ECLI:NL:RBMNE:2023:351

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
10089086 UC EXPL 22-6010
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder, [eiseres] B.V., en twee huurders, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De huurders hadden een woning gehuurd van [eiseres] B.V. voor een maandelijkse huurprijs van € 1.375,00. De huurovereenkomst was schriftelijk vastgelegd en bevatte bepalingen over hoofdelijkheid en medehuur. De relatie tussen de huurders eindigde in juli 2022, waarna [gedaagde sub 2] aan de verhuurder meldde dat zij niet meer in de woning woonde. Er was echter een huurachterstand ontstaan van € 5.500,00 op het moment van dagvaarding, die opliep tot € 11.000,00 bij de uitspraak. De verhuurder vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, alsook betaling van de huurachterstand en proceskosten.

De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde sub 1] niet had gereageerd op de dagvaarding en verstek was verleend. Ten aanzien van [gedaagde sub 2] werd geoordeeld dat zij hoofdelijk aansprakelijk bleef voor de huurachterstand, ondanks haar vertrek uit de woning. De kantonrechter ontbond de huurovereenkomst en veroordeelde beide huurders om de woning te ontruimen en de huurachterstand te betalen. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente werd afgewezen, omdat de kantonrechter deze bedingen als onredelijk bezwarend voor de consument beschouwde. De proceskosten werden toegewezen aan de verhuurder, die ook het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10089086 UC EXPL 22-6010 aw/1370
Vonnis van 25 januari 2023
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde sub 1] ,
gedaagde partij,
niet verschenen,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partij
gemachtigde: mr. P.S. Folsche.

1.De procedure

Hoe de procedure is verlopen, blijkt uit het volgende:
  • de dagvaarding met 4 producties is op 5 september 2022 bij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bezorgd,
  • [gedaagde sub 1] heeft niet op de dagvaarding gereageerd. Tegen [gedaagde sub 1] is verstek verleend,
  • [gedaagde sub 2] heeft schriftelijk op de dagvaarding gereageerd (conclusie van antwoord). Zij heeft 4 producties bijgevoegd,
  • daarna heeft [eiseres] schriftelijk gereageerd (conclusie van repliek). Zij heeft 4 producties bijgevoegd,
  • als laatste heeft [gedaagde sub 2] schriftelijk gereageerd (conclusie van dupliek),
  • vervolgens heeft de kantonrechter bepaald dat op 25 januari 2023 vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben van [eiseres] gehuurd de woning gelegen aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning). De overeengekomen huurprijs bedraagt € 1.375,00 per maand en is bij vooruitbetaling verschuldigd.
2.2.
De huurovereenkomst is schriftelijk vastgelegd. De Algemene bepalingen huurovereenkomst zelfstandige en onzelfstandige woonruimte van 30 juli 2003 maken deel uit van de huurovereenkomst. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
Artikel 17: Hoofdelijkheid en Medehuur
17.1
Indien meerdere personen zich als huurder hebben verbonden, zijn deze steeds hoofdelijk en ieder voor het geheel jegens verhuurder aansprakelijk voor alle uit de huurovereenkomst voortvloeiende verbintenissen. Uitstel van bestaling of kwijtschelding door verhuurder aan één der huurdersof een aanbod daartoe, betreft alleen die huurder.
17.2
Iemand die samen met één of meer anderen de huurovereenkomst met verhuurder is aangegaan en heeft ondertekend, zonder dat er sprake is van wettelijke medehuurderschap, verliest zijn medehuurderschap niet door het gehuurde definitief te verlaten. Ook dan blijft hij hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Een contractuele medehuurder (samenhuurder) kan slechts samen met de andere huurder(s) de huurovereenkomst door schriftelijke opzegging, zoals gesteld in artikel 19.1, beëindigen.”
2.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben een affectieve relatie gehad, die omstreeks juli 2022 is geëindigd. [gedaagde sub 2] heeft op 16 juli 2022 aan [eiseres] bericht dat zij niet meer in de woning woonachtig was en dat [gedaagde sub 1] daar woonde met een ander. Zij heeft aan [eiseres] gevraagd haar te schrappen als contractueel medehuurster van de woning. [eiseres] heeft daar niet mee ingestemd.
2.4.
Er is in juni 2022 een huurachterstand ontstaan. Deze was per datum dagvaarding opgelopen tot € 5.500,00.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert in de dagvaarding dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de huurovereenkomst zal ontbinden;
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal veroordelen om de woning te ontruimen en verlaten;
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk zal veroordelen om aan [eiseres] te betalen: € 6.161,16 (namelijk € 5.500,00 achterstallige huur tot en met september 2022 + € 650,38 buitengerechtelijke incassokosten + € 10,78 wettelijke rente tot 5 september 2022) te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.500,00 vanaf 5 september 2022 tot de voldoening, de vervallen huurtermijnen vanaf oktober 2022 tot aan de datum van de ontbinding en € 1.375,00 per maand als schadevergoeding over de periode vanaf de ontbinding tot de daadwerkelijke ontruiming;
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen – samengevat – ten grondslag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van hun betalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst. [eiseres] heeft daarom recht op ontbinding van de huurovereenkomst. Naast betaling van de achterstallige huur dienen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan haar ook de schade te vergoeden die het gevolg is van hun wanprestatie. Op grond van de huurovereenkomst zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk voor alle verplichtingen van de huurder uit de huurovereenkomst, ongeacht of zij beiden nog van de woning gebruik maken.
3.3.
[gedaagde sub 2] betwist niet dat zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de verplichtingen van de huurder uit de huurovereenkomst. Zij wil zo snel mogelijk van die verplichtingen verlost worden en verzet zich daarom niet tegen de gevorderde ontbinding. Zij vraagt de kantonrechter echter de gevorderde ontruiming niet jegens haar toe te wijzen, omdat zij al uit de woning is vertrokken. Ook vraagt zij de kantonrechter de vordering ter zake van de huurachterstand alleen jegens [gedaagde sub 1] toe te wijzen, omdat [eiseres] heeft geweigerd haar te ontslaan uit haar contractuele verplichtingen en zij bovendien heeft gekozen voor een bodemprocedure in plaats van een kort geding, waardoor de huurachterstand onnodig is opgelopen. Het is [gedaagde sub 1] die over de betreffende periode het huurgenot heeft gehad. Het is daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiseres] het deel van de huurachterstand dat zij had kunnen voorkómen door een kort geding procedure aan te spannen, op [gedaagde sub 2] verhaalt. Verder stelt [gedaagde sub 2] dat zij geen buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is geworden omdat [eiseres] de sommatie per post verzonden heeft naar het adres van de woning, terwijl zij wist dat [gedaagde sub 2] daar niet langer verbleef en zij bekend was met haar e-mailadres.

4.De beoordeling

Ten aanzien van [gedaagde sub 1]

4.1.
[eiseres] heeft een vordering ingesteld. [gedaagde sub 1] heeft niet (tijdig) op die vordering gereageerd en heeft ook geen uitstel gevraagd om op een later moment nog te reageren. De kantonrechter heeft daarom tegen [gedaagde sub 1] verstek verleend.
4.2.
Er is sprake van een aanzienlijke huurachterstand, terwijl het gaat om woonruimte. De kantonrechter constateert dat [eiseres] in de dagvaarding heeft gesteld en onderbouwd dat zij heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 2 van het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening.
4.3.
De vordering zal ten opzichte van [gedaagde sub 1] worden toegewezen, omdat deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, die worden afgewezen. Voor de motivering van die afwijzing wordt verwezen naar wat hierna onder 4.13. tot en met 4.18. is overwogen.
4.4.
Voor de proceskostenveroordeling wordt verwezen wat hierna onder 4.20 wordt overwogen.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2]
Ontbinding, ontruiming
4.5.
De huurovereenkomst zal vandaag op vordering van [eiseres] worden ontbonden, wegens het bestaan van een aanzienlijke huurachterstand. [gedaagde sub 2] heeft tegen dit deel van de vordering geen verweer gevoerd.
4.6.
[gedaagde sub 2] heeft de kantonrechter gevraagd de gevorderde ontbinding ten opzichte van haar af te wijzen, omdat zij niet meer in de woning verblijft. Dat verzoek wordt niet gehonoreerd. [gedaagde sub 2] is als contractueel medehuurder namelijk – net als [gedaagde sub 1] – verplicht om de woning bij het einde van de huur weer ter beschikking van [eiseres] te stellen, (kort gezegd) in dezelfde staat waarin zij deze heeft aanvaard (artikel 7:224 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Het doet daarbij niet ter zake of zij nog in de woning woont. De gevorderde veroordeling tot ontruiming wordt daarom ook ten opzichte van haar toegewezen.
Huurachterstand
4.7.
[gedaagde sub 2] heeft aangevoerd dat zij klem zit: haar relatie met [gedaagde sub 1] is verbroken en zij woont niet meer in het gehuurde, terwijl [eiseres] weigert haar uit haar contractuele verplichtingen als huurder te ontslaan. Die situatie, hoe moeilijk ook voor [gedaagde sub 2] , kan echter niet leiden tot een afwijzing van de gevorderde huurachterstand, waarvoor zij immers naast [gedaagde sub 1] hoofdelijk aansprakelijk is. [eiseres] heeft gesteld – en [gedaagde sub 2] heeft niet betwist – dat zij heeft voldaan aan artikel 2 van het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening. Dat houdt in dat [eiseres] [gedaagde sub 2] heeft gewezen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening en dat zij, omdat [gedaagde sub 2] daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, bij de gemeente melding heeft gemaakt van de huurschuld en de contactgegevens van [gedaagde sub 2] aan de gemeente heeft doorgegeven. De kantonrechter geeft [gedaagde sub 2] in overweging om, voor zover zij dat nog niet heeft gedaan, van de aangeboden schuldhulpverlening gebruik te maken.
4.8.
Als het gaat om de huurachterstand geldt verder dat niet ter zake doet of [gedaagde sub 2] nog van de woning gebruik heeft gemaakt in de periode waarop de vordering ziet. Zij heeft in die periode het huurrecht van de woning gehad en zij is daarom – net als [gedaagde sub 1] – aan [eiseres] huur verschuldigd. De omstandigheid dat zij in die periode geen gebruik van de woning heeft gemaakt omdat zij wegens het eindigen van de affectieve relatie met [gedaagde sub 1] uit de woning is vertrokken, komt in de rechtsverhouding tussen haar en [eiseres] voor haar rekening en risico en ontslaat haar dus niet van haar betalingsverplichting ten opzichte van [eiseres] .
4.9.
[gedaagde sub 2] erkent dat zij in beginsel hoofdelijk aansprakelijk is voor de huurachterstand, maar zij meent dat die huurachterstand door de wijze van procederen van [eiseres] onnodig is opgelopen: [eiseres] heeft niet gekozen voor een kort geding procedure, zoals gebruikelijk is bij een huurachterstand van drie maanden of meer, maar voor een veel langer durende bodemprocedure. Op het moment dat [gedaagde sub 1] verstek liet gaan en uit haar conclusie van antwoord bleek dat ook zij de vordering niet betwistte, had [eiseres] alsnog een kort geding procedure moeten instellen. Voor zover [eiseres] de huurachterstand had kunnen voorkomen door voortvarender te procederen is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat zij een beroep doet op de hoofdelijke verbondenheid van [gedaagde sub 2] . Die hoofdelijkheid bestaat immers ter waarborging van de gerechtvaardigde incassobelangen van [eiseres] , niet om van [gedaagde sub 2] te kunnen blijven plukken in een situatie waar zij geen kant op kan, zo betoogt [gedaagde sub 2] .
4.10.
De kantonrechter volgt [gedaagde sub 2] niet in dat verweer. Zolang de huurovereenkomst voortduurt hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het huurrecht van de woning en zijn zij aan [eiseres] de huur verschuldigd. Het is niet onbegrijpelijk dat [gedaagde sub 2] nadat de affectieve relatie met [gedaagde sub 1] was beëindigd en zij uit de woning was vertrokken per direct van haar contractuele verplichtingen jegens [eiseres] bevrijd wilde worden. Zij erkent echter ook dat het niet onbegrijpelijk is dat [eiseres] daarmee niet heeft ingestemd: op het moment dat zij dat verzoek deed was er namelijk al een huurachterstand en die is alleen maar verder opgelopen. Het gaat [eiseres] verder niet aan wat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onderling al dan niet hebben geregeld als het gaat om de betaling van de huur tijdens en na het einde van hun affectieve relatie. Dat is een kwestie die [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] onderling moeten oplossen.
4.11.
De keuze van [eiseres] voor een bodemprocedure kan evenmin tot de conclusie leiden dat zij [gedaagde sub 2] niet op de (volledige) huurachterstand kan aanspreken. De achterstand is opgelopen doordat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hun betalingsverplichtingen niet zijn nagekomen, niet door de wijze waarop [eiseres] procedeert. Het is daarnaast ook niet juist dat [gedaagde sub 2] de vordering bij conclusie van antwoord niet heeft betwist: met uitzondering van de gevorderde ontbinding, de wettelijke rente over de huurachterstand van € 5.500,00 en de schadevergoeding heeft zij gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van [eiseres] .
4.12.
De conclusie luidt dat de vordering ter zake van de huurachterstand ook ten opzichte van [gedaagde sub 2] moet worden toegewezen. Die huurachterstand bedraagt per de datum van dit vonnis € 11.000,00, namelijk 8 x € 1.375,00 over de periode van juni 2022 tot en met januari 2023. Voor zover in de periode na de conclusie van repliek en de datum van dit vonnis nog huurbetalingen zijn verricht door [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] , strekken deze uiteraard op dit bedrag in mindering.
Buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente
4.13.
[eiseres] maakt aanspraak op vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten en betaling van (wettelijke) rente over de huurachterstand van € 5.500,00. In haar algemene voorwaarden heeft zij daarover bedingen opgenomen (artikel 21.4: buitengerechtelijke incassokosten en artikel 21.2: contractuele rente).
4.14.
Deze procedure heeft betrekking op een overeenkomst tussen een professionele verhuurder en consument-huurders. Daarom moet de kantonrechter ambtshalve (uit zichzelf, ook als de gedaagde partij daar niet om vraagt) beoordelen of het beding oneerlijk is jegens de consument in de zin van artikel 3 van de Europese Richtlijn Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (richtlijn 93/13). Dit artikel is in het Nederlandse recht tot uitdrukking gebracht in artikel 6:233 onder a BW, waarin kort gezegd is bepaald dat een beding dat onredelijk bezwarend is ten opzichte van de consument vernietigbaar is.
4.15.
De kantonrechter constateert dat eisende partijen er in gerechtelijke procedures vaak voor kiezen om geen beroep te doen op hun contractuele bedingen, maar op wettelijke bepalingen. Die keuze ontslaat de kantonrechter echter niet van de verplichting om dan toch de contractuele bedingen te beoordelen. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68, blijkt namelijk dat een handelaar die een consument een beding heeft opgelegd dat door de nationale rechter oneerlijk is verklaard en dus is vernietigd, ook geen aanspraak kan maken op de wettelijke vergoeding die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest.
4.16.
De kantonrechter constateert dat het contractuele beding over de buitengerechtelijke incassokosten ten nadele van de consument aanzienlijk afwijkt van het bepaalde in artikel 6:96 lid 5 en/of 6 BW en het daarop gebaseerde Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: Besluit). De bedongen vergoeding is namelijk altijd ten minste 15% van de hoofdsom, met een minimum van € 125,00, en daarmee hoger dan de vergoeding conform het Besluit. Daarmee staat vast dat het beding onredelijk bezwarend (en dus oneerlijk) is voor de consument en vernietigd moet worden. Zoals hiervoor is overwogen betekent dit dat [eiseres] ook geen aanspraak kan maken op de buitengerechtelijke incassokosten zoals die op grond van het Besluit berekend kunnen worden. Als gevolg daarvan moet de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
4.17.
[eiseres] maakt daarnaast aanspraak op wettelijke rente. In de toepasselijke algemene voorwaarden is een rentebeding opgenomen met daarin een rente van 1% per maand.
4.18.
De kantonrechter overweegt dat de wettelijke rente voor consumentenovereenkomsten, die in het algemeen eerlijk wordt geacht, vele malen lager is dan de bedongen rente. Een rechtvaardiging voor dit verschil is niet gesteld of gebleken. Om die reden is het rentebeding oneerlijk en wordt het door de kantonrechter vernietigd. Als gevolg daarvan moet de gevorderde wettelijke rente worden afgewezen.
Schadevergoeding
4.19.
[eiseres] vordert schadevergoeding ter hoogte van de huurtermijn over de periode gelegen tussen de ontbinding van de huurovereenkomst en de daadwerkelijke ontruiming van de woning. Die vordering, waartegen [gedaagde sub 2] geen verweer heeft gevoerd, wordt toegewezen.
Ten aanzien van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
Proceskosten
4.20.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben ongelijk gekregen. Zij worden daarom hoofdelijk in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat zij de eigen proceskosten moeten dragen en de proceskosten van [eiseres] moeten betalen. De door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te betalen proceskosten van [eiseres] worden tot vandaag begroot op in totaal € 1.016,82, te weten:
  • € 514,00 griffierecht;
  • € 129,82 explootkosten inclusief informatiekosten;
  • € 373,00 salaris gemachtigde (1 punt x het tarief van € 373,00 voor de dagvaarding),
en daarnaast alleen voor [gedaagde sub 2] : € 373,00 salaris gemachtigde (1 punt x het tarief van € 373,00 voor de conclusie van repliek).
Uitvoerbaar bij voorraad
4.21.
[eiseres] heeft gevorderd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daartegen zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden gebleken die aan toewijzing van die vordering in de weg staan. Het vonnis wordt daarom op grond van het bepaalde in artikel 233, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst voor de woning gelegen op het adres [adres] in [plaats] per vandaag;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om de woning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover die aan hen toebehoren en niet aan [eiseres] , en om deze woning met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling aan [eiseres] van:
a. a) € 11.000,00 aan huurachterstand tot en met januari 2023, waarbij rekening wordt gehouden met tussentijdse betalingen;
b) een bedrag gelijk aan de maandelijkse huurprijs voor elke maand vanaf 1 februari 2023 tot en met het einde van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten van [eiseres] , ter grootte van € 1.016,82 en veroordeelt daarnaast [gedaagde sub 2] tot betaling van € 373,00 aan salaris gemachtigde;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af wat er meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023, in aanwezigheid van de griffier.