ECLI:NL:RBMNE:2023:357

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
16.000159.20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met gevangenisstraf en taakstraf

Op 2 februari 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 november 2019 in Nieuwegein betrokken was bij een gewelddadig incident. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 34 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 150 uren. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.923,63, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen aan het slachtoffer, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag. De rechtbank overwoog dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om de dood van het slachtoffer te veroorzaken, maar dat de verdachte wel de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard door het geven van een trap tegen het gezicht van het slachtoffer, die op de grond lag. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure een strafverminderende factor was. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.000159.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats ] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. D.L.A.M. Pluijmakers, advocaat te Almere naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen de benadeelde partij [slachtoffer] , bijgestaan door mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht, naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Primair: op 27 november 2019 te Nieuwegein samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door hem tegen zijn hoofd te slaan en/of om zijn nek vast te pakken en/of door een harde trap tegen het hoofd te geven;
Subsidiair: op 27 november 2019 te Nieuwegein samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem tegen zijn hoofd te slaan en/of om zijn nek vast te pakken en/of door een harde trap tegen het hoofd te geven;
Meer subsidiair: op 27 november 2019 in Nieuwegein samen met anderen [slachtoffer] heeft mishandeld door hem tegen zijn hoofd te slaan en/of om zijn nek vast te pakken en/of door een harde trap tegen zijn hoofd te geven.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, omdat geen sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever. De raadsman heeft de rechtbank voor het overige verzocht verdachte vrij te spreken van het aan hem ten laste gelegde medeplegen en het tegen het hoofd slaan van aangever. Tot slot moet verdachte worden vrijgesproken ten aanzien van het om de nek vliegen en naar de grond werpen van aangever, omdat voor die handeling sprake was van noodweer, hij wilde zijn vriend helpen die door aangever werd aangevallen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
-
De camerabeelden beschreven door verbalisant:
Ik, verbalisant, zag op camerabeelden van de sportschool in Nieuwegein van 27 november 2019 het volgende:
Ik zag dat verdachte [verdachte] de aangever die op de grond zat, en probeerde overeind te komen, een schop in het gezicht gaf met zijn rechterbeen. Ik zag dat de aangever hierop achterover viel en lelijk ten val kwam met zijn hoofd tegen een glazen deur. [2]
-
De verklaring van [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van 19 januari 2023, voor zover –zakelijk weergegeven – inhoudende:
Ik heb aangever [slachtoffer] op 27 november 2019 in de sportschool een trap op zijn gezicht gegeven toen hij overeind kwam.
Bewijsoverwegingen
Wat is er gebeurd?
Op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever eenmaal tegen het gezicht van aangever heeft getrapt terwijl aangever probeerde overeind te komen dicht bij een glazen deur. Aangever viel als gevolg van de trap tegen zijn gezicht opnieuw achterover.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden hoe het voorgaande juridisch gekwalificeerd moet worden: was het opzet van verdachte gericht op de dood van aangever (poging doodslag), op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (poging zware mishandeling), of is er juridisch ‘slechts’ sprake van mishandeling?
Geen vol opzet
Er is onvoldoende bewijs dat verdachte de intentie had aangever te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (vol opzet).
Voorwaardelijke opzet? Vrijspraak poging doodslag, wel poging zware mishandeling bewezen
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval de dood van aangever – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat het schoppen tegen het gezicht zoals verdachte heeft gedaan (eenmaal en niet tegen de meest kwetsbare delen van het hoofd) weliswaar een grote kans op letsel oplevert, maar dat niet geoordeeld kan worden dat hierdoor de kans op dodelijk letsel aanmerkelijk is. De rechtbank zal verdachte daarom van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen wel de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is en dat met één harde schop tegen het gezicht al zwaar lichamelijk letsel kan worden toegebracht (zoals een gecompliceerde botbreuk waar medisch ingrijpen noodzakelijk is en waar het herstel lang zal duren of ernstig hersenletsel). In dit geval speelt ook mee dat aangever op de grond lag en overeind probeerde te komen en zich dicht bij een glazen deur bevond waar hij tegenaan had kunnen komen. Daarbij komt dat het trappen tegen het gezicht van aangever naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Vrijspraak medeplegen
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij het subsidiair ten laste gelegd feit samen met een ander of anderen heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit gedeelte van de tenlastelegging, nu uit de stukken in het procesdossier niet kan worden afgeleid dat verdachte bij het begaan van voormeld feit nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt. Er waren weliswaar andere mannen betrokken bij het incident met aangever, maar die stonden – op het moment dat verdachte aangever trapte - al buiten de sportschool of niet in de buurt van verdachte en van enige nauwe en bewuste samenwerking is niet gebleken.
Partiële vrijspraak om nek pakkenDe rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken voor het om de nek pakken van aangever zoals subsidiair ten laste is gelegd. Hoewel verdachte aangever wel om de nek heeft gepakt, is de rechtbank van oordeel dat deze handeling niet heeft bijgedragen aan het voorwaardelijke opzet op zwaar lichamelijk letsel. Verdachte zag dat aangever een tik gaf aan een van de mannen uit zijn groep en reageerde hier op door de aangever weg te trekken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
subsidiair:
op 27 november 2019 te Nieuwegein, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer] een harde trap tegen zijn gezicht heeft gegeven terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Subsidiair: Poging tot zware mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij Reclassering Nederland.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de straf mee te wegen dat de agressie van de zijde van de aangever kwam. De verdediging heeft de rechtbank daarnaast verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling waarbij het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte was betrokken bij een vechtpartij in een openbare ruimte (sportschool) en heeft het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag en overeind probeerde te komen, tegen het gezicht geschopt. Dit was een volkomen onnodige en bovendien zeer gevaarlijke geweldshandeling van verdachte. Het slachtoffer had hierdoor ernstig letsel op kunnen lopen. Omdat het incident zich in een openbare ruimte afspeelde draagt dit ook bij aan gevoelens van angst en onveiligheid bij de mensen die dit gezien hebben.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 22 december 2022. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit (uitgaansgeweld).
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf er rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 23 juni 2021 is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Uit het reclasseringsadvies van 26 augustus 2020, uitgebracht door Reclassering Nederland, blijkt dat diverse begeleidingstrajecten in het verleden bij verdachte niet hebben geleid tot gedragsverandering. Het advies is daarom om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De rechtbank neemt in overweging dat verdachte zijn huidige reclasseringstoezicht op grond van de schorsingsvoorwaarden als nuttig ervaart, en graag een meldplicht zou willen houden.
Straf
Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Om te bevorderden dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn binnen de rechtspraak oriëntatiepunten voor straftoemeting ontwikkeld. De oriëntatiepunten gaan voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door schoppen tegen het hoofd uit van 6 maanden gevangenisstraf. Omdat het hier gaat om een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zal de rechtbank als uitgangspunt een gevangenisstraf van 4 maanden hanteren, omdat de wet voor een poging voorschrijft dat de maximumstraf met een derde wordt verminderd. De mishandeling vond plaats in een openbare ruimte wat als strafverzwarende omstandigheid wordt meegewogen. In strafverminderende zin wordt rekening gehouden met het feit dat de aangever een aandeel had in het ontstaan van het incident en dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreven. Daarover overweegt de rechtbank als volgt. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat door de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Op grond van de jurisprudentie heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 31 december 2019. Nu het vonnis is gewezen op 2 februari 2023 is de hierboven genoemde termijn met ruim een jaar overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding zal moeten worden verdisconteerd in de hierna te vermelden op te leggen gevangenisstraf.
De overschrijding van de redelijke termijn brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat in plaats van enkele maanden onvoorwaardelijk gevangenisstraf een combinatie van een gevangenisstraf en een taakstraf opgelegd dient te worden. Verder acht de rechtbank het in dit geval het opleggen van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten en waardoor verdachte terug de gevangenis in zou moeten in dit geval niet meer passend. De rechtbank zal – gelet op de ernst van het feit - wel een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met als voorwaarde dat verdachte zich zal moeten melden bij de reclassering en daarnaast een forse onvoorwaardelijke taakstraf.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 34 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 150 uren passend en geboden is.
Het voorgaande betekent dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.273,64. Dit bedrag bestaat uit € 273,63 materiële schade en € 10.000 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 273,63 voor de materiële schade en € 7.500 voor immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met toepassing van de wettelijke rente. De benadeelde partij moet voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus de officier van justitie.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij de beoordeling van de vordering
rekening te houden met de eigen schuld van de benadeelde partij.
De verdediging heeft de rechtbank er daarnaast op gewezen dat de benadeelde partij zelf heeft afgezien van behandeling bij Jellinek voor zijn alcoholverslaving en dat het voorafgaand aan het ten laste gelegde al niet goed met hem ging. Het is dus de vraag in hoeverre sprake is van rechtstreekse schade. De vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de immateriële schade kan dan ook slechts deels worden toegewezen tot een bedrag van hoogstens € 2.500,-. De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt over de vordering tot vergoeding van de materiële schade.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden.
Gelet op het feit dat verdachte en zijn medeverdachte voor verschillende feiten zijn veroordeeld en het onderhavige bewezenverklaarde feit ernstiger is dan het feit waarvoor de medeverdachte is veroordeeld, zal de rechtbank niet bepalen dat verdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de te betalen schadevergoeding, maar de toe te wijzen schadevergoeding tussen de verdachten verdelen, naar gelang hun aandeel in de ontstane schade gelet op de ernst van de feiten.
Materiële schade
[slachtoffer] heeft € 273,63 gevorderd ter zake van medische kosten in de zaak van verdachte en de zaak van medeverdachte. De schadeposten zijn onderbouwd en komt voor vergoeding in aanmerking.
Gelet op het bewezenverklaarde feit en de verdeling tussen verdachten, zal de rechtbank de vordering tot het bedrag van € 173,63 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 november 2019 tot de dag van volledige betaling. Aangezien de rechtbank in het vonnis van de medeverdachte de medeverdachte heeft veroordeeld voor het overige deel van de gevorderde materiële schade, zal de rechtbank de benadeelde partij in dit vonnis voor het meerdere niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
[slachtoffer] heeft een vergoeding van € 10.000 aan immateriële schade gevorderd. Omdat er sprake is van lichamelijk letsel, komt de benadeelde partij in aanmerking voor toekenning van immateriële schadevergoeding. Gelet op vergelijkbare zaken en op de omstandigheden van het geval, acht de rechtbank een vergoeding van € 2.500 billijk. Gelet op het bewezenverklaarde feit en de verdeling tussen verdachten, zal de rechtbank de vordering tot een bedrag van € 1.750,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meerdere van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Partijen zijn beiden onvoldoende in de gelegenheid geweest om alles naar te brengen ter onderbouwing van hun standpunten en daar is in dit strafproces geen ruimte meer voor, want dat zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
Totaal
De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 1.923,63 toewijzen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.923,63, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 november 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 28 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 63, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het subsidiaire bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 34 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 30 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen 48 uur na de datum dat dit vonnis onherroepelijk is geworden bij reclassering, Wittevrouwenkade 6 te Utrecht, zal melden, en zich voorts zo vaak zal melden als de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 75 dagen hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € € 1.923,63;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2019 tot de dag van de algehele voldoening;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € € 1.923,63 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 november 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 28 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van den Driest, voorzitter, mr. E.W.A. Vonk en mr. N.P.J. Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. M.E. Wolters en P.M. Lindeman, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 februari 2023.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 november 2019 te Nieuwegein tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, vooroemde [slachtoffer] tegen zijn gezicht/hoofd heeft geslagen en/of om zijn nek heeft vastgepakt en/of een harde trap tegen zijn gezicht/hoofd heeft gegeven terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 november 2019 te Nieuwegein tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, vooroemde [slachtoffer] tegen zijn gezicht/hoofd heeft geslagen en/of om zijn nek heeft vastgepakt en/of een harde trap tegen zijn gezicht/hoofd heeft gegeven terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 november 2019 te Nieuwegein tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door vooroemde [slachtoffer] tegen zijn gezicht/hoofd te slaan en/of om zijn nek vast te pakken en/of een harde trap tegen zijn gezicht/hoofd te geven, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 31 januari 2020, genummerd PL0900-2019355463, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 125. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen van 28 december 2019, pagina 29 tot en met 42.