ECLI:NL:RBMNE:2023:3533

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
23/2546
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening WIA-uitkering wegens ontbreken spoedeisend belang

In deze zaak heeft verzoeker een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Op 6 juni 2023 heeft het Uwv aan verzoeker meegedeeld dat zijn aanvraag niet verder in behandeling wordt genomen. Hierop heeft verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter van de rechtbank.

De voorzieningenrechter heeft op 30 juni 2023 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen omdat het kennelijk ongegrond is. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is, aangezien verzoeker niet heeft aangetoond dat hij in een acute financiële noodsituatie verkeert. De voorzieningenrechter wijst erop dat bij financiële geschillen, zoals deze, doorgaans geen spoedeisend belang aanwezig is, tenzij er sprake is van onomkeerbare situaties zoals dreigende uithuiszetting of afsluiting van essentiële voorzieningen.

Verzoeker heeft weliswaar aangevoerd dat hij en zijn echtgenote niet kunnen rondkomen van hun inkomen, maar heeft dit niet voldoende onderbouwd met schriftelijke stukken. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen evident onrechtmatig besluit van het Uwv is, en dat het verzoek om voorlopige voorziening daarom wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier mr. G.M.T.M. Sips, en is openbaar uitgesproken op 30 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2546

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juni 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv).

Inleiding

1. Verzoeker heeft bij het Uwv een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk
en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ingediend. Met een beslissing van 6 juni 2023 heeft het Uwv aan verzoeker laten weten dat zijn aanvraag niet (verder) in behandeling wordt genomen.
2. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verder heeft verzoeker de
voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
4. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen, omdat het kennelijk ongegrond is.
Hieronder zal zij uitleggen waarom.
Geen spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen
een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij daarom in principe geen voorlopige voorziening treft. Uit de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken blijkt dat pas sprake is van een acute financiële noodsituatie bij dreigende acute uithuiszetting, afsluiting van levering van water en energie of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten.
6. In reactie op het verzoek van de voorzieningenrechter om een nadere onderbouwing van
het spoedeisend belang te geven, heeft verzoeker aangevoerd dat hij wil voorkomen dat hij in een financiële noodsituatie terechtkomt, dat hij en zijn echtgenote niet maandenlang kunnen leven van het kleine inkomen (een WIA-uitkering) van zijn echtgenote. Haar inkomen is te laag om de hypotheek en de overige maandelijkse rekeningen te kunnen betalen en zij hebben geen financiële reserves.
7. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij in een
zodanige financiële noodsituatie verkeert dat hij niet (meer) in zijn primaire levensbehoeften kan voorzien. Hij heeft niet onderbouwd met schriftelijke stukken dat hij moet rondkomen van minder dan het voor hem geldende sociaal minimum. Van een acute financiële noodsituatie, die nu tijdens de bezwaarprocedure aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening, is dan ook geen sprake. De voorzieningenrechter neemt daarom in dit geval geen spoedeisend belang aan.
besluit niet evident onrechtmatig
8. Bij het ontbreken van spoedeisend belang, kan alleen een voorlopige voorziening
worden getroffen als het besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het Uwv ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit uiteindelijk in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is vooralsnog niet gebleken dat zeer ernstig moet worden getwijfeld aan de juistheid van het door Uwv ingenomen standpunt. Van een evident onrechtmatig besluit is geen sprake.

Conclusie en gevolgen

9. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het
verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.