ECLI:NL:RBMNE:2023:3550
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de procedure rondom het bezwaar
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 25 mei 2023, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente behandeld. Eiser had een beschikking ontvangen op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), waarin de waarde van zijn woning voor het belastingjaar 2022 was vastgesteld op € 1.110.000,- met als waardepeildatum 1 januari 2021. Eiser ging in beroep omdat hij meende dat de waarde te hoog was en stelde een lagere waarde van € 870.000,- voor. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde en verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar de heffingsambtenaar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde en een taxateur. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de waarde van de woning aannemelijk heeft gemaakt. De heffingsambtenaar overhandigde een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Eiser's argumenten, waaronder de onjuiste woonoppervlakte en de kwaliteit van de woning, werden door de rechtbank niet overtuigend bevonden.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde op een juiste manier heeft vastgesteld en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.