ECLI:NL:RBMNE:2023:354

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
9759255 UC EXPL 22-2020 MS/5566
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tekortkoming in de nakoming van een aannemingsovereenkomst voor het leggen van kasseien

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] over een aannemingsovereenkomst voor het leggen van kasseien. [Eiser] had in het voorjaar van 2019 een overeenkomst gesloten met [gedaagde sub 1] voor het bestraten van een oppervlak van ongeveer 130 m2. De kasseien waren door [eiser] ingekocht en [gedaagde sub 1] diende epoxy voegmiddel te gebruiken dat door [eiser] werd geleverd. Na oplevering op 19 september 2019 meldde [eiser] gebreken in de uitvoering, waaronder het onjuist aanbrengen van het voegmiddel. Ondanks herhaalde verzoeken om herstel, bleef de kwaliteit van het werk onvoldoende. [Eiser] vorderde uiteindelijk schadevergoeding ter hoogte van de herstelkosten, die door een deskundige waren geraamd op € 21.000,-. De gedaagden voerden verweer en stelden dat [eiser] niet tijdig had gemeld en onvoldoende herstelmogelijkheden had geboden.

De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde sub 1] tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat de gebreken tijdig waren gemeld. De rechter volgde de deskundige in de stelling dat de herstelkosten € 21.000,- bedroegen, maar oordeelde dat slechts 15 m2 aan kasseien vervangen hoefde te worden. Uiteindelijk werd de schade vastgesteld op € 9.705,-, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering in reconventie van [gedaagde sub 2] c.s. werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9759255 UC EXPL 22-2020 MS/5566
Vonnis van 25 januari 2023
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.H.A. ter Huurne,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 1] ,

2 [gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 2] ,

3 [gedaagde sub 3] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 3] , en gezamenlijk met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] : [gedaagde sub 2] c.s.,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. C.J.R. van Binsbergen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 maart 2022, met producties 1 t/m 21 zijdens [eiser] ;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 2 mei 2022, met productie 1 zijdens [gedaagde sub 2] c.s.;
- de conclusie van antwoord in reconventie van 2 november 2022;
- de van de kant van [gedaagde sub 2] c.s. voorafgaand aan de mondelinge behandeling ingezonden producties 2 en 3;
- de van de kant van [eiser] voorafgaand aan de mondelinge behandeling ingezonden productie 22;
- de mondelinge behandeling van 2 november 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft gehouden.
1.2.
Daarna heeft de kantonrechter besloten dat vandaag in de zaak uitspraak wordt gedaan.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] is een hoveniersbedrijf. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn vennoten van [gedaagde sub 1] .
2.2.
[eiser] heeft in het voorjaar van 2019 met [gedaagde sub 1] een aannemingsovereenkomst gesloten voor het bestraten van een oppervlak van ongeveer 130 m2 bij zijn woning aan de [adres] te [plaats] (de aannemingsovereenkomst). De daarbij door [gedaagde sub 1] te gebruiken kasseien waren door [eiser] ingekocht. Verder diende [gedaagde sub 1] bij het leggen van de kasseien gebruik te maken van epoxy voegmiddel dat door [eiser] beschikbaar werd gesteld. De totale aanneemsom bedroeg € 7.600,-.
2.3.
Op of rond 19 september 2019 is het werk door [gedaagde sub 1] opgeleverd.
2.4.
Bij emailbericht van 28 december 2019 heeft [eiser] het volgende aan [gedaagde sub 2] c.s. geschreven:
“Op 19 september 2019 heeft [gedaagde sub 2] epoxy voegmiddel (Terradec Easy Fit) van de Belgische firma [onderneming 1] aangebracht. Bij deze werkzaamheden zijn fouten gemaakt. Er is afgeweken van de voorgeschreven aanwending. Zo is tijdens het aanbrengen / invegen op de keien water toegevoegd. Het overtollige voegmiddel is na aanbrengen niet direct verwijderd met een grove en daarna zachte bezem zoals op de instructievideo van [onderneming 1] te zien is die voorafgaand aan de werkzaamheden door [eiser] is aangereikt aan [gedaagde sub 2] .
Als gevolg van genoemde fouten wordt de kwaliteit van de epoxy voeg niet meer door de leverancier [onderneming 1] gegarandeerd. Het oppervlak is ongelijkmatig bedekt met lijm en poreus uitgehard voegmiddel. De voorgeschreven voegdiepte van 3 cm wordt niet overal gehaald.
[eiser] heeft dit probleem direct gemeld. […]”
2.5.
Bij brief van 25 januari 2020 heeft [eiser] [gedaagde sub 2] c.s. in gebreke gesteld voor de genoemde tekortkomingen en hen aangemaand de gebreken binnen 14 dagen te herstellen.
2.6.
[eiser] heeft [onderneming 2] B.V. ( [onderneming 2] ) gevraagd onderzoek te doen naar de gestelde gebreken. Naar aanleiding van dat onderzoek schrijft [onderneming 2] in haar rapport van 31 augustus 2020 (het [onderneming 2] rapport) onder meer het volgende:
“Wij hebben bekeken of het boucharderen van de kasseien een mogelijkheid was voor het verwijderen van de epoxymortel op de kasseien. Hiermee kan echter de slechte kwaliteit voegwerk niet worden verwijderd. Daarom bestaat naar onze mening het herstel uit het volledig opnemen van alle kasseien inclusief voegwerk, het afvoeren en storten van deze kasseien, het leveren en verwerken van nieuwe Zweedse kasseien en op een juiste wijze (conform verwerkingsvoorschriften) voegen van de naden tussen de kasseien.”
De kosten voor het vervangen van de volledige kasseienbestrating inclusief voegwerk en afvoeren van de beschadigde kasseien worden door ons, gebaseerd op 20 mandagen (20 x 8 x € 50,00) en materiaal, materieel, containers en afvoer (€ 13.000,00), geraamd op, inclusief 21% btw € 21.000,00”.
2.7.
Bij brief van 2 november 2020 heeft [eiser] – in plaats van herstel van de gebreken – vervangende schadevergoeding gevorderd van [gedaagde sub 2] c.s., ter hoogte van de door [onderneming 2] geraamde herstelkosten.
2.8.
Bij brief van 28 juli 2021 is van de kant van [eiser] een email van de heer [A] van [onderneming 2] van 15 juni 2021 overgelegd. Daarin wordt – in aanvulling op het [onderneming 2] rapport – onder meer het volgende verklaard:
“Wij hebben aangegeven dat door het overvloedig toevoegen van water er ongewenste effecten optreden. Dit in combinatie met een te grote uitspreiding van de mortel treden er meerdere effecten op. Namelijk is er geen tijd om de mortelresten op de kasseien, voordat deze hechten op de ondergrond, te verwijderen en de mortel in de voegen is door het toevoegen van overvloedig water niet meer voldoende chemisch uitgehard waardoor bij het op en af rijden van de oprit de mortel in voegen breekt of onthecht van de kasseien. Gezien het feit dat de kasseien zelf niet doorbuigen laat de mortel juist niet los op de bovenzijde van de kasseien.”
2.9.
Van de kant van [gedaagde sub 2] c.s. is de Stichting Erkenning voor het Bestratingsbedrijf (SEB) ingeschakeld om de kwaliteit van het door [gedaagde sub 1] geleverde werk te beoordelen. Naar aanleiding daarvan heeft het SEB op 22 september 2022 een rapport (het SEB rapport) uitgebracht. Daarin staat onder meer het volgende:
“Qua vlakheid voldoet het werk. Strakheid van de voegen is niet gelijkmatig; dit varieert van 1,5 cm tot 5 cm. De breedte van de voegen voldoet niet aan de maximaal toelaatbaarheid van de kwaliteitsnorm volgens de RAW 2015. […]
De voegen laten op veel plekken scheurvorming zien of ligt los. […]
Op de plekken waar de voeg scheurvorming vertoond of los ligt, heeft de voeg een maximale dikte van 2 cm.
Volgens de gebruiksaanwijzing staat dat de voeg een minimale diepte dan wel dikte moet hebben van 3 cm. […]
Het advies is de gehele oprit opnieuw te bestraten.
Het vervuilde stuk van circa 15 m2dient eerst gereinigd te worden.
Lukt dit niet dan andere gelijkwaardige kasseien laten leveren door opdrachtgever.
Kasseien opnemen met een shovel met schudbak, zodat de voegmortel van de kasseien valt.
[…]
De kasseien straten met een voeg van 1,5 tot 2,5 cm; voegen vullen met split tot maximaal 4 cm onder bovenkant kasseien. Dit is de juiste minimale diepte voor de voegmortel. Deze kan vervolgens aangebracht worden.”
2.10.
Bij email van 20 oktober 2022 is van de kant van [gedaagde sub 2] c.s. aangegeven dat hij algeheel herstel aanbiedt overeenkomstig de bevindingen van SEB en de in het SEB rapport opgenomen richtlijnen en criteria. Daarbij is aangegeven dat de kasseien die na schoonmaak niet herbruikbaar blijken, door [gedaagde sub 2] c.s. kosteloos zullen worden vervangen door nieuwe stenen.
2.11.
[eiser] heeft het SEB rapport aan [onderneming 2] voorgelegd. In reactie op dat rapport schrijft de heer [A] van [onderneming 2] in een email van 21 oktober 2022 het volgende:
“Wij hebben de conclusie zoals aangegeven op pagina 8 van het auditrapport d.d. 22
september 2022 opgesteld door SEB volgens de kwaliteitsnormen van RAW bestudeerd en stelde vast dat door SEB wordt geconcludeerd dat enkel 15 vierkante meter dient te worden gereinigd en dat de gehele bestrating opnieuw gelegd dient te worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de voegen niet hechten aan de kasseien wanneer die worden uitgenomen en in een schudbak worden behandeld. […]
Wij delen echter dit standpunt van SEB niet omdat wij ervan uitgaan dat het
voegmateriaal niet volledig maar deels loslaat van de kasseien. Naar onze mening is de plaatselijke hechting van de voegmortel dusdanig dat de voegmortel niet loslaat van de kasseien.
Er is namelijk al geprobeerd om het voegmateriaal dat bovenop de kasseien hecht met borstels en bikwerk te verwijderen. [...]
Voorts is er door [eiser] gekozen voor kasseien als sierbestrating om een gewenste
uitstraling te krijgen van zijn oprit, paden en terras. De kasseien zijn een natuurproduct.
Bij de aanschaf van 15 m2 nieuwe kasseien is het naar onze mening niet mogelijk om gelijk gekleurde kasseien overeenkomstig de reeds aanwezige kasseien aan te
schaffen.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 2] c.s. hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van in totaal € 22.104,31 (bestaande uit een bedrag van € 19.350,- aan hoofdsom, een bedrag van € 1.768,13 aan gemaakte expertisekosten en een bedrag van € 986,18 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2022 tot de voldoening en met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 2] c.s. in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] zich op het standpunt dat [gedaagde sub 1] jegens hem toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. [eiser] stelt in dat verband dat [gedaagde sub 1] is afgeweken van de verwerkingsvoorschriften van het epoxy voegmiddel. Daardoor zijn de voegen van mindere kwaliteit, waarbij sprake is van scheurvorming en loslatende voegen. Ook is het esthetische resultaat volgens [eiser] onvoldoende, omdat ca. 15 m2 aan kasseien met epoxy voegmateriaal is besmeurd. De door [eiser] gevorderde schadevergoeding bestaat uit de door [onderneming 2] geraamde herstelkosten van € 21.000,-, verminderd met het nog openstaande bedrag van € 1.650,- aan aanneemsom, dus per saldo € 19.350,-. Gelet op artikel 18 van het Wetboek van Koophandel zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] als vennoten van [gedaagde sub 1] hoofdelijk aansprakelijk voor die schuld van [gedaagde sub 1] , zo stelt [eiser] .
3.3.
[gedaagde sub 2] c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Daarbij zij vooropgesteld dat [gedaagde sub 2] c.s. in deze procedure niet (langer) betwisten dat sprake is van een tekortkoming in de uitvoering van de aannemingsovereenkomst. [gedaagde sub 2] c.s. voeren echter aan dat [eiser] niet op tijd melding heeft gemaakt van de gebreken in de zin van artikel 7:758 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verder stellen [gedaagde sub 2] c.s. dat [eiser] hen onvoldoende herstelmogelijkheid heeft geboden, en dat de slechte kwaliteit van de voegen als gevolg van een onvoldoende voegdiepte, voor rekening van [eiser] dient te blijven. Tot slot betwisten [gedaagde sub 2] c.s. ook de hoogte van de door [eiser] gevorderde schadevergoeding, omdat [eiser] er volgens [gedaagde sub 2] c.s. ten onrechte van uit gaat dat voor herstel nodig is dat alle kasseien worden vervangen.
3.4.
Verder hebben [gedaagde sub 2] c.s. in reconventie gevorderd dat [eiser] wordt veroordeeld – uitvoerbaar bij voorraad – tot betaling van € 1.650,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2022 en met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Het gaat om het deel van de aanneemsom dat door [eiser] niet is betaald.
3.5.
De conclusie van antwoord in reconventie van [eiser] strekt tot afwijzing van de vordering van [gedaagde sub 2] c.s., met veroordeling van [gedaagde sub 2] c.s. in de proceskosten. [eiser] beroept zich in dat verband op opschorting en verrekening met het door hem gevorderde schadebedrag van € 21.000,-.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Gebreken tijdig gemeld?

4.1.
In artikel 7:758 lid 3 BW is bepaald dat de aannemer is ontslagen van aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. Het is aan de aannemer om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de gebreken redelijkerwijs ontdekt hadden kunnen worden op het tijdstip van de oplevering.
4.2.
Ter zitting is door [eiser] aangegeven dat bij de oplevering van het werk direct aan [gedaagde sub 2] c.s. is gemeld dat een deel van de kasseien met voegmiddel was besmeurd. Dat is door [gedaagde sub 2] c.s. ter zitting ook erkend. Voor wat betreft de loslatende voegen heeft [eiser] ter zitting onbestreden gesteld dat dit pas na verloop van tijd zichtbaar werd, doordat er scheurtjes ontstonden en gras door de voegen heen kwam. Op het moment van oplevering was dat gebrek dus nog niet te zien. Tegen die achtergrond is dan ook niet gebleken dat [eiser] de gebreken te laat bij [gedaagde sub 2] c.s. heeft gemeld. Het daarop gebaseerd verweer van [gedaagde sub 2] c.s. slaagt daarom niet.
Voldoende herstelmogelijkheid geboden?
4.3.
Uit artikel 7:759 lid 1 BW volgt dat – indien het werk na oplevering gebreken vertoont waarvoor de aannemer aansprakelijk is – de opdrachtgever aan de aannemer de gelegenheid moet geven de gebreken binnen een redelijke termijn weg te nemen. Dat is slechts anders indien dat in verband met de omstandigheden niet van de opdrachtgever kan worden gevergd.
4.4.
In dit geval heeft [eiser] in ieder geval zowel met de email van 28 december 2019 als in de ingebrekestelling van 25 januari 2020 [gedaagde sub 2] c.s. in de gelegenheid gesteld om de geconstateerde gebreken te herstellen. De kantonrechter volgt [gedaagde sub 2] c.s. niet in hun stelling dat die herstelmogelijkheid alleen zag op de ca. 15 m2 aan besmeurde kasseien en niet ook op de gebreken in het voegwerk van de totale ca. 130 m2 (en zij voor die laatstgenoemde gebreken niet in verzuim zouden zijn). In zowel de email van 28 december 2019 als de ingebrekestelling van 25 januari 2020 wordt namelijk uitdrukkelijk aangegeven dat de uitvoeringsfouten ook invloed hebben op de kwaliteit van de epoxy voeg. Gelet daarop faalt het verweer van [gedaagde sub 2] c.s., dat hij door [eiser] onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om ook dat gebrek te herstellen.
Gebreken voor rekening van [eiser] ?
4.5.
Op grond van artikel 7:760 lid 2 BW komen de gevolgen van een ondeugdelijke uitvoering van een werk voor rekening van de opdrachtgever, indien die ondeugdelijke uitvoering te wijten is aan ongeschiktheid of gebreken van zaken afkomstig van de opdrachtgever, waaronder de grond waarop de opdrachtgever het werk laat uitvoeren. Dat is echter anders indien de aannemer de opdrachtgever voor die ongeschiktheid had moeten waarschuwen of met betrekking tot die gebreken in deskundigheid of zorgvuldigheid tekort is geschoten.
4.6.
De kantonrechter volgt [gedaagde sub 2] c.s. niet in hun verweer dat de onvoldoende diepte van de voegen voor rekening van [eiser] komt. Het is namelijk niet gebleken dat het aan [eiser] was om er voor te zorgen dat – voorafgaand aan de werkzaamheden door [gedaagde sub 1] – de voegdiepte overal minimaal 3 cm zou zijn, zoals [gedaagde sub 2] c.s. stellen. Bovendien had het ook dan – gelet op de deskundigheid van [gedaagde sub 1] – op haar weg gelegen om dit te controleren en [eiser] ervoor te waarschuwen indien de voegdiepte naar haar mening onvoldoende was. Door [gedaagde sub 2] c.s. is niet (voldoende gemotiveerd) gesteld dat [gedaagde sub 1] in dat opzicht aan haar waarschuwingsplicht heeft voldaan. Om dezelfde reden kan [eiser] ook niet worden tegengeworpen dat hij [gedaagde sub 1] niet de vereiste informatie zou hebben verschaft die nodig was om het voegmiddel goed toe te passen. Van [gedaagde sub 1] had als professioneel bedrijf – gelet op haar deskundigheid – verwacht mogen worden dat zij bij onduidelijkheid over de juiste toepassing van het voegmiddel nader onderzoek of navraag zou doen vóórdat zij het voegmiddel zou gebruiken.
4.7.
Daar komt nog bij dat volgens het door [gedaagde sub 2] c.s. overgelegde SEB rapport niet alleen sprake is van een onvoldoende voegdiepte, maar ook dat de breedte van de voegen niet voldoet aan het toegelaten maximum volgens de kwaliteitsnorm die daarvoor geldt. Ook als wel overal de juiste voegdiepte was gehanteerd, zou dus nog steeds sprake zijn geweest van gebrekkig voegwerk. Naar het oordeel van de kantonrechter dienen de gevolgen van het gebrekkige voegwerk ook gelet daarop niet voor rekening van [eiser] te komen.
Omvang van de schade?
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde sub 2] c.s. aansprakelijk zijn voor de schade als gevolg van de tekortkomingen in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. Het gaat daarbij om vervangende schadevergoeding ter hoogte van de herstelkosten. Partijen zijn echter verdeeld over de hoogte van die herstelkosten.
4.9.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de herstelkosten € 21.000,- bedragen, zoals berekend in het [onderneming 2] rapport. Bij die berekening is [onderneming 2] er van uit gegaan dat herstel bestaat uit het vervangen van de volledige kasseienbestrating op een oppervlak van ca. 130 m2, dus inclusief alle niet besmeurde kasseien. [gedaagde sub 2] c.s. hebben echter gemotiveerd bestreden dat voor herstel nodig is dat alle kasseien worden vervangen.
4.10.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk gemaakt dat 15 m2 aan besmeurde kasseien zullen moeten worden vervangen. In zoverre wordt de berekening van [onderneming 2] dus gevolgd. [eiser] heeft in dat verband namelijk gemotiveerd gesteld dat het epoxy voegmateriaal op de bovenkant van de besmeurde kasseien zodanig is gehecht, dat het niet mogelijk zal zijn deze besmeurde kasseien (tegen redelijke kosten) te reinigen. Ook is voldoende onderbouwd dat het niet mogelijk is om de besmeurde kasseien om te draaien, omdat de onderkant van de kasseien een andere vorm heeft en ook minder glad is dan de bovenkant.
4.11.
[eiser] wordt echter niet gevolgd in zijn stelling dat voor herstel nodig is dat ook de niet besmeurd kasseien worden vervangen. Dat ook bij de niet besmeurde kasseien het voegwerk (deels) niet zal loslaten, is niet aannemelijk gemaakt. De omstandigheid dat het voegmateriaal dat bovenop de kasseien hecht niet loslaat, betekent namelijk nog niet dat dat ook het geval zal zijn voor het voegwerk tussen de stenen. Dat ligt ook niet voor de hand, nu het voegwerk tussen de kasseien volgens de eigen stellingen van [eiser] juist scheurvorming vertoont en loslaat. Ook uit de verklaring van [onderneming 2] van 15 juni 2021 volgt met zoveel woorden dat de voegmortel in de voegen niet voldoende is uitgehard waardoor al bij het op en af rijden van de oprit de mortel in voegen breekt of onthecht van de kasseien. Gelet daarop ligt het dus juist voor de hand dat het voegmateriaal tussen de stenen wel relatief gemakkelijk zal loslaten. Daar komt bij dat, voor zover zou blijken dat niet al het voegmateriaal tussen de kasseien volledig loslaat, door [eiser] niet is toegelicht dat en waarom dit aan het opnieuw leggen van dezelfde kasseien in de weg zou staan.
4.12.
Verder is ook niet gebleken dat met het vervangen van alleen de besmeurde kasseien niet een soortgelijk esthetisch resultaat kan worden bereikt als met vervanging van alle kasseien. Door [gedaagde sub 2] c.s. is in dat verband gesteld dat als er al sprake zou zijn van een kleurverschil tussen de nieuwe en de oude kasseien, dat kan worden ondervangen door de desbetreffende stenen niet bij elkaar te leggen, maar te verspreiden over het totaal te vervangen oppervlak van 130 m2. Dat daarmee nog steeds sprake zou zijn van een onvoldoende esthetisch resultaat, is door [eiser] niet toereikend onderbouwd.
4.13.
Het voorgaande betekent dat voor de omvang van de schade er van zal worden uitgegaan dat weliswaar alle kasseien opnieuw moeten worden gelegd, maar dat slechts de 15 m2 besmeurde kasseien zullen moeten worden vervangen. Voor wat betreft de kosten die met deze herstelwerkzaamheden zijn gemoeid, ziet de kantonrechter aanleiding om aan te knopen bij de bedragen genoemd in het [onderneming 2] rapport. De bedragen die in het [onderneming 2] rapport in het kader van de schadebegroting voor de verschillende posten zijn genoemd zijn als zodanig ook niet door [gedaagde sub 2] c.s. betwist. Dat brengt mee dat de kosten voor de werkzaamheden schattenderwijs worden vastgesteld op € 8.000,-, op basis van 20 mandagen x 8 uur per dag en € 50,00 per uur. De kantonrechter gaat er bij die schatting van uit dat dit bedrag ook voldoende is voor het verwijderen van het voegmateriaal van de niet besmeurde kasseien, omdat volgens de verklaring van [onderneming 2] van 15 juni 2021 dit voegwerk niet gehecht heeft en dus makkelijk los zal laten bij het uitnemen en terugleggen van de kasseien. Verder zijn in het rapport van [onderneming 2] de materiaalkosten voor het vervangen van 130 m2 aan kasseien geraamd op € 13.000,-, oftewel €100,- per m2. Aangezien er van wordt uitgegaan dat niet 130 m2, maar slechts 15 m2 aan kasseien moet worden vervangen, worden de materiaalkosten schattenderwijs vastgesteld op (15 x € 100,- is) € 1.500,-. Het totale schadebedrag komt daarmee uit op € 9.500,-. Dat bedrag dient dan nog te worden verminderd met het deel van de aanneemsom dat door [eiser] onbetaald is gelaten, te weten € 1.650,-.
4.14.
De slotsom is dat de door [eiser] gevorderde hoofdsom zal worden toegewezen tot een bedrag van € 7.850,- inclusief btw.
Overige vorderingen in conventie
4.15.
Voor de overige vorderingen van [eiser] geldt het volgende.
4.16.
Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW kunnen [gedaagde sub 2] c.s. gehouden worden tot vergoeding van redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Ter onderbouwing van de op basis daarvan gevorderde vergoeding van gemaakte expertisekosten, heeft [eiser] drie facturen van [onderneming 2] overgelegd. Door [gedaagde sub 2] c.s. is echter gemotiveerd betwist dat ook de facturen die zien op werkzaamheden met de omschrijving “Nazorg, reactie op productomschrijving van de wederpartij” en “Analyse van bevindingen en opstellen reactie” hebben te gelden als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Daarop is door [eiser] niet meer gereageerd. Gelet daarop gaat de kantonrechter er bij de begroting van deze kosten van uit dat alleen de eerste factuur van [onderneming 2] – voor een bedrag van € 1.087,50 inclusief btw – als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking komt.
4.17.
[eiser] maakt daarnaast aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub c BW. Anders dan [gedaagde sub 2] c.s. is de kantonrechter van oordeel dat bij de bepaling van die kosten aansluiting kan worden gezocht bij de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Op grond daarvan worden de te vergoeden buitengerechtelijke incassokosten – gelet op de toe te wijzen hoofdsom van € 7.850,- – vastgesteld op € 767,50.
Vordering in reconventie
4.18.
[gedaagde sub 2] c.s. baseren hun vordering in reconventie op de stelling dat het onbetaalde deel van de aanneemsom – een bedrag van € 1.650,- – opeisbaar is omdat niet kan worden aangenomen dat [gedaagde sub 1] haar werkzaamheden gebrekkig heeft uitgevoerd dan wel dat daardoor schade is ontstaan. Uit het voorgaande volgt echter dat die stelling geen stand kan houden. Gelet daarop heeft [eiser] zich terecht beroepen op opschorting van de betaling van dat bedrag en verrekening met het bedrag dat [gedaagde sub 2] c.s. aan [eiser] verschuldigd zijn als gevolg van de tekortkoming in de uitvoering van de aannemingsovereenkomst. De vordering in reconventie zal dan ook worden afgewezen.
Conclusie en proceskosten
4.19.
De conclusie is dat de vordering van [eiser] in conventie deels zal worden toegewezen en dat de vordering van [gedaagde sub 2] c.s. in reconventie zal worden afgewezen.
4.20.
[gedaagde sub 2] c.s. zullen in conventie en reconventie als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden in conventie begroot op:
- dagvaarding € 140,60
- griffierecht € 693,00
- salaris gemachtigde €
622,00(2 punten x tarief € 311,00)
Totaal € 1.455,60
In reconventie worden de kosten aan de zijde van [eiser] begroot op € 187,00 (1 punt) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 2] c.s. hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 9.705,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2022 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] c.s. hoofdelijk tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.455,60 waarin begrepen € 622,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie
5.5.
wijst de vordering af;
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 2] c.s. tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 187,- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W.A. Schimmel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.