ECLI:NL:RBMNE:2023:3476

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
16/059620-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Amersfoort

Op 12 juli 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 8 maart 2022 in Amersfoort een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen met een mes in de nek en rug gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft de verklaring van het slachtoffer als uitgangspunt genomen, waarin hij beschrijft dat hij zonder waarschuwing van achteren werd aangevallen. De rechtbank heeft de bewijsverweren van de verdediging verworpen, waaronder het beroep op noodweer en de stelling dat de verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van de verwondingen en de omstandigheden van de aanval. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden, waarbij hij zich moet laten behandelen in een kliniek. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, die bestaat uit materiële en immateriële schade, en heeft de verdachte verplicht tot betaling van deze schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/059620-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 juli 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 juni 2022, 5 september 2022, 29 november 2022, 2 februari 2023, 12 april 2023 en 28 juni 2023. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 28 juni 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. L.H. van der Veldt en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.P.M. Denissen, advocaat te Eersel, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] en zijn advocaat, mr. L.A. Drenth, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte op 8 maart 2022 te Amersfoort [slachtoffer] meermalen met een mes in de nek, het bovenlichaam en het onderlichaam heeft gestoken,
hetgeen primair ten laste is gelegd als poging tot doodslag, subsidiair als zware mishandeling en meer subsidiair als poging tot zware mishandeling.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde en daartoe aangevoerd dat in de eerste plaats door niemand concreet is waargenomen dat verdachte met een mes heeft gestoken. Ook de aangever verklaart daar niet over. Verdachte heeft wel een mes ter hand genomen, maar het lemmet zat nog in het foedraal toen hij de aangever daarmee prikte. Enkel op basis van het letsel kan niet worden bewezen dat verdachte hem heeft gestoken met een mes of een ander scherp of puntig voorwerp. Er is namelijk ook geen onderzoek gedaan naar het foedraal. Daarnaast heeft verdachte geen opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – gehad op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. Verdachte heeft zeer specifiek verklaard dat hij ‘slechts’ stekende bewegingen heeft gemaakt of heeft gepord, terwijl het mes nog in het foedraal zat. Een foedraal is specifiek bestemd om een mes in op te bergen. Naar algemene ervaringsregels kan dan ook niet gesteld worden dat het steken daarmee een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel met zich meebrengt. Voor zover die kans wel aanmerkelijk wordt geacht, is deze door verdachte niet bewust aanvaard. Hij handelde immers in een opwelling, met weinig ruimte voor reflectie in een zeer specifieke situatie onder zeer specifieke omstandigheden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [slachtoffer] heeft onder meer het volgende verklaard:
Plaats delict: Plantsoen-Oost, 3811 HH Amersfoort.
Op dinsdag 8 maart 2022 was ik omstreeks 18.00 uur gaan wandelen met mijn twee honden.
Ik zag twee mensen lopen met een hondje. Meteen daarna voelde ik iets nattigs in mij nek, kennelijk werd ik van achteren aangevallen. Ik zag wel dat mijn shirt vies werd en dat het bloed was. [2]
Halverwege de weg naar de brug bij de Kamp, voelde ik mij flauw worden. Ik ben toen gaan zitten en voelde me leeg lopen. [3]
In het proces-verbaal forensisch onderzoek persoon staat onder meer het volgende:
Staand in de woning zag ik een persoon. De persoon gaf mij op te zijn [slachtoffer]
geboren op [1969] . Ik heb het slachtoffer rondom gefotografeerd (Foto's 1 t/m
4). Ik zag het volgende: [4]
Ter hoogte van de nek/hals, aan de linkerzijde, zag ik een langwerpige, golvende hechting van 8 centimeter lang en van het laagste naar het hoogste punt gezien schuinoplopend vier centimeter breed (Foto 5). Ik zag op de bovenzijde van de rug drie gehechte verwondingen (Foto 8). De eerste gehechte verwonding zag ik ter hoogte van de wervelkolom en bestond uit twee aparte langwerpige hechtingen van beide een centimeter breed en een centimeter lang (Foto 9). De tweede verwonding was een langwerpige hechting ter hoogte van de nek en was ongeveer één centimeter lang (Foto 10). De derde gehechte verwonding-was ter hoogte
van het rechter schouderblad en was langwerpig. De hechting was zes centimeter lang (Foto 11). Ter hoogte van het linker scheenbeen was een langwerpige gehechte verwonding te zien (Foto 14). De hechting was vier centimeter lang en één centimeter breed (Foto 15). Ter hoogte van de wreef/enkel was een langwerpige gehechte verwonding te zien van één centimeter breed en één centimeter lang (Foto 16). [5]
In de letselrapportage van GGD regio Utrecht staat onder meer het volgende:
Concluderend betreft het de volgende uitwendige zichtbare letsels:
1 Een operatiewond (door het oorspronkelijke letsel) in de nek links.
2 Een operatiewond (door het oorspronkelijke letsel) naast het schouderblad rechts.
3 Een steekverwondingen in de huid van de rug links naast de ruggewervels.
4 Een steekverwondingen in de huid van de rug rechts naast de ruggewervels.
5 Een steek of snijverwonding op het linker onderbeen
6 Een steekwond op de linkervoet. [6]
En de volgende inwendige letsels zoals vastgesteld in het UMC
- Een gedeeltelijke klaplong van de rechterlong.
- In relatie tot letsel 1, een onderhuidse bloeding in de nek links
- In relatie tot letsel 2, een onderhuidse bloeding onder het schouderblad rechts.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat scherp trauma ter hoogte van de rug en nek als potentieel levensbedreigend moet worden aangemerkt (omwille van de vitale structuren aldaar).
Snij- en steekwonden worden verklaard door de inwerking van klievend en/of perforerend scherprandig uitwendig mechanisch geweld, door (zich) snijden/steken met of aan een scherprandig en (in geval van een steekwond tevens) scherppuntig voorwerp of uitsteeksel van een groter object of structuur. [7]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] staat onder meer het volgende:
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb de verdachte gefouilleerd. In zijn rechter jaszak trof ik, verbalisant [verbalisant 2] , een mes aan. Het mes had een scherpe punt en het lemmet was ongeveer 10 tot 15 centimeter lang. [8]
Verdachte heeft onder meer het volgende verklaard bij de politie:
Toen heb ik hem niet in de borst gestoken, maar meer er omheen. [9]
Daar zat nog een oud mes. Ik voelde het mes in de schede. Ik heb dat mes met die schede eruit gepakt.
V: Waar heb je de man geraakt?
A: In de rug, in het schouderblad. [10]
V: Je vertelde, dat je hem twee keer hebt geraakt.
A: Ja, ik heb hem twee keer gestoken, althans dat zeggen jullie. Met de bescherming. Maar ja, ik heb die later zien liggen, dus het kan er ook af geweest zijn. [11]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van de voornoemde bewijsmiddelen en het procesdossier het volgende vast.
Op 8 maart 2022 tussen 18:00 uur en 19:00 uur liepen verdachte en zijn vriendin met hun hond en de aangever met zijn twee honden in het park Plantsoen-Oost in Amersfoort. Er vond op enig moment een woordenwisseling plaats tussen verdachte en de aangever, wat is uitgemond in een conflict waarbij fysiek geweld is gebruikt. Niet ter discussie staat dat zowel verdachte als de aangever geweld hebben gebruikt.
Over de aanleiding, de aard van het geweld en wie als eerste geweld heeft gebruikt, zijn door de aangever, verdachte en zijn vriendin – die verder als enige vanaf het begin erbij aanwezig was – verschillende verklaringen afgelegd.
De aangever verklaarde dat hij na een woordenwisseling is doorgelopen en uit het niets door verdachte in zijn rug is aangevallen, waarna hij verdachte met een judoworp op de grond heeft gegooid en hem een paar keer op zijn hoofd heeft geslagen.
De rechtbank ziet in de voornoemde bewijsmiddelen over het letsel van de aangever objectieve ondersteuning voor de verklaring van aangever. Op basis van de omschrijvingen en foto’s van het letsel (steek- en snijwonden) concludeert de rechtbank dat verdachte de aangever met zijn mes – zonder het foedraal eromheen – moet hebben gestoken. Dat de steek- en snijwonden in onder meer de nek en rug van verdachte zaten, wijst erop dat aangever is gestoken op het moment dat de hij met zijn rug naar verdachte stond.
Het scenario van verdachte dat aangever hem eerst aanviel en dat hij zich heeft verdedigd, is niet aannemelijk geworden, gelet op het aangetroffen letsel. Daar komt bij dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd bij de politie en ter terechtzitting. Bij de politie verklaarde hij dat dat hij aangever twee of drie keer, of misschien wel vijf keer heeft gestoken. Ter terechtzitting verklaarde hij dat hij de aangever heeft gepord en niet gestoken. Ook gaf hij verschillende antwoorden op de vraag of het foedraal van zijn mes af was toen hij het mes gebruikte tegen de aangever. De verklaring van de vriendin van verdachte is ook geen ondersteuning voor het scenario van verdachte. Zij heeft immers verklaard dat ze bij de woordenwisseling tussen aangever en verdachte al was doorgelopen en niet heeft waargenomen wat er direct daarna gebeurde. De worsteling tussen verdachte en aangever die zij vervolgens omschrijft (en die ook door andere getuigen is waargenomen), sluit aan op de verklaring van aangever.
De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring van aangever, namelijk dat verdachte achter de aangever aan is gelopen en hem in de rug heeft aangevallen. Gelet op het geconstateerde letsel, de verklaring van verdachte bij de politie en het bij verdachte aangetroffen mes komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte aangever met een mes in onder meer zijn nek en rug heeft gestoken.
Ten aanzien van het verweer dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood of zwaar lichamelijk letsel bij de aangever, overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft de aangever met een mes met een lemmet van ongeveer 10 tot 15 centimeter meerdere malen in onder meer zijn nek en de bovenzijde van zijn rug gestoken. In de nek en de bovenzijde van de rug bevinden zich onder andere (hals)slagaders, het hart, longen en de luchtpijp, in ieder geval onderdelen die bij steekletsel zodanig beschadigd kunnen worden dat dit zonder direct medisch ingrijpen tot de dood leidt. Er is dus een aanmerkelijke kans op de dood wanneer in dit gebied van het lichaam meerdere malen gestoken wordt met een mes zoals hiervoor omschreven. Dit wordt ondersteund door de letselrapportages. De rechtbank is van oordeel dat verdachte willens en wetens die aanmerkelijke kans heeft aanvaard door achter de aangever aan te lopen en hem meerdere malen in de nek en rug te steken.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 8 maart 2022 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, (met kracht) met een (groot) mes, (diep) in de nek/hals en de rug, en in het linker onderbeen en de linkervoet, heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Verdachte werd van achteren omver gebeukt door de aangever en is vervolgens met de klos van een hondenriem op zijn hoofd geslagen terwijl hij op de grond lag. Er is (meer dan) voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van cliënt en/of zijn vriendin, dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een (verdere) aanranding. Het was noodzakelijk dat verdachte zich hiertegen verdedigde. In eerste instantie deed hij dit met blote handen. Omdat hij het onderspit delfde, te meer gelet op zijn achtergestelde fysieke gesteldheid, heeft hij zich van een voorwerp bediend dat hij toevallig op zak had. Daarmee heeft hij aangever willen porren, niet steken, om een einde te maken aan de aanhoudende aanranding. Op dat moment had verdachte niets anders voorhanden en geen andere of betere opties om zich van zijn aanvaller te ontdoen.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte de aanvaller is en er geen sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de zijde van slachtoffer, waar ook maar enige verdediging tegen noodzakelijk of geboden was. Omdat daar geen sprake van is, is een geslaagd beroep op noodweer niet aan de orde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Een beroep op noodweer slaagt indien aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die was gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is. Daarnaast mag er geen sprake zijn van eigen schuld.
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer gaat de rechtbank uit van de feiten en omstandigheden zoals die hiervoor in de bewijsoverwegingen zijn weergegeven. De rechtbank is dus van oordeel dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door de aangever waartegen verdachte zich zou moeten verdedigen, maar dat verdachte juist de aangever heeft aangevallen met zijn mes. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De verdediging heeft in aanvulling op het standpunt onder 6.1 een beroep gedaan op noodweerexces. Gelet op het onder 6.3 weergegeven oordeel van de rechtbank ten aanzien van noodweer – kort gezegd inhoudende dat er geen noodweersituatie was waartegen verdachte zich zou moeten verdedigen – verwerpt de rechtbank ook het beroep op noodweerexces.
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 4 jaar, met aftrek van het voorarrest;
- de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege waarbij de totale duur van de terbeschikkingstelling niet in tijd is beperkt;
- een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat uit de rapportages is gebleken dat de zelfredzaamheid van verdachte als gevolg van zijn fysieke en psychische beperkingen dermate beperkt is dat in detentie mensonterende omstandigheden ontstaan. De nodige persoonlijke hulp en het toezicht ontbreekt volledig bij verblijf in een penitentiaire inrichting. Verdachte zou om die reden niet (langer) in een penitentiaire inrichting moeten verblijven. De verdediging heeft de rechtbank verzocht verdachte – in afwachting van plaatsing in een kliniek – te plaatsen in een voor hem geschikte woning met hulp en ondersteuning van zijn vriendin en vader, al dan niet met reclasseringstoezicht en een locatiegebod met elektronische controle. De verdediging verzoekt de rechtbank het advies van het Pieter Baan Centrum (PBC) over tbs met voorwaarden te volgen en benadrukt dat verdachte first offender is. Indien de rechtbank geen tbs met voorwaarden oplegt, maar tbs met dwangverpleging overweegt, doet de verdediging het verzoek om het onderzoek te heropenen en de rapporteurs van het PBC ter zitting te horen over hun advies in het licht van de stelling van de officier van justitie dat tbs met dwangverpleging geboden is. Verdachte is intrinsiek gemotiveerd om mee te werken aan de voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit door aangever [slachtoffer] zes keer te steken in zijn nek en bovenlichaam, waarna aangever meerdere malen met spoed moest worden geopereerd omdat hij in levensgevaar was. De aangever mag van geluk spreken dat hij deze aanval van verdachte heeft overleefd, maar zal hier nog lang last van ondervinden. Hij heeft zwaar lichamelijk en psychisch letsel overgehouden aan de aanval van verdachte zoals blijkt uit de letselrapportages en de onderbouwing van zijn vordering tot schadevergoeding. Hoewel de aanleiding een futiele woordenwisseling was, zijn de gevolgen die verdachte heeft veroorzaakt zeer ernstig. Daarnaast heeft dit allemaal plaatsgevonden in een openbaar parkje waar omwonenden wandelen. Ook die omwonenden – en de samenleving in het algemeen – zullen grote onrust en gevoelens van onveiligheid hebben ervaren door het handelen van verdachte.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 12 juni 2023 blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. De rechtbank weegt dit niet in strafverzwarende of strafmatigende zin mee.
Deskundigen bij het PBC, M. Boas, psychiater en M. van der Burgh, GZ-psycholoog, hebben een rapportage ten aanzien van verdachte uitgebracht op 17 april 2023. Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van een neurobiologische ontwikkelingsstoornis, die na een ernstig verkeersongeval is verergerd en waar cognitieve functiestoornissen zijn bijgekomen. Deze stoornissen worden door de deskundigen bezien als een kluwen van functiestoornissen die op elkaar inwerken en elkaar versterken. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige
theory of mind(het zich in anderen kunnen verplaatsen en inleven), beperkte gewetensontwikkeling en empathie, mentale rigiditeit en perseveratie (inflexibel zijn, niet kunnen schakelen) en problemen in de informatieverwerking en mogelijk ook in aandacht of werkgeheugen. Ook is er sprake van gebrekkig executief functioneren (plannen en organiseren), traagheid van denken, spreken en handelen, het gebrekkig herkennen en reguleren van spanning en gebrekkige remming op emoties en agressie. Ten slotte is er ook sprake van cannabisgebruik, somberheid, gelatenheid en doet verdachte suïcidale uitspraken.
Hieruit komt naar voren dat verdachte door de beschreven problematiek dusdanig beperkt is in zijn handelen, dat er geen delictscenario denkbaar is waarin de genoemde functiestoornissen geen rol van betekenis hebben gespeeld. De deskundigen adviseren de rechtbank om verdachte de feiten in ieder geval in (tenminste) verminderde mate toe te rekenen.
Gelet op de forse gemankeerde emotie- en agressieregulatie is het risico dat verdachte met anderen in conflict komt groter dan bij de ‘doorsnee’ persoon. Wanneer verdachte eenmaal in conflict komt, is hij vervolgens ook niet goed in staat om zichzelf af te remmen en zijn emoties te reguleren. Klinisch gezien wordt het risico op agressief gedrag in de toekomst dan ook als hoog ingeschat. De deskundigen noemen als risicofactoren in de toekomst dat er op dit moment geen passende zorg betrokken is om het risico op gewelddadig gedrag te verminderen en dat verdachte zeer beperkte copingvaardigheden heeft.
De deskundigen stellen vast dat de intensiteit van de behandeling van verdachte hoog zal moeten zijn en er specifieke expertise dient te zijn, in ieder geval op het gebied van niet-aangeboren hersenletsel. De responsiviteit van verdachte zal door de aangeboren en verworven beperkingen beperkt zijn, waardoor er in de behandeling/begeleiding meer volgens het zogenaamd ‘handicapmodel’ zal moeten worden gewerkt. Een hoog beveiligingsniveau is echter niet noodzakelijk, omdat het risico op ontvluchting minimaal is en er geen agressieve incidenten zijn geweest gedurende de detentie van verdachte. Daarbij moet ook worden vermeld dat verdachte, na de intensieve revalidatie van het ernstige verkeersongeval, nooit eerder goed in behandeling is geweest. De deskundigen zien, ondanks de beperkte responsiviteit, zeker nog mogelijkheden op het gebied van behandeling. Zij stellen dat verdachte openstaat voor behandeling (waaronder ook voor medicatie die meer remming kan geven op impulsen en agressie). Daarnaast toont hij zich bereid om zich aan voorwaarden te houden. Wel is de verwachting dat het tijd zal kosten om een werkrelatie op te bouwen met verdachte om een behandeling echt inhoudelijk op te kunnen starten, door zijn ontremming, impulsiviteit en soms vreemde, grillige gedrag (zeker in nieuwe situaties).
Uiteindelijk biedt de tbs-maatregel met voorwaarden het meest passende kader volgens de deskundigen. Omdat verdachte openstaat voor behandeling en een hoog beveiligingsniveau niet nodig is, stellen de deskundigen dat tbs met dwangverpleging niet noodzakelijk is.
Gevangenisstraf
Gelet op de hiervoor omschreven ernst van het feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor het bepalen van de duur van de gevangenisstraf weegt de rechtbank in strafmatigende zin mee dat het feit verminderd aan verdachte valt toe te rekenen. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte de ernst van het feit nog steeds niet lijkt te onderkennen en de oorzaak van zijn handelen neerlegt bij het slachtoffer. Hoewel de rechtbank het belang ziet van een spoedige behandeling van verdachte, is zij van oordeel dat gelet op het voorgaande een gevangenisstraf van een langere duur dan het reeds ondergane voorarrest dient te worden opgelegd. Omdat de rechtbank ook een hierna omschreven tbs-maatregel zal opleggen, acht de rechtbank de gevorderde gevangenisstraf van 4 jaar passend en geboden en zal deze opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Maatregel
De rechtbank is met alle partijen van oordeel dat naast de gevangenisstraf een behandeling van verdachte noodzakelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de benodigde langdurige zorg en begeleiding niet kan worden bereikt met voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling of exclusief in het kader van een 38z-maatregel, omdat in dat geval bij overtreding van de voorwaarden immers geen gedwongen behandeling zou volgen, maar hervatting van de detentie. Aldus zou de noodzakelijke behandeling en begeleiding in de knel kunnen komen, hetgeen de rechtbank onwenselijk acht.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor tbs met voorwaarden is voldaan. Voorts betreft het bewezenverklaarde een feit als genoemd in artikel 37a, eerste lid, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht. Met de rapporteurs is de rechtbank van oordeel dat een behandeltraject in het kader van tbs met voorwaarden passend is.
De officier van justitie heeft tbs met dwangverpleging gevorderd en dit onderbouwd met een aantal redenen. Zo heeft zij aangevoerd dat bij verdachte sprake is van toenemende agressie, zoals blijkt uit de ernst en het onvoorspelbare karakter van het bewezenverklaarde feit en de mutaties van de politie in de afgelopen jaren. Dit contrasteert met de stelling van de deskundigen dat een hoog beveiligingsniveau niet nodig is.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het delict onvoldoende grond vormt om af te wijken van het deskundigenadvies. Wel ziet de rechtbank het belang in dat de kliniek waar verdachte moet worden opgenomen een hoger beveiligingsniveau zal moeten hebben dan niveau 1.
Daarnaast heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte daadwerkelijk en duurzaam gemotiveerd moet zijn voor behandeling. Dit brengt mee dat hij controle moet kunnen verdragen en de vaardigheden en leerstijl moet hebben om van de geïndiceerde behandeling te profiteren, nadat hij hetgeen dat bij hem leidt tot het recidiverisico heeft erkend. Volgens de officier van justitie is hiervan bij verdachte geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat de deskundigen de zorgen over de motivatie van verdachte voldoende hebben meegewogen in hun advies. De rechtbank vindt het feit dat verdachte beperkt heeft meegewerkt aan het onderzoek onvoldoende om af te wijken van het advies, ook omdat de beperkte medewerking volgens de deskundigen verklaarbaar is vanuit zijn complexe diagnostische beeld. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat verdachte tot op heden niet is behandeld. De rechtbank verwacht dat het recidiverisico kan worden teruggedrongen tot een aanvaardbaar niveau met behandeling bij de Van Mesdag-kliniek of De Rooyse Wissel of een soortgelijke instelling met minimaal beveiligingsniveau 2. De officier van justitie heeft ter terechtzitting toegelicht dat volgens het Forensisch Plaatsingsloket de Van Mesdag-kliniek of De Rooyse Wissel voldoende expertise hebben voor de problematiek van verdachte (ook op het gebied van niet-aangeboren hersenletsel).
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank het aangewezen om aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen, waarbij de rechtbank de voorwaarden zal invullen zoals geadviseerd in het reclasseringsadvies van 15 mei 2023, opgemaakt door reclasseringswerker F. van der Groep namens Reclassering Nederland.
De tbs-maatregel met voorwaarden wordt aan verdachte opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid Wetboek van Strafrecht. Dat betekent dat indien de verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt en de dwangverpleging alsnog wordt bevolen, de duur van de maatregel niet gemaximeerd is.
Gelet op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf ziet de rechtbank geen toegevoegde waarde in het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de tbs-maatregel.
Naast de tbs met voorwaarden zal de rechtbank ook de door de officier van justitie gevorderde gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De rechtbank acht de oplegging van deze maatregel van belang ter bescherming van de veiligheid van anderen, of de algemene veiligheid van personen, op basis van het toekomstige recidiverisico, zoals zij dat thans inschat. Mede gelet op het hoge recidiverisico en de mogelijk beperkte responsiviteit, is de rechtbank van oordeel dat er een noodzaak bestaat verdachte langdurig onder toezicht te stellen om het recidiverisico ook na afloop van de tbs-maatregel te kunnen terugdringen. Daarnaast biedt deze maatregel de mogelijkheid om op enig moment toezicht uit te kunnen oefenen op verdachte zonder dat het voortduren van de tbs-maatregel hiervoor noodzakelijk is. De rechtbank zal daarom tot de oplegging van de GVM over gaan, zodat – indien aangewezen – na afloop van de tbs en op vordering van de officier van justitie door de rechtbank, na beoordeling van de op dat moment actuele situatie, de tenuitvoerlegging van de GVM kan worden bevolen.

9.BESLAG

Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten
1. STK Mes (G2958966),
1. STK Foedraal mes (G2958968),
onttrekken aan het verkeer.
Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met behulp van deze voorwerpen is het bewezen verklaarde feit begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 201.802,18. Dit bedrag bestaat uit € 145.209,25 materiële schade, € 40.000,- immateriële schade en € 16.592,93 aan kosten, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, met uitzondering van de proceskosten voor de advocaat, die conform de reguliere proceskostenvergoeding dienen te worden toegewezen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak, dan wel ontslag van alle rechtsvervolging heeft de verdediging de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering dermate hoog en ingewikkeld is, dat in het kader van de onderhavige strafzaak aan de verdediging onvoldoende gelegenheid kan worden geboden om verweer en bewijs daarvoor naar voren te brengen. Daarnaast is sprake van eigen schuld van de benadeelde partij in de zin van artikel 6:101 BW.
Verder is niet genoegzaam gebleken over welke specifieke deskundigheid de medisch adviseur beschikt om de in productie 1 bij de onderbouwing weergegeven conclusies te trekken. Ook worden geen uitlatingen gedaan over de aard van de beperkingen en welk verband bestaat tussen de beperkingen en het verrichten van werkzaamheden of de (on)mogelijkheid om met die beperking op een andere wijze inkomen te genereren. Verder is onduidelijk in hoeverre de aangever over de capaciteit blijft beschikken om inkomen te genereren, al dan niet met aanpassing van werkzaamheden. Die onduidelijkheid dient ook tot niet-ontvankelijkheid te leiden. Dat geldt ook voor de gevorderde kosten. Ten slotte dient de immateriële schadevergoeding sterk gematigd te worden en rekening te worden gehouden met (een zekere mate van) eigen schuld.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank onder 4.3 heeft overwogen, stelt zij voorop dat zij bij de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij niet uitgaat van enige mate van eigen schuld van de benadeelde partij in de zin van artikel 6:101 BW. Tevens hoeft een hoog bedrag of een uitgebreide vordering niet per definitie in de weg te staan aan de ontvankelijkheid van de benadeelde partij.
Schade
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de vordering van de benadeelde partij is komen vast te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen.
De rechtbank acht de schade aan de kleding en de hondenriem (€ 215,-), de ziekenhuisdagvergoeding (€ 186,-), de kosten voor huishoudelijke hulp (€ 1.824,-), de verzorging (€ 1.960,-) en de zelfwerkzaamheid (€ 1.287,-) een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde en voldoende onderbouwd. Zij zal de vordering tot vergoeding van deze materiële schade toewijzen.
Ten aanzien van het verlies van arbeidsvermogen is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag aan verlies van arbeidsvermogen vanaf de pleegdatum tot en met 1 januari 2023 ook toewijsbaar is (€ 28.327,-). Ten aanzien van het bedrag vanaf 1 januari 2023 tot en met 1 juli 2036 is de rechtbank van oordeel dat – mede gelet op de uitdrukkelijke betwisting door de verdediging – zonder nader onderzoek niet kan worden vastgesteld of de benadeelde partij tot 1 juli 2036 onmogelijk meer zou kunnen werken dan gesteld wordt en of hij slechts op deze manier inkomen zou kunnen genereren. Verdachte is niet in voldoende mate in de gelegenheid geweest om tegenonderzoek te verrichten. Het alsnog verrichten van nader onderzoek vormt een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk voor dit deel van de vordering. De rechtbank zal de toe te wijzen kosten voor de factuur van rekenkundige [A] matigen, omdat deze grotendeels zien op de berekening van het verlies aan arbeidsvermogen vanaf 1 januari 2023 tot en met 1 juli 2036. De rechtbank wijst deze kosten toe tot een bedrag van € 500,-. De kosten voor de facturen van medisch adviseur [B] (€ 1.418,72) en het opvragen van de huisartsinformatie (€ 44,67,-) wijst de rechtbank geheel toe.
Naar het oordeel van de rechtbank is tevens komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde immateriële schade heeft geleden, er is immers sprake van (ernstig) lichamelijk letsel en de benadeelde partij heeft de gevolgen die het voor hem had onderbouwd. De rechtbank zal – met inachtneming van soortgelijke zaken – wel een forse matiging toepassen op het toe te wijzen bedrag en waardeert de immateriële schade op een bedrag van € 10.000,-.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 45.762,39 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente:
  • over een bedrag van € 215,- met ingang van 8 maart 2022 (kledingschade)
  • over een bedrag van € 186,- met ingang van 8 maart 2022 (ziekenhuisdagvergoeding)
  • over een bedrag van € 1.824,- met ingang van 8 maart 2022 (kosten voor huishoudelijke hulp)
  • over een bedrag van € 1.960,- met ingang van 14 maart 2022 (kosten voor verzorging)
  • over een bedrag van € 1.287,- met ingang van 8 maart 2022 (zelfwerkzaamheid)
  • over een bedrag van € 28.327,-, met ingang van 28 juni 2023 (verlies aan arbeidsvermogen tot en met 1 januari 2023)
  • over een bedrag van € 500,- met ingang van 26 juni 2023 (kosten rekenkundige [A] )
  • over een bedrag van € 1.418,72 met ingang van 12 juni 2023 (kosten medisch adviseur [B] )
  • over een bedrag van € 44,67,- met ingang van 28 mei 2023 (kosten opvragen huisartsinformatie)
  • over een bedrag van € 10,000,- met ingang van 8 maart 2022 (immateriële schade)
tot de dag van volledige betaling.
Daarnaast wordt een bedrag van € 481,25 toegewezen voor wettelijke rente tot 28 juni 2023 over de bedragen voor het verlies aan arbeidsvermogen tot en met 1 januari 2023, zoals berekend door de rekenkundige.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 45.977,39, te vermeerderen met de hiervoor genoemde wettelijke rente tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 264 dagen gijzeling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. Het uitgangspunt is dat de kosten voor rechtsbijstand die de benadeelde partij heeft moeten maken in strafzaken op dezelfde wijze worden begroot als dat gebeurt in civiele zaken, wat doorgaans neerkomt op het hanteren van het liquidatietarief. De rechtbank is van oordeel dat het door de advocaat van de benadeelde partij ingediende urenoverzicht onvoldoende onderbouwing biedt om af te wijken van het liquidatietarief. De rechtbank zal daarom daar ook niet van afwijken. De rechtbank begroot de kosten tot op heden conform het liquidatietarief op (2 punten x € 1.183,-) € 2.366,-.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 38, 38a, 38z, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 4 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:
  • verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
  • verdachte werkt mee aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat
o verdachte zich meldt op afspraken bij de reclassering, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak en hoe lang dat nodig is;
o verdachte een of meer vingerafdrukken laat afnemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien om de identiteit van verdachte vast te stellen;
o verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, waarbij de reclassering aanwijzingen kan geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
o verdachte de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is, omdat deze foto nodig is voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
o verdachte meewerkt aan huisbezoeken;
o verdachte de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
o verdachte zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
o verdachte meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht;
  • indien de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt, kan verdachte voor een time-out opgenomen te worden in een instelling gespecialiseerd voor mensen met niet-aangeboren hersenletsel. Deze time-out duurt tot de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken tot maximaal veertien weken per jaar;
  • verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden zonder toestemming van de reclassering;
  • verdachte laat zich opnemen in de Van Mesdag-kliniek of De Rooyse Wissel of een soortgelijke zorginstelling met minimaal beveiligingsniveau 2, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra er plaats is en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • verdachte laat zich behandelen door een instelling gespecialiseerd in de behandeling van mensen met niet-aangeboren hersenletsel of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding door de toezichthouder. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
  • verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [slachtoffer] (geboren op [1969] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • zolang het Openbaar Ministerie dit locatieverbod nodig vindt, bevindt verdachte zich niet in de straat [adres] , [woonplaats] en evenmin in het gebied van het park Plantsoen-Oost te Amersfoort, welk gebied wordt begrensd door:
o Waterpoort De Monnikendam;
o De Stadsring en in het verlengde daarvan de Flierbeeksingel;
o Kamp;
en dit locatieverbod wordt gecontroleerd door het Openbaar Ministerie;
  • verdachte geeft openheid over zijn dagbesteding en wijzigt deze niet zonder toestemming van de reclassering;
  • verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering urineonderzoek kan gebruiken voor de controle en bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • verdachte geeft openheid over zijn sociale netwerk;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Mes (G2958966);
  • 1 STK Foedraal mes (G2958968);
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 45.762,39;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met € 481,25 wettelijke rente en de wettelijke rente:
  • over een bedrag van € 215,- met ingang van 8 maart 2022
  • over een bedrag van € 186,- met ingang van 8 maart 2022
  • over een bedrag van € 1.824,- met ingang van 8 maart 2022
  • over een bedrag van € 1.960,- met ingang van 14 maart 2022
  • over een bedrag van € 1.287,- met ingang van 8 maart 2022
  • over een bedrag van € 28.327,- met ingang van 28 juni 2023
  • over een bedrag van € 500,- met ingang van 26 juni 2023
  • over een bedrag van € 1.418,72 met ingang van 12 juni 2023
  • over een bedrag van € 44,67,- met ingang van 28 mei 2023
  • over een bedrag van € 10,000,- met ingang van 8 maart 2022
tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op € 2.366,-;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 45.762,39 te betalen, vermeerderd met € 481,25 wettelijke rente en de wettelijke rente:
  • over een bedrag van € 215,- met ingang van 8 maart 2022
  • over een bedrag van € 186,- met ingang van 8 maart 2022
  • over een bedrag van € 1.824,- met ingang van 8 maart 2022
  • over een bedrag van € 1.960,- met ingang van 14 maart 2022
  • over een bedrag van € 1.287,- met ingang van 8 maart 2022
  • over een bedrag van € 28.327,- met ingang van 28 juni 2023
  • over een bedrag van € 500,- met ingang van 26 juni 2023
  • over een bedrag van € 1.418,72 met ingang van 12 juni 2023
  • over een bedrag van € 44,67,- met ingang van 28 mei 2023
  • over een bedrag van € 10,000,- met ingang van 8 maart 2022
tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 264 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Piet, voorzitter, mrs. N.P.J. Janssens en A.M. Loots, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 juli 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 maart 2022 te Amersfoort, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een (groot) mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in de nek/hals en/of de rug, althans in het bovenlichaam, en/of in het (linker) (onder)been en/of de (linker)voet, althans het onderlichaam, heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 maart 2022 te Amersfoort, althans in Nederland, aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere (diepe) steekwond(en) in de nek/hals en/of de rug, althans in het bovenlichaam, en/of in het (linker) (onder)been en/of de (linker)voet, althans het onderlichaam, heeft toegebracht, met een of meerdere (grotere) permanent ontsierend(e) litteken(s) ten gevolge, door die [slachtoffer] (met kracht) met een (groot) mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in de hals en/of de rug, althans het bovenlichaam, en/of de benen, althans het onderlichaam, te steken/ te snijden;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 maart 2022 te Amersfoort, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een (groot) mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in de nek/hals en/of de rug, althans in het bovenlichaam, en/of in het (linker) (onder)been en/of de (linker)voet, althans het onderlichaam, heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 9 maart 2022, 21 maart 2022 en 30 mei 2022, genummerd 2022065866, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 200. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 71.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 72.
4.Een proces-verbaal forensisch onderzoek persoon, pagina 126.
5.Een proces-verbaal forensisch onderzoek persoon, pagina 127.
6.Een geschrift, inhoudende de letselrapportage van 16 maart 2022, opgemaakt door J.L. Verweij, Forensisch arts GGD regio Utrecht, pagina 129.
7.Een geschrift, inhoudende de letselrapportage van 16 maart 2022, opgemaakt door J.L. Verweij, Forensisch arts GGD regio Utrecht, pagina 130.
8.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 13.
9.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 58.
10.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 59.
11.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 60.