In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vereniging van amateurtuinders (hierna: de Vereniging) en een lid, [gedaagde]. De Vereniging vorderde dat [gedaagde] de vergroting van zijn tuinhuis ongedaan zou maken, omdat hij hiervoor geen toestemming had verkregen van het bestuur. [gedaagde] had zijn tuinhuis zonder toestemming van het bestuur van de Vereniging uitgebouwd en voerde verweer tegen de vorderingen van de Vereniging. Hij vorderde op zijn beurt de vernietiging van de besluiten van het bestuur die zijn aanvraag om toestemming hadden afgewezen en om handhavend op te treden. De rechtbank oordeelde dat de Vereniging grotendeels gelijk had. De rechtbank stelde vast dat [gedaagde] geen toestemming had gekregen voor de uitbouw en dat het besluit van het bestuur om de aanvraag af te wijzen rechtsgeldig was. De vordering van de Vereniging om de uitbouw ongedaan te maken werd toegewezen, terwijl de vorderingen van [gedaagde] tot vernietiging van de besluiten van de Vereniging werden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de Vereniging tot verwijdering van de elektriciteitsvoorziening, septische tank en bestrating verjaard waren, omdat deze al langer dan 20 jaar aanwezig waren. De rechtbank bepaalde dat [gedaagde] zes maanden de tijd kreeg om de uitbouw te verwijderen, met een dwangsom van € 250 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 50.000. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij [gedaagde] in de proceskosten van de Vereniging werd veroordeeld in reconventie.