Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
verweerder in het zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. R.L. van der Sanden
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in het verzoek,
verzoekster in het zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. F.B.A.M. van Oss.
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek en het zelfstandig tegenverzoek
4.De beoordeling
[verweerster] ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden.
Ook de stelling van [verzoeker] dat zijn telefoon mogelijk is gehackt en dat daardoor deze foto’s bij [B (voornaam)] terecht zijn gekomen is niet geloofwaardig. [verzoeker] heeft alleen gesteld dat plotseling de app Snappchat op zijn telefoon bleek te staan, zonder dat hij dit zelf heeft geïnstalleerd. [verzoeker] heeft niets laten zien waaruit zou blijken dat zijn telefoon mogelijk is gehackt. Het had op zijn weg gelegen in een dergelijk geval stukken te overleggen waaruit blijkt dat hij werk heeft gemaakt van de mogelijke hack, bijvoorbeeld door te laten zien dat hij aangifte heeft gedaan bij de politie van de hack of bij zijn provider zou hebben geïnformeerd hoe dit mogelijk is en daar iets aan te doen. Evenmin heeft [verzoeker] gesteld of laten zien dat er op zijn telefoon meerdere berichten of foto’s zijn verzonden, zonder zijn medeweten. Dat de telefoon van [verzoeker] zou zijn gehackt blijkt dan ook nergens uit.
Uit de WhatsApp-geschiedenis tussen [verzoeker] en [B (voornaam)] blijkt verder dat [verzoeker] al eens eerder een seksueel getinte cartoon aan [B (voornaam)] heeft verzonden. Uit die geschiedenis blijkt de reactie daarop van [B (voornaam)] niet, maar het bevestigt wel dat de manier waarop [verzoeker] communiceerde niet alleen zakelijk was zoals hij zelf stelt. Daarbij speelt ook mee dat [verzoeker] , zij het ten aanzien van leveranciers, door [verweerster] in januari 2023 nog is aangesproken dat hij niet te amicaal moest zijn en niet via WhatsApp moest communiceren. Deze zaken zijn niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd, maar kleuren wel de feiten en omstandigheden die aan het voorval op 5 mei 2023 vooraf zijn gegaan.
8 mei 2023 in de gelegenheid gesteld zijn kant van het verhaal te vertellen. Daarmee heeft [verweerster] zorgvuldig gehandeld. De kantonrechter ziet niet in wat [verweerster] verder nog aan onderzoek had moeten doen gelet op de verklaring van [verzoeker] tijdens het gesprek van 8 mei 2023. [verzoeker] meent ook dat [verweerster] naar een te zwaar middel heeft gegrepen. Volgens hem had [verweerster] een goed gesprek met hem moeten voeren en alternatieven moeten zoeken voor de samenwerking tussen [B (voornaam)] en [verzoeker] . De kantonrechter is dat niet met [verzoeker] eens en vindt dat [verweerster] op goede gronden tot ontslag op staande voet is overgegaan, zoals ook blijkt uit de vorige overwegingen.
Het beroep van [verzoeker] op deze uitzondering slaagt dan ook niet, zodat [verweerster] aan [verzoeker] geen transitievergoeding is verschuldigd.
Op de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] erop gewezen dat het bedrag dat door [verweerster] aan gefixeerde schadevergoeding wordt gevorderd onjuist is berekend, omdat daarbij is uitgegaan van de opzegtermijn van [verweerster] . [verweerster] heeft erkend dat zij de opzegtermijn van drie maanden die geldt voor haar als werkgever heeft aangehouden voor de berekening van de gefixeerde schadevergoeding. Dat is onjuist, omdat het voor het berekenen van de hoogte van de gefixeerde schadevergoeding gaat om de geldende opzegtermijn van de partij die de dringende reden heeft gegeven. De opzegtermijn van [verzoeker] bedraagt één maand. [verzoeker] heeft dit bedrag berekend op € 5.509,17. Die berekening is door [verweerster] niet betwist, zodat die berekening wordt gevolgd. Dat betekent dat [verzoeker] zal worden veroordeeld tot betaling van € 5.509,17 aan [verweerster] .
De kantonrechter vat dit op als een verrekeningsverweer, zodat het bedrag van € 918,18 in mindering strekt op de door [verzoeker] aan [verweerster] te betalen gefixeerde schadevergoeding.
De verzochte wettelijke rente over de gefixeerde schadevergoeding is op grond van artikel 7:686a lid 1 BW verschuldigd vanaf de datum van het ontslag (8 mei 2023), zodat de wettelijke rente vanaf die datum zal worden toegewezen.
5.De beslissing
8 mei 2023 tot aan de dag van voldoening;