ECLI:NL:RBMNE:2023:352

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
10229866
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging arbeidsovereenkomst bepaalde tijd door werkgever na faillissement van de rechtsvoorganger en de gevolgen voor de werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, een besloten vennootschap aangeduid als [verweerder]. De werknemer was sinds 3 maart 1980 in dienst bij [verweerder], maar na het faillissement van het bedrijf op 8 februari 2022 werd zijn arbeidsovereenkomst opgezegd door de curator. Vervolgens trad [verzoeker] op 1 maart 2022 opnieuw in dienst bij [verweerder] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van zeven maanden. Op 23 juni 2022 werd hem meegedeeld dat deze overeenkomst niet verlengd zou worden. De werknemer heeft hiertegen geprotesteerd en verzocht om een billijke vergoeding, transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding, omdat hij van mening was dat de opzegging niet rechtsgeldig was.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst van 1 maart 2022 moet worden beschouwd als een voortzetting van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van 3 maart 1980. De rechter concludeerde dat [verweerder] als rechtsopvolger van de failliete onderneming moet worden beschouwd en dat het faillissement geen belemmering vormt voor de toepassing van artikel 7:668a lid 2 BW. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opzegging in strijd was met de wet en dat [verzoeker] recht heeft op een billijke vergoeding, die is vastgesteld op € 17.290,25, evenals een transitievergoeding van € 48.255,69 en een gefixeerde schadevergoeding van € 13.599,36. Daarnaast is [verweerder] veroordeeld tot het verstrekken van bruto-netto specificaties en tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.

De uitspraak benadrukt de rechten van werknemers bij de overgang van ondernemingen en de gevolgen van faillissementen voor arbeidsovereenkomsten. De kantonrechter heeft de werkgever ook aangesproken op zijn gedrag tijdens de procedure, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om de werknemer een billijke vergoeding toe te kennen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10229866 UE VERZ 22-361 YM/698
Beschikking van 3 februari 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M. de Greeff, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerder],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerder]
verwerende partij,
gemachtigde: de heer [Werkgever] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit:
  • Het verzoekschrift met 4 producties
  • De e-mail van 2 januari 2023 met 1 aanvullende productie aan de zijde van [verzoeker] .
  • De aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 13 januari 2023, waaruit blijkt dat [verzoeker] en zijn echtgenote zijn verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd en [Werkgever] , directeur/aandeelhouder van [verweerder] .

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[verzoeker] is op 3 maart 1980 bij [verweerder] in dienst getreden. Dit bedrijf is op 8 februari 2022 failliet verklaard.
2.2.
Op 10 februari 2022 heeft de curator het dienstverband met [verzoeker] opgezegd met inachtneming van de opzegtermijn.
2.3.
Op 1 maart 2022 is [verzoeker] in dienst getreden bij [verweerder] , op basis van een arbeidsovereenkomst voor 7 maanden.
2.4.
Op 23 juni 2022 heeft [verweerder] bericht dat de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] per
30 september 2022 niet verlengd wordt, althans per die datum eindigt.
2.5.
[verzoeker] heeft geprotesteerd tegen deze opzegging en zich beschikbaar gehouden voor zijn werk.
2.6.
[verweerder] heeft hierop niet gereageerd.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt - na intrekking van de verzochte voorlopige voorziening en het
primaire verzoek - hem een billijke vergoeding toe te kennen van € 59.497,20 bruto, de gefixeerde schadevergoeding van € 13.599,36 bruto, een transitievergoeding van € 48.255,69 bruto, de eindafrekening, bestaande uit de niet-genoten vakantiedagen en vakantietoeslag, dit alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2022 tot de dag van voldoening alsmede het verstrekken van bruto/netto specificaties op straffe van een dwangsom van
€ 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00, een en ander vermeerderd met de kosten van de procedure.
3.2.
[verzoeker] is van mening dat de opzegging/aanzegging niet rechtsgeldig is.
[verzoeker] heeft 42 jaar bij [verweerder] gewerkt en [verweerder] moet beschouwd worden als de rechtsopvolger van [verweerder] . [verzoeker] heeft onafgebroken dezelfde werkzaamheden verricht, op dezelfde locatie en tegen dezelfde arbeidsvoorwaarden. Het faillissement staat aan opvolgend werkgeverschap niet in de weg. Nu er sprake is van elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten, geldt de arbeidsovereenkomst van 3 maart 2022 als te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd. Dit heeft tot gevolg dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst in strijd met het bepaalde in artikel 7:671 en 7:671a BW heeft opgezegd.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] heeft tegen de in r.o. 3.2 weergegeven gronden voor het verzoek geen inhoudelijk verweer gevoerd. [Werkgever] verklaarde ter zitting dat hij zich door [verzoeker] onheus bejegend voelt. Hij heeft er alles aan gedaan om het personeel te behouden en hij heeft erg geleden onder het faillissement.

5.De beoordeling

5.1.
De eerste vraag die beantwoord dient te worden luidt of [verweerder] de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege kon laten eindigen. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. Hieronder wordt uitgelegd waarom dit het geval is.
5.2.
Met [verzoeker] is de kantonrechter van oordeel dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 1 maart 2022 aangemerkt dient te worden als een voortzetting van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van 3 maart 1980. Ook is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder] beschouwd dient te worden als rechtsopvolger van [verweerder] , nu [verweerder] dit niet heeft weersproken. Het faillissement van [verweerder] staat daar niet aan in de weg. Immers in artikel 7:666 BW wordt artikel 7:668a lid 2 BW niet uitgesloten van toepassing op de overgang van een onderneming, indien de werkgever in staat van faillissement wordt verklaard. Ook staat de regelmatige opzegging van het dienstverband door de curator daar niet aan in de weg.
5.3.
De conclusie is dan ook dat [verzoeker] vanaf 1 maart 2022 bij [verweerder] werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en dat de gedane opzegging in strijd is met artikel 7:671 en 7:671a BW.
5.4.
[verzoeker] heeft bij verzoekschrift primair toelating tot het werk verzocht, op straffe van een dwangsom en loondoorbetaling. In reactie hierop verklaarde [Werkgever] tijdens de mondelinge behandeling dat [verzoeker] wel weer mocht komen werken in [vestigingsplaats] . Volgens [Werkgever] heeft [verweerder] geen of nauwelijks nog activiteiten, ‘maar polyester kon overal gemaakt worden’.
5.5.
In reactie hierop heeft de echtgenote van [verzoeker] een schriftelijke verklaring namens [verzoeker] voorgelezen. Zij verklaarde onder meer dat [verzoeker] ervan uit ging dat hij bij aanvang van de nieuwe arbeidsovereenkomst bij [verweerder] tot zijn pensioen (destijds nog 17,5 maanden) zou kunnen blijven werken. Hij was geschrokken van het faillissement en begreep niet waarom hij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kreeg aangeboden, na 42 jaar werkzaam te zijn geweest voor hetzelfde bedrijf. Toen hij een advocaat inschakelde reageerde [Werkgever] laaiend. Op de laatste werkdag heeft [Werkgever] hem letterlijk het pand uitgejaagd door te schreeuwen; ‘ga weg, ga weg, je krijgt geen cent van me’. Het was voor [verzoeker] een enorme klap om op zijn laatste werkdag op deze wijze te moeten vertrekken.
5.6.
In het licht van deze - door [Werkgever] verder niet weersproken - gang van zaken en het uit de hoge hoed getoverde maar niet onderbouwde aanbod van [Werkgever] aan [verzoeker] om te komen werken in [vestigingsplaats] , acht de kantonrechter het niet onbegrijpelijk dat [verzoeker] hier niet op is ingegaan. [verzoeker] heeft zijn hele werkzame leven (42 jaar) in [vestigingsplaats] gewerkt en hij woont in [woonplaats] . Alleen al vanwege de reisafstand tussen [woonplaats] en [vestigingsplaats] (132 km) was het – ter zitting uit de hoge hoed getoverde - aanbod van [Werkgever] geen aanbod dat [verzoeker] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kon weigeren. Indien [Werkgever] het een serieuze optie had gevonden om [verzoeker] opnieuw toe te laten tot het werk, had hij in een veel eerder stadium met de gemachtigde van [verzoeker] in overleg kunnen treden teneinde de opties te onderzoeken. [Werkgever] heeft voorafgaande aan de mondelinge behandeling echter nergens op gereageerd en het op de zitting laten aankomen. Deze houding/opstelling van [Werkgever] verdient bepaald niet de schoonheidsprijs.
5.7.
Beoordeeld dient dan ook te worden of [verzoeker] recht heeft op een billijke vergoeding. Gezichtspunten voor het vaststellen van de hoogte van een billijke vergoeding zijn door de Hoge Raad (niet limitatief) opgesomd in het New Hairstyle arrest (ECLI:NL:HR:2017:1187). Die gezichtspunten lenen zich ook voor toepassing in deze zaak. Niet in alle gevallen kunnen de gevolgen van de opzegging van de arbeidsovereenkomst, voor zover deze zijn toe te rekenen aan de werkgever op grond van het hem te maken verwijt, geacht worden reeds volledig te zijn gecompenseerd door de transitievergoeding. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding gaat het er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Bij de vergelijking van de hypothetische situatie zonder verwijtbaar handelen en de situatie met verwijtbaar handelen kan ermee rekening worden gehouden of de werknemer inmiddels andere inkomsten heeft en met de inkomsten die hij/zij in redelijkheid in de toekomst kan verwerven. Bij de vergelijking dient bovendien de eventueel aan de werknemer toekomende transitievergoeding te worden betrokken. Voor zover elementen van de vaststelling van de billijke vergoeding zien op de vergoeding van schade van de werknemer, lenen de wettelijke regels van art. 6:95 e.v. BW zich voor overeenkomstige toepassing.
5.8.
Vaststaat dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] in strijd met de wet heeft opgezegd, [verzoeker] op zijn laatste werkdag op schofferende wijze de deur heeft gewezen en op geen enkele manier heeft geprobeerd om deze pijnlijke situatie op constructieve wijze op te lossen. [Werkgever] heeft zijn hakken in het zand gezet en had vooral zelfmedelijden. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerder] ernstig verwijtbaar gehandeld en om deze reden heeft [verzoeker] recht op een billijke vergoeding. De vraag is dan ook welk bedrag in casu billijk is.
5.9.
[verzoeker] heeft om toekenning van een bedrag van € 59.497,20 bruto verzocht. Dit bedrag is berekend op basis van de tijd die het dienstverband nog zou duren tot aan de dag dat [verzoeker] AOW zou gaan ontvangen en gebaseerd op een salaris van € 3.148,00 bruto exclusief 8% vakantietoeslag per maand. Dit uitgangspunt is in lijn met het New Hairstyle-arrest. Niet ondenkbaar is dat [verzoeker] tot zijn AOW-leeftijd gewerkt zou hebben bij [verweerder] . Dit klemt te meer indien [verweerder] ervan op de hoogte zou zijn geweest, dat doorwerken door [verzoeker] tot aan zijn AOW-leeftijd, aanzienlijk goedkoper zou zijn geweest dan opzeggen en betaling van de billijke vergoeding, de transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding. Bij de bepaling van de billijke vergoeding dient echter rekening te worden gehouden met eventuele andere inkomsten van [verzoeker] . [verzoeker] heeft ter zitting verklaard dat hij vanaf 1 oktober 2022 een WW-uitkering ontvangt. Deze duurt maximaal 24 maanden en in het geval van [verzoeker] tot aan zijn AOW-leeftijd, op 19 maart 2024. De eerste twee maanden bedroeg de WW-uitkering € 2.549,88 bruto (75% van zijn bruto maandsalaris) daarna tot aan zijn pensioen
€ 2.379,88 bruto per maand (70% van zijn salaris). In totaal is hiermee een bedrag van
€ 42.179,95 bruto gemoeid. Hiermee is de inkomensschade van [verzoeker] door de onregelmatige opzegging beperkt. Het totaal aan WW te ontvangen bedrag strekt om deze reden in mindering op de door [verzoeker] berekende billijke vergoeding. Aldus wordt een bedrag van
€ 17.290,25 bruto toegewezen.
5.10.
[verzoeker] heeft tevens de transitievergoeding verzocht, die hij berekend heeft op een bedrag van € 48.255,69 bruto. Als de arbeidsovereenkomst door of vanwege de werkgever wordt beëindigd heeft de werknemer in beginsel recht op een transitievergoeding. Deze vergoeding is enerzijds bedoeld als compensatie voor het ontslag en anderzijds is de transitievergoeding bedoeld om de overgang naar ander betaald werk te vergemakkelijken.
In deze zaak dient deze vergoeding als compensatie voor het onverwachte en verwijtbare ontslag alsmede ter compensatie voor het feit dat [verzoeker] 42 jaar voor [verweerder] en haar rechtsvoorganger werkzaam is geweest, zonder dat pensioen voor hem is opgebouwd. Het bedrag wordt toegewezen als verzocht, ook omdat [verweerder] tegen de hoogte geen verweer heeft gevoerd.
5.11.
Ook de gefixeerde schadevergoeding wordt toegewezen als verzocht, omdat ook hiertegen geen verweer is gevoerd.
5.12.
[verzoeker] verzoekt tevens om [verweerder] te veroordelen tot het opmaken van een correcte eindafrekening en haar te veroordelen tot uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen en de vakantietoeslag. Hoewel [verzoeker] hier in beginsel recht op heeft, is het verzoek niet toewijsbaar omdat dit te vaag is. Wat is een correcte eindafrekening, hoeveel niet-genoten vakantiedagen heeft [verzoeker] en wat is er nog aan vakantietoeslag verschuldigd? Nu [verzoeker] dit verzoek niet voldoende concreet heeft onderbouwd, wordt dit afgewezen.
5.13.
De verzochte wettelijke rente over de billijke vergoeding en de gefixeerde schadevergoeding is toewijsbaar vanaf 1 oktober 2022 tot de dag der voldoening. De verzochte wettelijke rente over de transitievergoeding is toewijsbaar vanaf 1 november 2022.
5.14.
Het verzoek dat ziet op het verstrekken van bruto netto specificaties van de verschuldigde bedragen wordt toegewezen, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag, tot een maximum van € 10.000,00.
5.15.
[verzoeker] maakt aanspraak op een bedrag van € 1.988,52 als vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [verweerder] heeft hiertegen geen verweer gevoerd. Het verzochte bedrag is verder in overeenstemming met de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, zodat dit verzoek zal worden toegewezen.
5.16.
Gelet op de uitkomst van deze procedure, wordt [verweerder] in de kosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op:
- griffierecht € 693,00
- salaris gemachtigde €
747,00(vast tarief kort geding kanton)
Totaal € 1.440,00
5.17.
De verzochte nakosten worden op de hierna te vermelden wijze toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [verweerder] te betalen aan [verzoeker] :
  • een billijke vergoeding van € 17.290,25 bruto;
  • de gefixeerde schadevergoeding van € 13.599,36 bruto;
  • deze bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2022 tot de dag van voldoening;
  • de transitievergoeding van € 48.255,69 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2022 tot de dag van voldoening;
6.2.
veroordeelt [verweerder] tot het verstrekken van bruto-netto specificaties van de bedragen in r.o. 6.1., zulks op straffe van een dwangsom van € 100,00, indien [verweerder] na betaling van deze bedragen hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 10.000,00;
6.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 1.988,52 aan buitengerechtelijke kosten;
6.4.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] , tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 1.486,00, waarin begrepen € 793,00 aan salaris gemachtigde;
6.5.
veroordeelt [verweerder] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [verzoeker] volledig aan deze beschikking voldoet, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
6.6.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, kantonrechter en uitgesproken op
3 februari 2023.