In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in Veenendaal. De heffingsambtenaar van de gemeente Veenendaal had in een beschikking van 25 februari 2022 de waarde van de woning vastgesteld op € 511.000,- per 1 januari 2021. Eiser, de eigenaar van de woning, ging in bezwaar tegen deze waarde, maar de heffingsambtenaar handhaafde de WOZ-waarde in de uitspraak op bezwaar van 25 november 2022. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 4 juli 2023, waar eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank overwoog dat de waarde van de woning moet worden bepaald aan de hand van vergelijkbare verkopen en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde juist is. Eiser betwistte de waarde en stelde dat deze ten onrechte met 12,3% was gestegen ten opzichte van het vorige belastingjaar.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en dat de waarde van de woning op de waardepeildatum niet te hoog was vastgesteld. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.