4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feiten 1, 2 en 3
De rechtbank stelt eerst vast welke letsels bij [slachtoffer 1 (voornaam)] en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2 (voornaam)] ) zijn geconstateerd. Daarna beschrijft de rechtbank wat de oorza(a)k(en) van die letsels kan/kunnen zijn en zal zij uitleggen waarom zij, anders dan de officier van justitie, onvoldoende bewijs ziet dat verdachte deze letsels heeft toegebracht aan [slachtoffer 1 (voornaam)] en [slachtoffer 2 (voornaam)] of bij het ontstaan daarvan in strafrechtelijke zin verwijtbaar heeft gehandeld.
4.3.2.1 Inleiding
Op 16 mei 2019 werd [slachtoffer 1 (voornaam)] - op dat moment 4 maanden oud - opnieuw met een ambulance naar de SEH van het [ziekenhuis] in [plaats 2] gebracht. Verdachte en zijn partner, medeverdachte [medeverdachte] , hadden de hulpdiensten ingeschakeld omdat [slachtoffer 1 (voornaam)] thuis - zo werd later duidelijk - twee epileptische insulten had doorgemaakt. Zij werd lichamelijk onderzocht en de bevindingen waren aanleiding om ook tweelingzusje [slachtoffer 2 (voornaam)] te onderzoeken.
4.3.2.2 Welke letsels zijn bij [slachtoffer 1 (voornaam)] en [slachtoffer 2 (voornaam)] geconstateerd?
Op basis van de NFI-rapportages over [slachtoffer 1 (voornaam)] en [slachtoffer 2 (voornaam)] van 6 april 2020 stelt de rechtbank het volgende vast.
[slachtoffer 1 (voornaam)]
Hersenletsel
Op een CT-scan van 17 mei 2019 van het hoofd van [slachtoffer 1 (voornaam)] is langs het hersenoppervlak een subduraal hygroom (bloed/vochtcollectie onder het harde hersenvlies) gezien.
Metafysaire hoekfracturen
Bij röntgenonderzoeken verricht bij [slachtoffer 1 (voornaam)] op 17 mei en 5 juni 2019, bleek tevens sprake van twee metafysaire hoekfracturen (afschuifbreuken): één aan het ondereinde (polszijde) van het linker spaakbeen en één aan het ondereinde (enkelzijde) van het linker scheenbeen.
Onderhuidse bloeduitstortingen
Bij top-teen onderzoeken verricht bij [slachtoffer 1 (voornaam)] in de periode vanaf aankomst in het ziekenhuis op 16 mei tot en met 24 mei 2019 zijn, onder meer, midden op de rug, ter hoogte van de wervelkolom, vijf huidverkleuringen aangetroffen. Deze zijn geduid als onderhuidse bloeduitstortingen (blauwe plekken).
[slachtoffer 2 (voornaam)]
(Metafysaire hoek)fracturen
Bij röntgenonderzoeken verricht bij [slachtoffer 2 (voornaam)] op 17 mei en 5 juni 2019 werden twee metafysaire hoekfracturen geconstateerd: aan het boveneinde (kniezijde) van het rechter- en het linker scheenbeen en daarnaast een breuk in het derde middenhandsbeentje (links).
Onderhuidse bloeduitstortingen en huidbeschadigingen
Bij top-teen onderzoeken verricht bij [slachtoffer 2 (voornaam)] in de periode van 17 mei tot en met 20 mei 2019 werden verspreid over het lichaam van [slachtoffer 2 (voornaam)] meerdere huidverkleuringen en oppervlakkige huidbeschadigingen gezien. De huidverkleuringen op het linker schouderblad, hoog aan de flank rechts. tweemaal op het rechter bovenbeen en op het linker bovenbeen zijn door de forensisch arts geduid als onderhuidse bloeduitstortingen (blauwe plekken). Huidbeschadigingen gezien op de rechter bovenarm, op de flank links boven de luierrand en op het linker bovenbeen zijn door de forensisch arts getypeerd als frictie-/schaafletsel.
4.3.2.3 Wat is/zijn de oorza(a)k(en) van de letsels?
De volgende vraag is of de vastgestelde letsels het gevolg zijn van een accidentele toedracht (zoals ziekte, medische oorzaak, geboortetrauma of een ongeluk) of niet-accidentele toedracht (toegebracht). In de NFI-rapporten van 6 april 2020 zijn de tijdens het strafrechtelijk onderzoek genoemde mogelijke oorzaken voor het ontstaan van de diverse letsels bij [slachtoffer 1 (voornaam)] en [slachtoffer 2 (voornaam)] afgezet tegen de beschikbare medische gegevens en relevante wetenschappelijke literatuur. De letsels zijn eerst afzonderlijk en vervolgens in onderlinge samenhang besproken. De rapporten zijn aangevuld met een rapportage van 24 april 2023 waarin de forensisch arts vragen van de rechtbank heeft beantwoord. Op de terechtzitting heeft de forensisch arts ook nog mondeling een nadere toelichting gegeven. Hierna worden de bevindingen van de forensisch arts samengevat weergegeven, waarna de rechtbank ingaat op de betekenis daarvan voor haar oordeel, eerst voor [slachtoffer 1 (voornaam)] en daarna voor [slachtoffer 2 (voornaam)] .
[slachtoffer 1 (voornaam)]
Hersenletsel
Bij beoordeling van de ontvangen gegevens zijn door de forensisch arts geen aanwijzingen gevonden voor een medische oorzaak voor de subdurale bloed/vochtcollectie. Ter terechtzitting heeft de forensisch arts op vragen van de verdediging verklaard dat de aanwezigheid van stollingsstoornissen en stofwisselingsziekten is onderzocht. Er zijn geen afwijkingen gezien die hierop kunnen duiden. Een relatie tussen subdurale bloed/vochtcollectie en vaccinaties is volgens de forensisch arts nooit aangetoond en een vitaminetekort zou zich hebben vertaald in meetbare afwijkingen in de bloedstolling (stollingsstoornis) en/of afwijking op radiologisch beeld (in de botsamenstelling). Zulke afwijkingen zijn niet gezien. Geboortetrauma als oorzaak van de subdurale bloed/vochtcollectie op 17 mei 2019 wordt voorts als uitgesloten beschouwd, omdat [slachtoffer 1 (voornaam)] na haar geboorte normaal functioneerde en geboorte-gerelateerde bloedingen na ongeveer een maand zijn verdwenen.
Een relatie met het voorval met het snoetenpoetsdoekje vindt de forensisch arts uiterst onaannemelijk. Ook al zou toen sprake zijn geweest van substantieel zuurstoftekort, dan betreft dit geen vanuit de wetenschappelijke literatuur bekende oorzaak, en ook niet een medisch-logisch verklaarbare oorzaak voor het ontstaan van subdurale bloed/vochtcollectie. De subdurale bloed/vochtcollectie past niet bij door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gemelde verklaringen als met het hoofd tegen de borst van medeverdachte [medeverdachte] aankomen tijdens het douchen, of het stoten van de hoofden van [slachtoffer 1 (voornaam)] en [slachtoffer 2 (voornaam)] in de box. Voor het ontstaan van een subdurale bloed/vochtcollectie is veel kracht nodig. Krachten die ontstaan bij huis-tuin-en-keuken-ongevallen en normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen zijn hiervoor in beginsel onvoldoende.
De door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] omschreven tochten met de fietskar als veroorzaker van het hersenletsel heeft de forensisch arts onaannemelijk geoordeeld, maar kan mede bij gebrek aan literatuur over dit specifieke type krachtsinwerking, niet geheel worden uitgesloten. De forensisch arts heeft bij zijn oordeel betrokken een door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] uitgevoerde en gefilmde reconstructie van door hen met [slachtoffer 1 (voornaam)] en [slachtoffer 2 (voornaam)] uitgevoerde fietstochten. Hierover heeft hij opgemerkt dat, voor zover dit een correcte afspiegeling is van wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, het gezien de aard en de grootte van de krachtsinwerkingen op het hoofd/halsgebied van het kind geen relevant letselmechanisme is zoals bekend uit de literatuur over heftig repeterend acceleratie-deceleratie en/of impact trauma aan het hoofd. Echter valt volgens de forensisch arts niet geheel uit te sluiten, dat bij een toevallige 'ongelukkige' samenloop van omstandigheden tijdens de fietstochten, bijvoorbeeld in geval van kort op elkaar volgende krachtsinwerkingen, het hoofd/halsgebied van [slachtoffer 1 (voornaam)] grotere krachtsinwerkingen heeft doorgemaakt dan uit de videobeelden valt af te leiden. Of dergelijke kort op elkaar volgende krachtsinwerkingen voldoende zijn om een subdurale bloed/vochtcollectie langs het hersenoppervlak te kunnen veroorzaken, is lastig in te schatten. Literatuurgegevens over het type fietskar waarmee is gefietst, zijn niet beschikbaar. In dit specifieke geval is ook de rol van herhaling (repeterende krachtsinwerkingen gespreid over de tijd, bijvoorbeeld dagen/weken tussen opeenvolgende fietstochten) moeilijk in te schatten.
In Bayesiaanse termen geformuleerd, concludeert de forensisch arts op basis van beoordeling van de ontvangen medische en overige gegevens, literatuur, en kennis en ervaring dat het aantreffen van de subdurale bloed/vochtcollectie op 17 mei 2019, afzonderlijk beschouwd, iets waarschijnlijker is onder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerking (toegebracht letsel) dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerking.
Metafysaire hoekfracturen
Gelet op de aard en plaats van deze metafysaire hoekfracturen, wordt een eventueel zeldzaam geboortetrauma of trauma in relatie tot het geboren worden, een medische oorzaak of eigen handelen van het kind als oorzaak voor deze metafysaire hoekfracturen uitgesloten geacht. Ter terechtzitting heeft de forensisch arts vragen beantwoord over vaccinaties en vitaminetekort als (mede)veroorzaker van de metafysaire hoekfracturen. De beantwoording hiervan luidt hetzelfde als hiervoor beschreven bij het hersenletsel.
Metafysaire hoekfracturen treden volgens de forensisch arts niet op bij normaal uitgevoerde handelingen bij verzorging/hantering van een gezond kind. Bij het ontbreken van een plausibele verklaring worden metafysaire hoekfracturen als zeer specifiek voor toegebracht letsel beschouwd. De bij [slachtoffer 1 (voornaam)] geconstateerde metafysaire hoekfracturen zijn volgens de forensisch arts niet passend bij het stevig vasthouden van het kind tijdens het röntgenonderzoek op 17 mei 2019 of de fietstochten met de tweeling in de fietskar. Dit gezien de aard en beperkte omvang van redelijkerwijs daarbij optredende krachtsinwerkingen, evenals literatuurgegevens betreffende het ontstaan van metafysaire hoekfracturen in algemene zin. De metafysaire hoekfractuur aan het linker scheenbeen zou kunnen passen bij geforceerde hantering van het kind door verdachte bij het verluieren of eventueel het kind met gebogen onderbeen stevig in een Maxi-Cosi zetten, zoals verklaard door verdachte, mits het voorval met de Maxi-Cosi dit kind en niet de tweelingzus betrof. De rechtbank merkt hierover op dat niet is komen vast te staan of dit voorval met [slachtoffer 1 (voornaam)] of [slachtoffer 2 (voornaam)] heeft plaatsgevonden.
De forensisch arts concludeert dat het aantreffen van een metafysaire hoekfractuur aan het ondereinde (polszijde) van het linker spaakbeen en aan het ondereinde (enkelzijde) van het linker scheenbeen, waarschijnlijker is onder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerking dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerking. Dit gezien de aard en verspreiding van dit type letsel bij een niet-mobiel kind van circa 4 maanden oud.
Onderhuidse bloeduitstortingen
Uit de medische gegevens blijkt geen aanwijzing voor een stollingsstoornis of andere medische oorzaak, die de onderhuidse bloeduitstortingen (al dan niet deels of bijdragend) zouden kunnen verklaren. Ter terechtzitting heeft de forensisch arts vragen beantwoord over vaccinaties en vitaminetekort als (mede)veroorzaker van de onderhuidse bloeduitstortingen. De beantwoording hiervan luidt hetzelfde als hiervoor beschreven bij het hersenletsel. Deze onderhuidse bloeduitstortingen kunnen verder geen gevolg meer zijn van een eventueel geboortetrauma, gezien de leeftijd van [slachtoffer 1 (voornaam)] in relatie tot de herstelduur van onderhuidse bloeduitstortingen.
Bij normaal hanteren van een kind, zoals bij verzorgen, in bad doen, voeden, ontstaan geen onderhuidse bloeduitstortingen. Indien dit toch optreedt bij een gezond kind moet sprake zijn geweest van disproportionele krachtsinwerkingen (die normale hantering van een kind ruimschoots te boven gaan), aldus de forensisch arts. Het aantreffen van circa vijf onderhuidse bloeduitstortingen op de rug bij een niet-mobiel kind, betreft letsel op voor toegebracht letsel suspecte locaties. De combinatie van onderhuidse bloeduitstortingen past niet goed bij het maken van fietstochten met [slachtoffer 1 (voornaam)] in de fietskar, gezien de specifieke voorzieningen van de fietskar (geveerd, geschikt voor jonge kinderen, voorzien van 'babyschaaltjes', en (wat betreft 20 en 21 april 2019) de datum waarop fietstochten zijn uitgevoerd in relatie met de datum waarop onderhuidse bloeduitstortingen zijn geconstateerd. De forensisch arts kent geen literatuur van een jong (aangekleed) kind van enkele maanden oud dat door liggen op (hard/puntig) speelgoed in de box of in bed vijf bijeen gelegen onderhuidse bloeduitstortingen op de rug opliep. Vanuit zijn kennis/ervaring als forensisch arts kent hij dit ook niet.
Dee forensisch arts concludeert dat het aantreffen op 17 mei 2019 van de combinatie van onderhuidse bloeduitstortingen op de rug iets waarschijnlijker is onder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerking dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerking. Dit gezien de plaats en aantal van dit type letsel bij een niet-mobiel kind van circa 4 maanden oud.
De combinatie van letsels
De forensisch arts concludeert dat bij een gezond kind van 4 maanden oud dat vrijwel volledig afhankelijk is van haar verzorgers, het aantreffen van de (hiervoor beschreven) combinatie van medische bevindingen in het hoofd en overige beschreven letsels, waarschijnlijker is onder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerking (toegebracht letsel) dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerking.
Conclusie
Hersenletsel
De rechtbank vindt het gelet op de bevindingen van de forensisch arts niet aannemelijk dat het hersenletsel bij [slachtoffer 1 (voornaam)] is ontstaan door een medische oorzaak of een geboortetrauma. Over de vraag wat dan wel de oorzaak is geweest van het hersenletsel overweegt de rechtbank dat de door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aangedragen mogelijke oorzaken die samenhangen met de dagelijkse verzorging van [slachtoffer 1 (voornaam)] haar hersenletsel niet kunnen verklaren. De rechtbank oordeelt anders waar het gaat om de fietstochten met de fietskar. Bij het ontbreken van op wetenschappelijk verantwoorde wijze uitgevoerd (biomechanisch) onderzoek aan de fietskar, naar de verreden routes, de duur van de fietstochten en de daarbij gehanteerde snelheid, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende inzichtelijk is geworden hoe vaak en hoe ernstig het hoofd/lichaam van [slachtoffer 1 (voornaam)] tijdens de fietstochten heeft geschud of bewogen. Onduidelijk is dan ook of deze fietstochten de veroorzaker kunnen zijn geweest van het hersenletsel. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte hierover daarom niet zonder meer onaannemelijk.
Indien zou komen vast te staan dat het hersenletsel door de tochten met de fietskar is veroorzaakt, ziet de rechtbank dit overigens niet zonder meer als toegebracht letsel. Op basis van het dossier is immers niet vast te stellen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de fietskar op zodanige wijze hebben gebruikt dat hen opzet, roekeloosheid of enige vorm van nalatigheid kan worden verweten. Niet is gebleken dat kinderen van 4 maanden niet op deze wijze vervoerd mogen/kunnen worden en daarnaast hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de nodige maatregelen getroffen om de veiligheid en gezondheid van [slachtoffer 1 (voornaam)] en [slachtoffer 2 (voornaam)] te waarborgen, zoals het kiezen van een fietskar met vering en het laten installeren van babyschaaltjes.
Nu het dossier en het verhandelde ter terechtzitting ook verder geen aanwijzingen geven voor een concrete oorzaak van het hersenletsel, kan de rechtbank niet vaststellen dat het hersenletsel van [slachtoffer 1 (voornaam)] toegebracht letsel betreft.
Metafysaire hoekfracturen en onderhuidse bloeduitstortingen
Gelet op de bevindingen in het NFI-rapport, is de rechtbank van oordeel dat de vastgestelde letsels afzonderlijk, maar vooral in combinatie, met voldoende mate van zekerheid kunnen worden geduid als niet-accidenteel, dus toegebracht, letsel. Daarbij betrekt de rechtbank op grond van de bevindingen van de forensisch arts dat het niet aannemelijk is geworden dat de metafysaire hoekfracturen en onderhuidse bloeduitstortingen zijn ontstaan door een medische oorzaak of een geboortetrauma. De rechtbank vindt het verder ook niet aannemelijk geworden dat deze zijn ontstaan als gevolg van de fietstochten of de andere door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] genoemde mogelijke oorzaken die samenhangen met de dagelijkse verzorging van [slachtoffer 1 (voornaam)] . Dat geldt dus ook ten aanzien de metafysaire hoekfractuur in het scheenbeen. Een dergelijke fractuur kan volgens de forensisch arts weliswaar verklaard worden door het met een dubbelgeklapt been met kracht plaatsen van een kind in een Maxi-Cosi, maar naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] daarover onvoldoende concreet. Zo weet hij niet wanneer dat incident heeft plaatsgevonden en ook niet bij welk kind. Daar komt bij dat dit hoogstens een verklaring vormt voor één metafysaire hoekfractuur in het been van één kind, terwijl bij [slachtoffer 1 (voornaam)] en [slachtoffer 2 (voornaam)] gezamenlijk drie hoekfracturen in de benen zijn gevonden. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] vormt ten aanzien van het samenstel van die drie letsels dus ook geen dekkende verklaring.
Bij het ontbreken van een plausibele verklaring voor het ontstaan van de metafysaire hoekfracturen bij [slachtoffer 1 (voornaam)] en de bloeduitstortingen gaat de rechtbank dan ook ervan uit dat deze zijn toegebracht. Dit geldt ook voor de onderhuidse bloeduitstortingen, waarbij de rechtbank in het bijzonder betrekt dat deze op de rug van [slachtoffer 1 (voornaam)] zaten.
[slachtoffer 2 (voornaam)]
((Metafysaire hoek)fracturen
De beoordeling van de metafysaire hoekfracturen bij [slachtoffer 2 (voornaam)] door de forensisch arts komt overeen met de beoordeling van de metafysaire hoekfracturen bij [slachtoffer 1 (voornaam)] . De rechtbank verwijst hiervoor naar wat zij hierover reeds heeft omschreven. In aanvulling hierop overweegt de rechtbank het volgende.
Voor de geconstateerde breuk in het middenhandsbeentje links geldt dat dit zelden wordt gezien bij een kind jonger dan 18 maanden. Een gebroken middenhandsbeentje bij een jong kind wordt in algemene zin aangemerkt als matig specifiek voor toegebracht letsel. De breuk was minder dan circa één week oud en dat past niet bij een eventueel geboortetrauma. Een medische (al dan niet bijkomende) oorzaak, waaronder een anatomische variant, wordt als uitgesloten beschouwd voor deze botafwijking, gezien de resultaten van lichamelijk en aanvullend medisch onderzoek en het (herhaald beoordeelde) beloop van radiologische kenmerken van herstel.
De forensisch arts concludeert dat het aantreffen van de breuk in het derde middenhandsbeentje links iets waarschijnlijker tot waarschijnlijker is onder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerking dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerking. Dit, gezien de aard van dit letsel bij een niet-mobiel kind van circa vier maanden oud.
De combinatie van de drie botbreuken past niet bij een medische oorzaak. In een nadere afweging van de combinatie van botbreuken concludeert de forensisch arts dat het aantreffen hiervan op 17 mei 2019 waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker is onder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerking dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerking. Dit gezien het aantal, de aard en de verspreiding van botbreuken bij een niet-mobiel kind van circa 4 maanden oud.
Onderhuidse bloeduitstortingen en huidbeschadigingen
De beoordeling van de onderhuidse bloeduitstortingen bij [slachtoffer 2 (voornaam)] door de forensisch arts komt overeen met de beoordeling van de onderhuidse bloeduitstortingen bij [slachtoffer 1 (voornaam)] . De rechtbank verwijst hiervoor naar wat zij hierover heeft omschreven. In aanvulling hierop overweegt de rechtbank het volgende.
Het aantreffen van onderhuidse bloeduitstortingen (deels met ontvelling) op de flank rechts, boven en onder de rechterknie en op het linker bovenbeen bij een niet-mobiel kind, betreft letsel op voor toegebracht letsel verdachte locaties. Dit geldt eveneens voor het aantreffen van frictie/schaafletsel aan de rechter bovenarm, de flank links en het rechter bovenbeen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben niet verklaard over mogelijke ontstaanswijzen van (specifiek) uitwendig zichtbaar letsel, anders dan dat medeverdachte [medeverdachte] in algemene zin en niet nader gedateerd de kinderen soms ruw zou hanteren (bijvoorbeeld bij het verluieren of onder de douche).
De forensisch arts concludeert dat het aantreffen op 17 mei 2019 van de combinatie van uitwendig zichtbaar letsel verspreid over het lichaam waarschijnlijker is onder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerking dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerking. Dit gezien het aantal, de aard en de verspreiding van uitwendig zichtbaar letsel bij een niet-mobiel kind van circa 4 maanden oud.
De combinatie van letsels
De deskundige concludeert dat het aantreffen van de combinatie van botbreuken en uitwendig zichtbaar letsel waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker is onder de hypothese van niet-accidentele krachtsinwerking dan onder de hypothese van accidentele krachtsinwerking. Dit gezien de aard, het aantal en de verspreiding van (de) botbreuken en het uitwendig zichtbare letsel bij een niet-mobiel kind van circa 4 maanden oud.
Conclusie
Gelet op de bevindingen in het NFI-rapport, is de rechtbank van oordeel dat de vastgestelde letsels afzonderlijk, maar vooral in combinatie, met voldoende mate van zekerheid kunnen worden geduid als niet-accidenteel, dus toegebracht, letsel. Daarbij betrekt de rechtbank op grond van de bevindingen van de forensisch arts dat het niet aannemelijk is geworden dat de metafysaire hoekfracturen, onderhuidse bloeduitstortingen en huidbeschadigingen zijn ontstaan door een medische oorzaak of een geboortetrauma. De rechtbank vindt het verder ook niet aannemelijk geworden dat deze zijn ontstaan als gevolg van de fietstochten of de andere door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] genoemde mogelijke oorzaken die samenhangen met de dagelijkse verzorging van [slachtoffer 1 (voornaam)] . Dat geldt dus ook ten aanzien de metafysaire hoekfractuur/hoekfracturen in het scheenbeen. Een dergelijke fractuur kan volgens de forensisch arts weliswaar verklaard worden door het met een dubbelgeklapt been met kracht plaatsen van een kind in een Maxi-Cosi, maar naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] daarover onvoldoende concreet. Zo weet hij niet wanneer dat incident heeft plaatsgevonden en ook niet bij welk kind. Daar komt bij dat dit hoogstens een verklaring vormt voor één metafysaire hoekfractuur in het been van één kind, terwijl bij [slachtoffer 1 (voornaam)] en [slachtoffer 2 (voornaam)] gezamenlijk drie hoekfracturen in de benen zijn gevonden. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] vormt ten aanzien van het samenstel van die drie letsels dus ook geen dekkende verklaring.
Bij het ontbreken van een plausibele verklaring voor het ontstaan van de metafysaire hoekfracturen bij [slachtoffer 2 (voornaam)] , gaat de rechtbank dan ook ervan uit dat deze zijn toegebracht. Dit geldt ook voor de onderhuidse bloeduitstortingen en huidbeschadigingen, waarbij de rechtbank in het bijzonder de hoeveelheid letsels betrekt en verspreiding daarvan over het lichaam van [slachtoffer 2 (voornaam)] .
4.3.2.4 Wanneer zijn de letsels ontstaan?
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is wanneer de letsels zijn ontstaan.
Een (precieze) datering van de letsels bij [slachtoffer 1 (voornaam)] en [slachtoffer 2 (voornaam)] is slechts zeer beperkt mogelijk. Alleen van de breuk van het middenhandsbeentje van [slachtoffer 2 (voornaam)] staat op grond van de bevindingen van de forensisch arts vast dat deze binnen een week voor 17 mei 2019 moet zijn ontstaan. Voor de overige letsels geldt dat datering niet mogelijk is. Globaal gesproken is volgens de forensisch arts voor deze letsels binnen vier tot zes weken blijvend herstel te verwachten.
De forensisch arts kan ook niet zeggen in hoeverre de letsels bij [slachtoffer 1 (voornaam)] op of rond hetzelfde moment zijn ontstaan; niet op basis van radiologische kenmerken maar ook niet op basis van klinische verschijnselen. Alle letsels zouden in een kort tijdsbestek (ten opzichte van elkaar) ontstaan kunnen zijn. Als ordegrootte van het tijdsinterval tussen de (laatste) veroorzakende krachtsinwerking en de ernstige klinische verschijnselen, zoals epileptische activiteit en lage hartfrequentie, kan (uitgaande van de gemelde verschijnselen bij [slachtoffer 1 (voornaam)] ) globaal gedacht worden aan vele uren waarbij een maximum niet kan worden aangegeven (echter, meerdere weken lijkt onwaarschijnlijk).
Over de letsels van [slachtoffer 2 (voornaam)] heeft de forensisch arts geconcludeerd dat ook daarvan niet is vast te stellen of de drie botbreuken op ongeveer hetzelfde moment (binnen een korte tijdspanne) ontstaan zijn. Precieze datering van de botbreuken en de bloeduitstortingen is niet mogelijk; niet op basis van radiologische kenmerken of letselaspect, maar ook niet op basis van klinische verschijnselen. Alle letsels zouden in een kort tijdsbestek ontstaan kunnen zijn, maar ook in een ruimer tijdsbestek ten opzichte van elkaar (echter dan wel binnen de afzonderlijke genezingstermijnen).
Concluderend kan alleen van de breuk van het middenhandsbeentje van [slachtoffer 2 (voornaam)] worden vastgesteld dat deze binnen een week voor 17 mei 2019 is ontstaan. Van de andere letsels is een min of meer nauwkeurige datering niet mogelijk.
4.3.2.5 Zijn de letsels opzettelijk toegebracht door verdachte?
Verdachte wordt in de tenlastelegging verweten dat zij de hiervoor beschreven letsels, al dan niet in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] , opzettelijk heeft toegebracht. Voor een veroordeling moet dus buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat de letsels bij [slachtoffer 1 (voornaam)] en [slachtoffer 2 (voornaam)] (mede) door verdachte zijn toegebracht.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen direct bewijs is gebleken dat verdachte het bij [slachtoffer 1 (voornaam)] en [slachtoffer 2 (voornaam)] geconstateerde letsel opzettelijk heeft toegebracht zoals is ten laste gelegd. Er is bijvoorbeeld geen getuige die heeft verklaard te hebben gezien dat verdachte één of meer letsels heeft toegebracht. Uit het dossier volgt wel een aantal voor verdachte belastende feiten en omstandigheden. Verdachte was, samen met medeverdachte [medeverdachte] , de primaire verzorgster van [slachtoffer 1 (voornaam)] en [slachtoffer 2 (voornaam)] . Verdachte was als primaire verzorgster vaak samen met beide kinderen en zij was op momenten alleen met hen. Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] hebben verklaard dat zij geen aanleiding hebben om te denken dat derden die af en toe op de kinderen pasten de letsels hebben toegebracht. Het dossier biedt daarvoor ook geen concrete aanknopingspunten. Bij beide kinderen zijn verder opvallend veel letsels geconstateerd, waarvoor geen passende verklaring is gegeven. Juist vanwege het ontbreken van zo’n verklaring, gaat de rechtbank ervan uit dat, op het hersenletsel bij [slachtoffer 1 (voornaam)] na, alle geconstateerde letsels zijn toegebracht.
Deze feiten en omstandigheden zijn echter onvoldoende om van wettig en overtuigend bewijs van het ten laste gelegde onder feit 1, 2, 3 en 4 te kunnen spreken. Van de letsels bij [slachtoffer 1 (voornaam)] en [slachtoffer 2 (voornaam)] kan, met uitzondering van de breuk aan de middenhandsbeen bij [slachtoffer 2 (voornaam)] , niet met enige mate van nauwkeurigheid worden vastgesteld wanneer deze zijn toegebracht. Duidelijkheid hierover is van belang voor beantwoording van de vraag wie de letsels bij [slachtoffer 1 (voornaam)] en [slachtoffer 2 (voornaam)] heeft/hebben toegebracht. Verdachte heeft zich weliswaar bezig gehouden met de verzorging van beide kinderen en is ook momenten met hen alleen geweest, maar het ontstaan van de letsels (waaronder begrepen de breuk aan het middenhandsbeentje bij [slachtoffer 2 (voornaam)] ) is niet concreet te herleiden naar die momenten.
Nu vast staat dat verdachte niet de enige was die zich bezighield met de verzorging van de kinderen en de letsels niet goed zijn te dateren, kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat verdachte (al dan niet samen met een ander) de letsels aan [slachtoffer 1 (voornaam)] en [slachtoffer 2 (voornaam)] heeft toegebracht. Uit het dossier blijkt immers dat medeverdachte [medeverdachte] ook vaker alleen was met de kinderen, en daarnaast zijn derden sporadisch alleen geweest met de kinderen. Het standpunt van de officier van justitie, dat die derden te weinig en/of te kort alleen zouden zijn geweest met [slachtoffer 1 (voornaam)] en [slachtoffer 2 (voornaam)] om een of meerdere ten laste gelegde letsels te kunnen toebrengen volgt de rechtbank niet.
4.3.2.6 Conclusie
De rechtbank vindt, gelet op het voorgaande, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de letsels aan [slachtoffer 1 (voornaam)] en [slachtoffer 2 (voornaam)] heeft toegebracht. Dat verdachte, al dan niet samen met medeverdachte [medeverdachte] , bij het ontstaan van die letsels roekeloosheid of in enige mate nalatigheid kan worden verweten kan daarom ook niet wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde.