ECLI:NL:RBMNE:2023:3501
Rechtbank Midden-Nederland
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Ongegrond wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure
Op 10 juli 2023 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker, wonend in Zweden. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. D.C.P.M. Straver, de behandelend rechter in de hoofdzaak met zaaknummer 10069784 AE VERZ 22-35. De verzoeker stelde dat het dossier in de hoofdzaak onvolledig was en dat de VvE en haar advocaat informatie achterhielden. Hij meende dat de afwijzing van zijn verzoek tot aanhouding van de mondelinge behandeling een schijn van vooringenomenheid van de rechter met zich meebracht.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om de behandeling niet aan te houden een procesbeslissing is en dat een negatieve procesbeslissing op zich geen grond voor wraking oplevert. De rechter had in haar schriftelijke reactie aangegeven dat de stelling van verzoeker over het onvolledige dossier door de wederpartij werd betwist en dat dit tijdens de mondelinge behandeling besproken zou worden.
De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en wees erop dat verzoeker in het verleden al meerdere wrakingsverzoeken had ingediend, wat leidde tot de beslissing om een volgend verzoek niet in behandeling te nemen. De kamer benadrukte dat het belangrijk is om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen en dat de procedure met zaaknummer 10069784 AE VERZ 22-35 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.