ECLI:NL:RBMNE:2023:3508

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
UTR 23/1643
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in een voorlopige voorziening met intrekking van last onder dwangsom

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 29 juni 2023, wordt een verzoek om proceskostenvergoeding behandeld. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. R. Zwiers, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, waarin hen werd gelast om een erfafscheiding te verlagen of te verwijderen. Dit besluit, dat een dwangsom van € 1.500,- per week met een maximum van € 6.000,- inhield, werd op 16 mei 2023 door het college ingetrokken. Hierdoor hebben verzoekers hun verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om vergoeding van hun proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college met de intrekking van de last onder dwangsom tegemoet is gekomen aan de verzoekers. Op basis van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de voorzieningenrechter het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De kosten voor de rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 837,- voor de procedure en € 597,- voor de bezwaarfase, wat resulteert in een totaalbedrag van € 1.434,-. Daarnaast is het college veroordeeld tot terugbetaling van het griffierecht van € 184,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1643

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juni 2023 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2], te [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. R. Zwiers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekers om een vergoeding van hun proceskosten. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek van verzoekers om hun proceskosten te vergoeden.
2. Met het besluit van 27 maart 2023 (het primaire besluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (hierna: het college) verzoekers gelast om uiterlijk op 11 juni 2023 de erfafscheiding aan de voorzijde va de woning aan de [adres] in [woonplaats] te verlagen tot maximaal één meter of de erfafscheiding geheel te verwijderen en verwijderd te houden. Als verzoekers hier niet aan voldoen verbeuren zij en dwangsom van € 1.500,- per week, met een maximum van € 6.000,-.
3. Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
4. Met de brief van 16 mei 2023 heeft het college het besluit van 27 maart 2023 ingetrokken.
5. Verzoekers hebben hierna het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en de voorzieningenrechter verzocht om het college te veroordelen in de door hen gemaakte proceskosten. De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Op 15 juni 2023 heeft het college ingestemd met een proceskostenveroordeling.

Overwegingen

6. De veroordeling van een partij in de proceskosten in bestuursrechtelijke gedingen is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit geldt ook voor de voorlopige voorzieningenprocedure. Dat volgt uit artikel 8:75a en artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het college met het intrekken van de last onder dwangsom van 27 maart 2023 tegemoet gekomen aan verzoekers. Verzoekers hebben immers bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening gevraagd omdat zij niet eens waren met de opgelegde last. Het college ziet nu af van het handhavend van de geconstateerde overtreding. Dit betekent dat het verzoek van verzoekers om het college te veroordelen in de proceskosten, wordt toegewezen.
8. De voorzieningenrechter stelt deze kosten op grond van de Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).
9. Op grond van artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb, zal het college het betaalde griffierecht van € 184,- terugbetalen.
Vergoeding van de proceskosten in bezwaar
9. Omdat het college het primaire besluit heeft herroepen en verzoekers ook in de bezwaarfase om vergoeding van hun proceskosten hebben verzocht, komen deze kosten ook voor vergoeding in aanmerking. De voorzieningenrechter stelt de proceskosten voor de bezwaarfase op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 597,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 597,- en wegingsfactor 1).

Conclusie

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot vergoeding van de door verzoekers gemaakte proceskosten toe tot een totaalbedrag van € 1.434,- (= € 837,- + € 597,-). En veroordeelt het college in vergoeding van het griffierecht à € 184,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.434,-
  • bepaalt dat het college het door verzoekers betaalde griffierecht van € 184,- terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2023.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.