ECLI:NL:RBMNE:2023:35
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling op basis van geldleningsovereenkomst en de beoordeling van de exhibitieplicht
In deze zaak vordert eiser, [eiser], dat gedaagde, [gedaagde], wordt veroordeeld tot betaling van € 2.363,00, bestaande uit € 2.000,00 aan hoofdsom en € 363,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente. Eiser stelt dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van een geldleningsovereenkomst, omdat het geleende bedrag niet is terugbetaald. Gedaagde betwist dat er sprake is van een geldlening en stelt dat het bedrag een bijdrage in de kosten voor hun minderjarige zoontje betreft. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding voldoet aan de wettelijke eisen, waardoor het verweer van gedaagde over niet-ontvankelijkheid wordt verworpen.
De kantonrechter heeft vervolgens de stellingen van beide partijen beoordeeld. Eiser heeft geprobeerd te bewijzen dat er een geldleningsovereenkomst is, maar de overgelegde bewijsstukken, waaronder een bankafschrift en een WhatsApp-schermafdruk, zijn onvoldoende om dit te onderbouwen. Gedaagde heeft erkend het bedrag te hebben ontvangen, maar betwist dat dit een lening was. Eiser heeft ook een beroep gedaan op de exhibitieplicht van artikel 843a Rv om WhatsApp-berichten op te vragen, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat dit verzoek niet voldoet aan de vereisten van de wet, omdat eiser niet duidelijk heeft gemaakt welke specifieke bescheiden hij nodig heeft.
Uiteindelijk concludeert de kantonrechter dat het bestaan van de geldleningsovereenkomst niet is komen vast te staan, waardoor gedaagde niet verplicht is het bedrag terug te betalen. De vordering van eiser wordt afgewezen en eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 374,00. De nakosten worden ook toegewezen, met een specifieke regeling voor de wettelijke rente.