregister (EVR) en het Intern Verwijzingsregister (IVR), alsook herstel van hun bankrelatie met Rabobank. De achtergrond van de zaak ligt in de beëindiging van de klantrelatie door Rabobank, die dit deed op basis van twijfels over de juistheid van de verstrekte gegevens door eiser sub 1 in het klantonderzoek. Rabobank heeft de eisers in de registers opgenomen vanwege vermoedens van fraude en onjuiste informatieverstrekking.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van eisers onvoldoende onderbouwd zijn en dat Rabobank gerechtigd was om de gegevens van eisers in de registers op te nemen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Rabobank voldoende redenen had om de klantrelatie te beëindigen, onder andere omdat eisers niet voldoende medewerking hebben verleend aan het klantonderzoek. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de zorgplicht van financiële instellingen en de noodzaak voor cliënten om volledig mee te werken aan klantonderzoeken. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de belangen van Rabobank zwaarder wegen dan die van eisers, gezien de ernst van de vermoedens van onrechtmatig handelen door eisers.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/555273 / KG ZA 23-181
Vonnis in kort geding van 23 mei 2023
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonend in [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 3] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eisende partijen,
hierna afzonderlijk te noemen: [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] ,
en gezamenlijk: [eiser sub 1] c.s. ,
advocaat: mr. A. Coskun in Heemskerk,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Rabobank,
advocaat: mr. S. Brenninkmeijer in Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met als bijlagen producties 1 tot en met 11;
- de namens Rabobank ingebrachte producties 1 tot en met 18;
- de mondelinge behandeling op 9 mei 2023;
- de pleitnota van Rabobank.
1.2.
Beslist is dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser sub 1] c.s. hebben verschillende bankrekeningen en producten bij Rabobank. [eiser sub 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van [eiseres sub 3] en [eiseres sub 2] .
2.2.
Bij brief van 28 december 2020 heeft Rabobank aan [eiser sub 1] laten weten dat zijn gegevens zijn opgenomen in het Incidentenregister (hierna: IR) en het bijbehorend Extern Verwijzingsregister (hierna: EVR), het Intern Verwijzingsregister (hierna: IVR) en het Extern Verwijzingsregister van de Stichting Fraudebestrijding Hypotheken (hierna: SFH).
2.3.
Rabobank heeft bij brieven van 30 december 2022 de klantrelatie met [eiser sub 1] c.s. beëindigd per 1 maart 2023 en aan [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] laten weten dat zij zijn opgenomen in het IVR van Rabobank. In de brieven staat dat Rabobank hiertoe overgaat omdat zij twijfels heeft bij de juistheid van verstrekte gegevens door [eiser sub 1] in het klantonderzoek. Omdat de vragen van Rabobank onvoldoende plausibel en onvoldoende documentair zijn onderbouwd kan zij het wettelijke verplichte klantonderzoek niet afronden.
2.4.
[eiser sub 1] c.s. zijn het niet eens met opname in de registers en de beëindiging van de klantrelatie. Zij vorderen - samengevat - uitvoerbaar bij voorraad:
Rabobank te bevelen de namen van [eiser sub 1] c.s. uit alle registers, in het bijzonder de IVR, EVR en SFH, te verwijderen en de opzegging te staken en gestaakt te houden;
Rabobank te bevelen [eiser sub 1] c.s. vrijelijk toegang te verschaffen tot de betaalrekening, betaalpassen, creditcards en de bij- en afschrijvingen op die rekeningen en de overeenkomsten met Rabobank te continueren;
Rabobank te veroordelen tot betaling van een dwangsom als zij niet aan de veroordelingen onder 1 en 2 voldoet;
Rabobank te veroordelen tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
2.5.
Rabobank voert verweer. Rabobank concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser sub 1] c.s. , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser sub 1] c.s. in de proces- en nakosten.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.Wat oordeelt de voorzieningenrechter?

spoedeisend belang
3.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen en is door Rabobank ook niet weersproken.
inhoudelijke beoordeling
3.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in een kort geding gaat om de vraag of – vooruitlopend op de uitkomst van een bodemprocedure – een voorlopige voorziening moet worden gegeven. Dat betekent kort gezegd dat, zonder verder onderzoek, al voldoende duidelijk moet zijn dat een bodemrechter de vorderingen zal toewijzen. In deze zaak is dat onvoldoende duidelijk geworden, zodat de vorderingen zullen worden afgewezen. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
3.3.
[eiser sub 1] c.s. stellen dat zij alles in het werk hebben gesteld om medewerking te verlenen aan de Rabobank. [eiser sub 1] heeft altijd gereageerd op de vragen van Rabobank. Omdat hij niet alle stukken paraat had duurde dat soms langer. Verder kreeg hij de indruk dat het Rabobank niet ging om een regulier klantonderzoek, maar om hem zogezegd ‘weg te pesten’.
3.4.
Rabobank heeft vijf redenen (a tot en met e) aangevoerd waarom zij gerechtigd was om tot de registraties en de beëindiging van de klantrelaties over te gaan. Deze redenen staan opgesomd in de brief van 28 december 2022 en zijn op de zitting aan de orde gekomen. De voorzieningenrechter zal hierna per reden beoordelen of dat in kort geding vast is komen te staan.
a. bouwdepot gedeeltelijk contant opgenomen en de facturen sluiten niet aan
3.4.1.
[eiser sub 1] heeft voor een verbouwing van zijn nieuwe woning bij Rabobank een bouwdepot aangevraagd van € 60.000,-. Ruim € 22.000,- daarvan heeft [eiser sub 1] overgemaakt naar zijn privé Rabobankrekening. Daarvan is € 15.000,- contant opgenomen. Rabobank heeft aan [eiser sub 1] gevraagd om facturen te overleggen waaruit kan blijken dat het geld is gebruikt voor de verbouwing. De facturen die hij heeft overgelegd sluiten echter niet aan. Daardoor is € 16.034,10 onverklaarbaar verdwenen. Op de zitting is namens [eiser sub 1] verklaard dat hij het hele bouwdepot heeft gebruikt voor de verbouwing van zijn woning. Dit onderbouwt hij echter niet met stukken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat [eiser sub 1] een groot deel van het bouwdepot heeft gebruikt voor de verbouwing.
b. krediet voor verbouwing [eiseres sub 3] niet gebruikt voor verbouwing
3.4.2.
[eiseres sub 3] drijft een restaurant. Zij wilde het restaurant verbouwen en heeft daarvoor in december 2018 een lening afgesloten van € 150.000,-. Toen Rabobank in september 2021 naar de voortgang van de verbouwing vroeg, bleek dat er een brand was geweest in het restaurant en dat de verbouwing niet had plaatsgevonden. [eiser sub 1] wilde toen namens [eiseres sub 3] niet zeggen waar het geld aan is besteed. Op de zitting is namens [eiser sub 1] c.s. hierover verklaard dat het restaurant inmiddels is verbouwd en dat dit vanwege de brand en de coronapandemie langer heeft geduurd. [eiser sub 1] c.s. hebben geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat het restaurant inmiddels is verbouwd en hoe de lening is besteed. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het krediet is besteed aan de verbouwing van [eiseres sub 3] .
c. niet voldaan aan noodzakelijke eigen inbreng van € 100.000,- voor krediet verbouwing
3.4.3.
Bij het afsluiten van de kredietovereenkomst voor de verbouwing van [eiseres sub 3] is afgesproken dat [eiser sub 1] in privé € 100.000,- zou inbrengen. [eiser sub 1] heeft weliswaar € 100.000,- overgeboekt aan [eiseres sub 3] , maar dit is een week later weer teruggeboekt. Bij nader onderzoek bleek dat dit geld een zogenaamd ‘kasrondje’ heeft gemaakt via diverse bankrekeningen, onder andere ook van [eiseres sub 2] . Uit de aangiften van de inkomstenbelasting van [eiser sub 1] uit die periode blijkt dat hij geen € 100.000,- beschikbaar heeft gehad om in [eiseres sub 3] te steken. Rabobank heeft naar de herkomst van het geld gevraagd. Namens [eiser sub 1] c.s. is hierover op de zitting verklaard dat hij geld van familie en vrienden heeft geleend en dat dit moet worden aangemerkt als eigen privéinbreng. Hiervan heeft [eiser sub 1] geen stukken overgelegd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet vaststaat dat [eiser sub 1] het geld van familie en vrienden heeft geleend, en als dat al zo zou zijn, dat dit ook niet kan worden beschouwd als eigen inbreng. [eiser sub 1] heeft Rabobank doen voorkomen alsof aan de voorwaarde van € 100.000,- eigen inbreng was voldaan, terwijl dit bij doorvragen nergens uit blijkt.
d. onjuiste werkgeversverklaring
3.4.4.
[eiser sub 1] heeft een privéwoning gekocht en voor de financiering daarvan in de periode 2017/2018 een hypothecaire lening afgesloten bij Rabobank. Hij heeft bij het afsluiten van de lening een werkgeversverklaring overgelegd waaruit bleek dat het salaris precies voldoende was voor de financiering van de woning. Bij Rabobank is het opgevallen dat het salaris van [eiser sub 1] in de paar maanden voorafgaand aan het afsluiten van de lening met 59% is gestegen en daarna weer is gedaald. Rabobank vermoedt dat er daarom een onjuiste werkgeversverklaring is overgelegd. Rabobank heeft hierover vragen gesteld, maar de verklaring van [eiser sub 1] stemde niet overeen met de feitelijke gang van zaken. Op de zitting is namens [eiser sub 1] het voorgaande verder ook niet betwist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Rabobank voldoende grond heeft om te vermoeden dat de indertijd gebruikte werkgeversverklaring onjuist is.
e. niet deponeren van de jaarrekeningen
3.4.5.
De jaarrekeningen van [eiseres sub 3] en [eiseres sub 2] zijn de afgelopen jaren niet gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel, terwijl [eiser sub 1] c.s. daartoe wel verplicht zijn. Namens [eiser sub 1] c.s. is daar op de zitting over verklaard dat er problemen waren met de boekhouder en dat vanwege de coronapandemie dit ook niet is gelukt. De voorzieningenrechter stelt vast dat in ieder geval de jaarrekeningen niet zijn gedeponeerd, terwijl [eiser sub 1] c.s. daartoe wel verplicht zijn op grond van de wet.
tussenconclusie
3.4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat [eiser sub 1] c.s. de vijf redenen om over te gaan tot de registraties en opzegging van de bankrelaties onvoldoende hebben betwist dan wel weersproken. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de vermoedens van Rabobank terecht zijn en zal dit bij de verdere beoordeling betrekken.
mocht Rabobank overgaan tot de registraties? Ja
3.5.
Volgens [eiser sub 1] c.s. heeft Rabobank onrechtmatig gehandeld door hen in de verschillende registers op te nemen. Er is namelijk geen gedegen onderzoek geweest en er is onvoldoende hoor en wederhoor toegepast. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Rabobank [eiser sub 1] c.s. ruim de tijd heeft gegeven om op alle onderzoeksvragen te reageren. Omdat niet alle antwoorden (volledig) werden gegeven moest Rabobank vervolgvragen stellen. Ook daar hebben [eiser sub 1] c.s. ruim de tijd voor gekregen. Uit deze gang van zaken blijkt juist dat Rabobank voldoende hoor en wederhoor heeft toegepast. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Rabobank op grond van de hiervoor weergegeven redenen en omdat [eiser sub 1] c.s. ruim in de gelegenheid zijn gesteld hierover uitleg te geven, gerechtigd was de gegevens van [eiser sub 1] c.s. in de registers op te nemen. Dat zal hierna per register worden uitgelegd.
EVR en SFH
3.5.1.
[eiser sub 1] is in privé in het EVR en SFH opgenomen. Deze registers zijn bedoeld om de veiligheid en de integriteit van de financiële sector te waarborgen en zijn onderdeel van een waarschuwingssysteem dat voortvloeit uit het Protocol Incidenten-waarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: PIFI). Het EVR en SFH bevatten de personalia van personen en bedrijven die bij een incident betrokken zijn geweest. Het EVR en SFH kunnen ook door andere financiële instellingen worden bekeken. Uit artikel 5.2.1 uit het PIFI volgt dat hiervoor aan drie elementen moet worden voldaan:
a. a) de gedragingen van de betreffende persoon vormen een bedreiging voor i) de (financiële) belangen van cliënten en/of de financiële instelling zelf, of ii) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector,
b) er staat in voldoende mate vast dat de persoon betrokken was bij de betreffende gedraging(en). Dat houdt volgens het PIFI in dat als sprake is van strafbare feiten daarvan aangifte wordt gedaan, en
c) het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen.
3.5.2.
Rabobank heeft uiteengezet dat de gedragingen van [eiser sub 1] een bedreiging vormen voor Rabobank en de integriteit van de financiële sector. Het verstrekken van onjuiste gegevens bij het aangaan van financieringsovereenkomsten kan worden aangemerkt als fraude. Omdat [eiser sub 1] hier ook geen goede verklaring voor heeft gegeven is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan het eerste element is voldaan. Ook wat betreft het tweede element is voldoende grond om vast te stellen dat [eiser sub 1] betrokken is bij deze gedragingen. Bovendien heeft Rabobank ook aangifte gedaan. Tot slot is de voorzieningenrechter van oordeel dat het in dit geval voldoende proportioneel is om [eiser sub 1] op te nemen in deze registers. [eiser sub 1] heeft niet alleen privé maar ook zakelijk via zijn vennootschappen de Rabobank via onjuiste gegevens bewogen tot het verstrekken van kredieten. Deze handelwijze is voldoende ernstig om een gevaar te vormen voor de integriteit van Rabobank en de financiële sector in het algemeen. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om in dit geval te oordelen dat Rabobank [eiser sub 1] ten onrechte in het EVR en SFH heeft opgenomen.
IVR
3.5.3.
Het IVR is een register dat alleen door Rabobank of één van de Rabobank Groepsonderdelen kan worden bekeken. De eisen van registratie zijn soepeler dan voor registratie in het EVR. Omdat hiervoor is geoordeeld dat aan die eisen is voldaan ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te oordelen dat Rabobank [eiser sub 1] c.s. ten onrechte in het IVR heeft opgenomen.
conclusie
3.5.4.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om Rabobank in dit kort geding te veroordelen om de registraties te verwijderen. Het onderdeel van de vordering van [eiser sub 1] c.s. wat daarop ziet zal daarom worden afgewezen.
mocht Rabobank de bankrelaties beëindigen? Ja
3.6.
De bankrelaties tussen [eiser sub 1] c.s. en Rabobank zijn duurovereenkomsten die voorzien in een opzeggingsmogelijkheid. Artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) bepaalt dat Rabobank bevoegd is een bankrelatie op te zeggen, maar dat zij daarbij wel rekening moet houden aan haar in artikel 2 lid 1 ABV neergelegde zorgplicht. Dit betekent dat Rabobank in beginsel de bevoegdheid heeft om een bankrelatie op te zeggen. Bij de beoordeling van de opzegging van de bankrelatie komt ook gewicht toe aan de verplichting van Rabobank als financiële instelling om op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) cliëntonderzoek te doen en om de relatie te beëindigen als een cliënt onvoldoende medewerking verleent. De cliënt is onder meer op grond van artikel 2 lid 2, 3 en 7 ABV gehouden informatie te verschaffen en ook mee te werken aan controle door de bank van die informatie.
3.6.1.
Hiervoor is al geoordeeld dat Rabobank voldoende redenen had om [eiser sub 1] c.s. op te nemen in de verschillende registers. Deze redenen heeft Rabobank ook aangevoerd voor de opzegging van de bankrelaties. Bovendien geldt hiervoor ook dat [eiser sub 1] c.s. onvoldoende hebben meegewerkt aan het klantonderzoek van Rabobank. De vragen van Rabobank werden niet of niet volledig beantwoord. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de opzegging van de bankrelaties door Rabobank op 30 december 2022 niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
belangenafweging
3.6.2.
De vervolgvraag is nu of het belang van [eiser sub 1] c.s. om de bankrekeningen niet te verliezen, zwaarder moet wegen dan het belang van Rabobank, waaronder het belang om zich te houden aan de Wwft. Het staat vast de [eiser sub 1] c.s. bij andere banken ook nog bankrekeningen hebben. Bovendien is gebleken dat de bankrekeningen bij Rabobank op dit moment bijna niet gebruikt worden. Het belang van de Rabobank om zich aan haar wettelijke verplichting te houden weegt daarom zwaarder van het belang van [eiser sub 1] c.s. bij het behoud van de bankrekeningen. Dat betekent dat het onderdeel van de vordering dat ziet op het staken en gestaakt houden van de opzegging en de vordering tot het vrijelijk toegang verschaffen tot de bankproducten ook worden afgewezen.
proces- en nakosten
3.7.
[eiser sub 1] c.s. zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten van Rabobank als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal
1.755,00
3.8.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
3.9.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. af;
4.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot dit vonnis vastgesteld op € 1.755,00;
4.3.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser sub 1] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2023.