ECLI:NL:RBMNE:2023:3536

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
UTR 22/2711
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek inzake overeenkomsten tussen het LUMC en leveranciers van medische hulpmiddelen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 juni 2023 wordt het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn Wob-verzoek beoordeeld. Eiser had op 25 februari 2021 verzocht om openbaarmaking van documenten met betrekking tot afspraken en contracten tussen het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en leveranciers van medische hulpmiddelen. Het LUMC had het verzoek gedeeltelijk ingewilligd, maar eiser was van mening dat de zoekslag onvoldoende was en dat veel documenten niet waren verstrekt. De rechtbank oordeelt dat het LUMC niet voldoende duidelijk heeft gemaakt hoe de zoekslag is uitgevoerd en dat de motivering voor de weigering van openbaarmaking van bepaalde documenten tekortschiet. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het LUMC op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het LUMC de documenten opnieuw moet beoordelen en inzichtelijk moet motiveren welke informatie openbaar wordt gemaakt en waarom. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en de verplichting van bestuursorganen om Wob-verzoekers actief te ondersteunen bij het verkrijgen van informatie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2711

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. dr. C. Raat),
en

de Raad van Bestuur van het Leids Universitair Medisch Centrum, het LUMC

(gemachtigde: mr. A.M. van de Laar).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Het LUMC heeft deze aanvraag met het besluit van 30 november 2021 gedeeltelijk ingewilligd. Met het bestreden besluit van 28 april 2022 op het bezwaar van eiser is het LUMC daarbij gebleven.
Het LUMC heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2023 op zitting behandeld, tegelijkertijd met het beroep met nummer UTR 22/2714. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het LUMC.

Beoordeling door de rechtbank

Eiser heeft op 25 februari 2021 verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op afspraken, overeenkomsten, contracten, consultancycontracten, dienstverleningsovereenkomsten, sprekersovereenkomsten, sponsorovereenkomsten en contracten zoals benoemd in de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH) die zijn gesloten tussen 1 januari 2019 en heden tussen het LUMC en/of in het LUMC werkzame zorgprofessionals enerzijds en (rechts)personen die een medisch hulpmiddel produceren, in de handel brengen, invoeren, in voorraad hebben, wederverkopen, afleveren dan wel aan een hulpmiddel gerelateerde activiteiten verlenen anderzijds.
Het beroep richt zich tegen het besluit van 28 april 2022. Als een besluit is genomen ná 1 mei 2022 dan is daarop niet langer de Wob van toepassing maar de Wet open overheid (Woo). Voor deze beroepsprocedure geldt echter dat het bestreden besluit is genomen voor 1 mei 2022 en daarop is de toen geldende Wob van toepassing.
Het LUMC heeft de documenten waarover het Wob-verzoek gaat aan de rechtbank toegestuurd. Voor deze documenten geldt dat beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door de rechtbank uit de aard van de zaak gerechtvaardigd is. Voor de zienswijze en het bezwaarschrift van een betrokkene heeft het LUMC ook verzocht om beperkte kennisneming door de rechtbank. Bij beslissing van 8 mei 2023 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank geoordeeld dat beperkte kennisneming van deze stukken gerechtvaardigd is. Eiser heeft de rechtbank toestemming gegeven om de documenten waarvoor beperkte kennisneming geldt in te zien.
De rechtbank beoordeelt in deze beroepsprocedure of het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en of het LUMC op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan de Wob. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De reikwijdte van het Wob-verzoek
Eiser heeft allereerst aangevoerd dat het LUMC het Wob-verzoek te beperkt heeft uitgelegd. Er is ten onrechte gevraagd om precisiering van het Wob-verzoek hetgeen ten onrechte heeft geleid tot inperking. Het LUMC heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eiser zijn verzoek (vooralsnog) heeft beperkt tot de getekende overeenkomsten en contracten zoals benoemd in zijn verzoek en dat hij vooralsnog afziet van het opvragen van alle onderliggende correspondentie hierover. Dit is door eiser bevestigd in een e-mailbericht van 9 maart 2021.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het LUMC niet om precisering of inperking van het Wob-verzoek mocht vragen. Dit stond het LUMC vrij en het stond eiser vrij om daar al dan niet in mee te gaan. Uit de door eiser aangehaalde jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van de State (de Afdeling) [1] volgt ook niet dat het LUMC niet om precisering/inperking van het Wob-verzoek mocht vragen. Uit deze uitspraken volgt alleen dat een bestuursorgaan om precisering moet vragen als een verzoek te algemeen geformuleerd is en niet om precisering hoeft te vragen als een verzoek voldoende duidelijk en specifiek geformuleerd is. Eiser heeft uit coulance ingestemd met een voorlopige beperking van zijn verzoek tot de getekende overeenkomsten/contracten zoals benoemd in zijn Wob-verzoek. Hij merkt daarbij op dat hij vooralsnog afziet van onderliggende correspondentie en dat hij graag de afspraak wil maken dat hij na lezing van de openbaar gemaakte documenten, de onderliggende documenten kan opvragen, zonder opnieuw een Wob-verzoek te moeten indienen. Dit is bevestigd, zoals blijkt uit de e-mailberichten van 9 maart 2021. Het mailverkeer is tussen eiser en het Universitair Medisch Centrum Groningen en eiser heeft verzocht de afspraak ook onder andere academische ziekenhuizen te verspreiden. Dit betekent dat het LUMC zich in eerste instantie terecht heeft beperkt tot beoordeling van de getekende contracten. Ook het geschil zoals dat nu bij de rechtbank voorligt, beperkt zich dus tot de getekende contracten.
7. Het voorgaande kan er echter niet aan afdoen dat ook duidelijk is dat tussen eiser en het LUMC de afspraak is gemaakt dat eiser na ontvangst van de documenten, alsnog alle onderliggende correspondentie over de contracten tussen zorgprofessionals, het ziekenhuis en de betrokken fabrikanten kan opvragen zonder een nieuw verzoek te hoeven indienen. Niet in geschil is dat hij dit niet heeft gedaan, maar ook het LUMC had hier een taak. Artikel 3, vierde lid, van de Wob bepaalt dat het bestuursorgaan een Wob-verzoeker behulpzaam is bij het preciseren van zijn verzoek. Dit artikellid duidt op een inspanningsverplichting voor het bestuursorgaan en gaat uit van een wisselwerking tussen de Wob-verzoeker en het bestuursorgaan.
Eiser heeft tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase opgemerkt dat er nog een zoekslag gedaan moest worden naar de onderliggende documenten. Het LUMC had hierin op zijn minst aanleiding moeten zien om eiser te bevragen of de ontvangen documenten aanleiding gaven tot het opvragen van de onderliggende stukken, zoals eerder was afgesproken. De enkele vaststelling dat een actie van eiser was vereist en dat hij deze actie niet heeft ondernomen, is in het licht van het idee dat openbaarheid de regel en het beoogde doel is, die een bestuursorgaan noopt tot een actieve houding en responsiviteit, onvoldoende. Het LUMC moet eiser dan ook alsnog in de gelegenheid stellen om aan te geven of en welke onderliggende correspondentie van de contracten hij nog openbaar gemaakt wenst te zien.
De zoekslag en de documenten
8. Eiser voert aan dat de uitgevoerde zoekslag onvoldoende is (gemotiveerd) en dat daardoor veel documenten niet zijn verstrekt. Het LUMC heeft niet uitgelegd door wie, waar en op welke trefwoorden is gezocht. Verder is het doorsturen van het Wob-verzoek aan divisies waar geen juristen werken, laat staan personen met inzicht in de Wob, onvoldoende om een volledige zoekslag te garanderen.
Het LUMC heeft hierover opgemerkt dat is gezocht in de archieven waar de contracten die door de Raad van Bestuur worden getekend, worden opgeslagen. Daarnaast is het verzoek naar de vier bureaus van de vier divisies toegezonden, waar de contracten die door een manager bedrijfsvoering worden getekend, worden opgeslagen. Ter onderbouwing heeft het LUMC op zitting het e-mailbericht van 10 maart 2021 overgelegd waarin de uitvraag aan de divisies is gedaan. Tot slot wordt gezocht in het Transparantieregister om te onderzoeken of er nog meer documenten zijn die vallen onder de reikwijdte van het Wob-verzoek. Het is volgens het LUMC niet verplicht om een rapportage over te leggen van de zoekslag, zoals eiser stelt. Er zijn niet meer dan 20 documenten aangetroffen en dat is niet ongeloofwaardig.
9. De rechtbank is van oordeel dat het LUMC hiermee onvoldoende duidelijk heeft gemaakt op welke wijze (in welke bestanden en dossiers en met welke zoektermen) en door wie is gezocht. De door het LUMC gegeven toelichting is te globaal. Het overgelegde e-mail bericht bevat enige uitleg over het verzoek, wat eronder zou kunnen vallen en het verzoek om, indien er contracten op een ander niveau van de afdelingen zijn, dit naar de betrokken personen door te sturen. Evenwel is onduidelijk gebleven of is nagevraagd op welke wijze de afdelingen het verzoek hebben opgepakt, welke zoektermen zijn gebruikt en of het verzoek naar een ander niveau binnen de afdelingen is doorgestuurd. Daarom kan niet worden vastgesteld dat het onderzoek zorgvuldig is geweest. Het LUMC wordt gevolgd in zijn stelling dat het niet verplicht is om een rapportage van de zoekslag op te stellen, maar het benodigde inzicht in het onderzoek om vast te kunnen stellen dat het voldoende zorgvuldig is uitgevoerd, heeft het LUMC niet op een andere wijze geboden. Gelet op de omvang van het LUMC en de nadruk die het zelf legt op de eigen positie op de concurrerende markt, is niet zonder meer aannemelijk dat gedurende twee jaar slechts twintig overeenkomsten zijn gesloten die onder het Wob-verzoek vallen. De ontkenning hiervan komt, mede gelet op het gebrek aan controle op de uitvoering van het verzoek zoals hiervoor beschreven, niet geloofwaardig voor. Dit onderdeel van het beroep is gegrond. LUMC zal opnieuw de uitvraag moeten doen binnen de organisatie en controleren op welke wijze het verzoek bij de desbetreffende afdelingen is uitgevoerd.
10. Het LUMC heeft dus twintig documenten aangetroffen die vallen onder de reikwijdte van het Wob-verzoek zoals hiervoor uitgelegd. Omdat er belangen van derden zijn betrokken heeft het LUMC deze derden in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze te geven over eventuele openbaarmaking. Het LUMC heeft vervolgens besloten om alle documenten gedeeltelijk openbaar te maken. Aan de weigering tot openbaarmaking van passages in de documenten heeft het LUMC artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob ten grondslag gelegd.
Artikel 10 van het EVRM
11. Eiser voert aan dat zijn verzoek, omdat hij journalist is, rechtstreeks moet worden getoetst aan artikel 10 van het EVRM. De jurisprudentie van de Afdeling is niet in overeenstemming met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en kan daarom niet worden toegepast. Eiser wijst in het bijzonder naar het arrest van het EHRM van 8 november 2016. De in de Wob opgenomen weigeringsgronden, die niet vallen onder de in artikel 10, tweede lid, van het EVRM genoemde belangen, moeten buiten toepassing blijven. Eiser doelt hiermee met name op artikel 10, tweede lid, onder b en g, van de Wob, voor zover het op de (economische) belangen van het bestuursorgaan zelf ziet.
12. Het LUMC stelt zich op het standpunt dat de Afdeling [2] heeft geoordeeld dat het systeem van de Wob in overeenstemming is met de jurisprudentie van het EHRM en dat er geen aanleiding is om daarvan af te wijken.
13. De rechtbank overweegt hierover dat eiser als journalist aan artikel 10, eerste lid, van het EVRM een recht op inlichtingen van de overheid kan ontlenen. Dit recht kan op grond van het tweede lid worden onderworpen aan beperkingen die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
14. De Afdeling heeft overwogen dat er in het algemeen van mag worden uitgegaan dat de wetgever bij het formuleren van de weigeringsgronden in de artikelen 10 en 11 van de Wob heeft voorzien in beperkingen die noodzakelijk zijn in een democratische samenleving met het oog op de in artikel 10, tweede lid, van het EVRM genoemde belangen. De weigeringsgronden van de Wob strekken ter bescherming van een of meer van deze belangen, aldus de Afdeling. De rechtbank ziet aanleiding om, gelet op de beroepsgronden van eiser, te onderzoeken of daar in dit concrete geval ook van kan worden uitgegaan.
15. Op de zitting heeft het LUMC opgemerkt dat de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob alleen is toegepast om de concurrentiebelangen van de leveranciers of fabrikanten te beschermen. Deze opmerking strookt echter niet met de overwegingen in het primaire besluit, waarin is opgenomen dat artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob ook is toegepast op informatie die het LUMC (zelf) betreft, bijvoorbeeld waar inzicht in vertrouwelijke onderzoeken naar innovatieve ontwikkelingen tot financiële benadeling zou kunnen leiden, bijvoorbeeld door het mislopen van financieringen of subsidies. In het bestreden besluit is hierop niet teruggekomen. De overwegingen over artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob als subsidiaire grond voor artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob maken dat niet anders.
16. Een en ander brengt evenwel niet mee dat de weigeringsgrond buiten toepassing moet worden gelaten. Uit de wettelijke taak “kennisoverdracht ten behoeve van de maatschappij”, [3] in combinatie met de overheidsbekostiging van universiteiten, volgt dat de universiteiten naast de rijksbijdragen geacht worden eigen inkomsten te verwerven met de overdracht van kennis aan de maatschappij, door het aanbieden van contractonderwijs en - onderzoek. Hiervan bestaan vele (publiek/private samenwerkings)vormen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het LUMC daarom voor een deel zelf verantwoordelijk is voor het genereren van inkomsten op de markt (derde geldstroom). Een redelijke uitleg brengt dan met zich dat de financiële belangen van het LUMC, dat voor dit deel moet acteren op een concurrerende markt, vallen onder het doelcriterium in het belang van het voorkomen van verspreiding van vertrouwelijke mededelingen.
De rechtbank ziet dan ook geen reden om te oordelen dat deze weigeringsgrond in dit geval in strijd is met artikel 10, tweede lid, van het EVRM. Aan de vraag of de weigering tot openbaarmaking ook noodzakelijk en proportioneel is, zoals vereist door artikel 10, tweede lid, van het EVRM, komt de rechtbank voor de meeste documenten niet toe, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen over de toetsing van de ingeroepen weigeringsgronden.
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob (eerbiediging persoonlijke levenssfeer)
17. Het LUMC heeft namen van (de meeste) medewerkers en hun eventuele specialisaties weggelakt wegens de eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer. Naar de mening van het LUMC treden deze medewerkers niet vanwege hun functie in de openbaarheid. Dit geldt ook voor hoogleraren en (andere) specialisten volgens het LUMC. Eiser bestrijdt dit.
18. Het LUMC heeft deze generieke motivering (met uitzondering voor bestuurders of tekenbevoegden) voor nagenoeg alle medewerkers toegepast en naar het oordeel van de rechtbank kon hij daar niet mee volstaan. Als het gaat om hoogleraren en/of gerenommeerde onderzoekers/wetenschappers, die bekend staan als gezaghebbend in hun vakgebied, kan er naar het oordeel van de rechtbank vanuit gegaan worden dat ook zij uit hoofde van hun functie naar buiten treden. De aard van de functie brengt immers met zich dat zij wetenschappelijke onderzoeken doen en daarover publiceren (in het kader van de zogenaamde ‘valorisatie’, het verspreiden van de resultaten in de maatschappij). Een deel van de functie bevat van zichzelf dus al een aspect van openbaarheid, waarbij niet relevant is of een medewerker zich als vertegenwoordiger van het LUMC presenteert of niet. Dat is niet het criterium. Het LUMC heeft dit onvoldoende onderkend en ten onrechte geen onderscheid gemaakt naar de functies die medewerkers bekleden. Ook het weglakken van de specialisaties van alle desbetreffende personen is daarmee onvoldoende gemotiveerd. Herleidbaarheid naar personen die uit hoofde van hun functie toch al naar buiten treden is geen goede reden voor geheimhouding. Als voorbeeld noemt de rechtbank de documenten 1, 2, 3, 4, 6, 7, 14, 15, 17 en 20, waarin namen en specialismen van personen zijn weggelakt waarvan de rechtbank aanneemt dat zij uit hoofde van hun functie naar buiten treden. De motivering van het LUMC om deze namen weg te lakken schiet te kort. Voor alle eigen medewerkers in de documenten moet het LUMC alsnog motiveren of zij vanwege hun functie in de openbaarheid treden of niet. Verder dient ook het belang van openbaarheid, bijvoorbeeld de controle op de bestuursvoering te worden meegewogen. Het publiek heeft er immers belang bij om de kunnen controleren of regels van transparantie worden nageleefd.
Ook had het gezien de functies van de desbetreffende personen in dit geval op de weg van het LUMC gelegen om, indien men voornemens was om openbaarmaking van de namen te weigeren, te inventariseren hoe deze personen daar zelf tegenover stonden. [4]
De overige weigeringsgronden (artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob)
19. Het LUMC heeft delen van documenten niet openbaar gemaakt, omdat deze vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens bevatten. Het betreft dan informatie over financiële bedrijfsgegevens en technische/operationele gegevens over bepaalde producten en/of hulpmiddelen die bijvoorbeeld aan het LUMC ter beschikking zijn gesteld door de leverancier of centraal staan in de dienstverlening door het LUMC. Het gaat dan bijvoorbeeld om de vastgelegde tarifering voor de dienstverlening, financiële overzichten waaruit berekeningen of ondersteuning anderszins volgt, bedragen en betalingsvoorwaarden in het kader van een aansprakelijkheid, informatie die inzicht geeft in de activiteiten van de rechtsverhouding en concurrentiegevoelig is zoals bedrijfs- of onderzoeksmethoden, doelen, afzetmarkten, werkwijzen en ervaringen die verweven zijn met de bedrijfsprocessen van de leverancier waarbij strategische (en concurrentiegevoelige) afwegingen zijn gemaakt, waaronder het functioneren of de inzet van een bepaald hulpmiddel. Aan de weigering tot openbaarmaking van deze informatie legt het LUMC ook artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob ten grondslag, omdat het veelal zeer concurrentiegevoelige informatie is, waarvan openbaarmaking eventuele concurrentievoordelen teniet zou kunnen doen. Deze benadeling is onevenredig. Ook openbaarmaking van onderzoeksprotocollen wordt op deze grond geweigerd. Openbaarmaking daarvan zou het LUMC financieel onevenredig kunnen benadelen.
20. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de financiële afspraken in de documenten op deze gronden terecht geweigerd. Vanwege de eerder beschreven functie van het LUMC en het opereren op een concurrerende markt betreft het hier financiële gegevens waarvan aannemelijk is dat openbaarmaking van deze gegevens nadelig uitpakt voor de marktposities van het LUMC en de contracterende partijen. Op grond van artikel 10, eerste lid, onder c, en tweede lid, onder g, van de Wob hoeven gehanteerde tarieven en overeengekomen prijzen voor dienstverlening, sponsoring of advisering niet openbaar gemaakt te worden. Dat in zelfregulering bepaalde (maximum)tarieven worden gehanteerd, maakt dat niet anders, omdat hiervan (naar beneden) kan worden afgeweken en dit onderhandelingsruimte biedt. De geweigerde delen van document 18 zijn allemaal financiële gegevens en dus op goede gronden geweigerd. Voor zover de bedragen zijn gelakt in de andere documenten is dit wat de rechtbank betreft ook akkoord met toepassing van artikel 10, eerste lid, onder c en tweede lid, onder g, van de Wob.
21. De rechtbank stelt vast dat het LUMC heeft volstaan met algemene overwegingen en opsommingen van weigeringsgronden per document op de inventarisatielijst. Hij heeft niet per document aangeduid welke gronden op welk deel van de overeenkomsten van toepassing is. Voor een aantal documenten is dit toch duidelijk. De weglakkingen in documenten 13, 14 en 19 zijn akkoord, omdat het gaat om specifiek te onderzoeken/te ontwikkelen producten en de beschreven onderzoeksmethode daarvoor. Daarmee vallen de gelakte delen van deze documenten onder de motivering die LUMC voor de weigeringsgronden van artikel 10, eerste lid, onder c en tweede lid, onder g, van de Wob heeft gegeven. Gelet op het belang bij de geheimhouding ervan acht de rechtbank de weigering op deze gronden in de documenten 13, 14, 18 en 19 ook noodzakelijk en proportioneel wat betreft de toepassing van artikel 10, tweede lid, EVRM. Voor document 1 geldt dit voor de weggelakte onderzoeksmethode, maar niet gemotiveerd is waarom het geleverde product door de leverancier een geheim te houden bedrijfs- en fabricagegegeven is. Als het een productnaam is van een product dat op de markt is, is dit niet zonder meer duidelijk, ook niet als het onderwerp van onderzoek is. LUMC moet expliciet maken waarom dit onder artikel 10, eerste lid, onder c of tweede lid, onder g, van de Wob valt.
22. De weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob moet restrictief worden toegepast. In het licht daarvan heeft LUMC onvoldoende duidelijk gemaakt wat bijvoorbeeld de relevante aspecten zijn om onderdelen van de documenten onder bedrijfsgegevens te scharen. Ook het subsidiair toegepaste artikel 10, tweede lid onder g, van de Wob als subsidiaire grond biedt geen soelaas. Zo is in document 5 onduidelijk of het product/de productnaam nieuw of in ontwikkeling is en welk onevenredig nadeel er is als het desbetreffende met artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob weggelakte deel openbaar zou worden. Dit geldt ook voor het onderwerp van de spreekovereenkomsten in documenten 7, 8, 16, 17 en de overeenkomsten in de documenten 15 en 20. Samenwerking met een bedrijf of spreken op een bijeenkomst van een bedrijf alleen, zonder dat hierin te ontwikkelen producten of onderzoeksmethoden of alleen algemeen bekende techniek worden genoemd, maakt nog niet dat sprake is van openbaarmaking van een bedrijfsgegeven of onevenredig nadeel voor het LUMC als dit openbaar wordt. Ook is niet gemotiveerd dat het bijvoorbeeld om een strategie gaat van een bedrijf om een nieuwe activiteit te gaan ontplooien.
23. Document 3 ziet LUMC als een sponsorovereenkomst, maar naar inhoud lijkt meer sprake te zijn van dienstverlening. De inhoud ervan (appendix 1 onder 1) is nagenoeg volledig gelakt, terwijl zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet is vast te stellen waarom sprake is van bijvoorbeeld bijzondere, exclusieve en daarom geheim te houden onderzoeksmethoden of producten. De rechtbank kan niet anders dan vaststellen dat in algemene termen werkzaamheden als training, onderwijs, advisering, reviews of productontwikkeling zijn genoemd, waarvan niet duidelijk is waarom hierop een weigeringsgrond van toepassing is. Dat geldt ook voor het merendeel van de weggelakte onderdelen in documenten 9 en 11 (onder 1 en 2 beschreven duties). Daar waar expliciet sprake is van namen en inhoud van producten, trainingsprogramma’s (nummers 3, 4 en 5) kan gesproken worden van inzicht in bedrijfsprocessen. In document 12 valt zonder toelichting niet in te zien waarom de algemene beschrijvingen van categorieën patiënten en de algemene ontwikkeling in therapieën, geheime bedrijfsgegevens zijn. Ook hier schiet de motivering tekort.
24. Het gevolg van de weglakkingen is dat vooral niet openbaar is gemaakt dat medewerkers van het LUMC diensten verlenen voor de bedrijven met wie de overeenkomsten zijn gesloten en tegen welke tarieven. Er is evenwel geen goede reden om het onderwerp van de overeenkomst (de inhoud van de dienstverlening) weg te lakken als dat geen verband houdt met de weigeringsgronden die LUMC heeft gehanteerd, te weten artikel 10, eerste lid, onder c en tweede lid, onder g, van de Wob. Als het onderwerp van spreekbeurten, sponsoring/naamsbekendheid /marketing of dienstverlening slechts in algemene termen is genoemd, valt niet in te zien waarom het vertrouwelijk overgelegde bedrijfsgegevens betreft of onevenredig nadeel voor het LUMC zou opleveren als dit openbaar wordt gemaakt. Dan wordt feitelijk het gehele contact tussen de desbetreffende medewerkers en bedrijven geheim gehouden en daarvoor is in de Wob geen goede reden te vinden. Dat op zichzelf bijeenkomsten en trainingen plaatsvinden bij bedrijven en tussen bedrijven en academische ziekenhuizen mag algemeen bekend verondersteld worden en maakt nog niet dat hiermee zodanig inzicht in de bedrijfsvoering ontstaat dat geheimhouding gerechtvaardigd is. Het belang van openbaarheid zal in dat soort gevallen in de regel prevaleren. Dat alleen hierdoor al een onevenredig nadeel zou optreden is niet aannemelijk.
25. Ook in document 4 is de inhoud van de dienstverlening/advisering weggelakt, terwijl deze (zonder nadere toelichting) toch alleen in algemene bewoordingen zijn overeengekomen. De weigeringsgronden artikel 10, eerste lid, onder c, en tweede lid, onder g, van de Wob zijn zonder nadere toelichting niet zonder meer van toepassing, dan wel onvoldoende gemotiveerd toegepast.
Dit geldt ook voor pagina 8 van document 5. Zonder toelichting is niet vast te stellen dat de geweigerde informatie een beschermingswaardig bedrijfsgegeven betreft of waarom sprake zou zijn van onevenredig nadeel voor het LUMC als dit openbaar wordt. Te meer daar uit dit document valt af te leiden dat het de bedoeling is dat het resultaat van de overeenkomst uiteindelijk toch openbaar wordt. Het LUMC had dit bij de beoordeling moeten betrekken. Document 10 bevat meer bijzonderheden, maar ook hier is zonder nadere toelichting niet duidelijk of het om algemeen bekende hulpmiddelen en therapieën gaat of dat het gaat om nieuwe ontwikkelingen.
26. De rechtbank komt tot de conclusie dat de motivering van de toepassing van de weigeringsgronden van artikel 10, eerste lid, onder c en tweede lid, onder g, van de Wob tekortschiet, met uitzondering van de afgesproken bedragen en tarieven en de (overige) weglakkingen in de documenten 13, 14 en 19. Weigering van de delen in de andere documenten, waarin de overeengekomen diensten in algemene termen zijn omschreven, ligt niet voor de hand en mist in ieder geval de noodzakelijke motivering. Bijvoorbeeld over of een product in ontwikkeling is, al op de markt is en of een onderzoeksmethode nieuw is of uniek voor dat product. De rechtbank stelt vast dat de besluitvorming ten aanzien van de documenten met uitzondering van de documenten 13, 14, 18 en 19 tekort schiet dan wel dat er geen redenen zijn om de desbetreffende onderdelen te weigeren. De beroepsgrond dat de weigeringsgronden van artikel 10, eerste lid aanhef en onder c en tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob te generiek zijn toegepast, slaagt dan ook voor de overige documenten. Bij die documenten is sprake van een motiveringsgebrek. Op deze wijze kan de rechtbank evenmin toetsen of voldaan is aan de eis dat de beperking op het recht om inlichtingen te ontvangen uit artikel 10 van het EVRM in dit geval voldoet aan de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit uit het tweede lid van deze verdragsbepaling.
27. De grote hoeveelheid motiveringsgebreken lenen zich, tezamen met een nieuw in te stellen onderzoek naar het aantal overeenkomsten dat onder het Wob-verzoek valt, naar het oordeel van de rechtbank niet voor een herstel als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb, zodat de rechtbank het besluit zal vernietigen. Het LUMC zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen.
Conclusie en gevolgen
28. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, behoudens de weigering om (1) informatie uit de documenten 13, 14, 18 en 19 en (2) financiële informatie in de overige documenten, openbaar te maken op grond van artikel 10, eerste lid, onder c en tweede lid, onder g, van de Wob. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het LUMC een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Dit betekent dat het LUMC de documenten opnieuw moet beoordelen en op inzichtelijke wijze per geweigerde passage moet motiveren op welke weigeringsgrond openbaarmaking wordt geweigerd en waarom. De rechtbank geeft het LUMC hiervoor twaalf weken.
29. Omdat het beroep gegrond is moet het LUMC het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het LUMC moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 28 april 2022 behalve de geweigerde financiële informatie in de documenten en de met toepassing van artikel 10, eerste lid, onder c en tweede lid, onder g, van de Wob geweigerde informatie uit de documenten 13, 14, 18 en 19;
- draagt het LUMC op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het LUMC het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het LUMC tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzitter, en mr. J.J. Catsburg en mr. M.L. van Emmerik, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraken van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1451 en 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:550.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2883
3.Artikel 1.3, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
4.Artikel 10, derde lid, van de Wob.