ECLI:NL:RBMNE:2023:3401

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
538954 / HA ZA 22 - 288
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot onbeperkte inzage in de administratie van een vennootschap afgewezen

In deze zaak vorderde de eiseres, een vennootschap, onbeperkte inzage in de administratie van een andere vennootschap, waarvan zij samen met de gedaagde 50% van de aandelen bezat. De eiseres stelde dat onbeperkte inzage noodzakelijk was om te beoordelen of de gedaagde aansprakelijk was voor advocaatkosten die voortvloeiden uit een ontbinding van een aannemingsovereenkomst. De rechtbank oordeelde echter dat de eiseres voldoende inzage had gehad in de administratie en dat er geen noodzaak was voor onbeperkte inzage. De rechtbank wees de vordering af en oordeelde dat de eiseres ook artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering had geschonden, wat leidde tot een hogere proceskostenvergoeding voor de gedaagde. De rechtbank concludeerde dat de eiseres over de benodigde informatie beschikte om de vennootschap te kunnen liquideren en dat er geen bewijs was dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 7.502,- werden vastgesteld, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/538954 / HA ZA 22-288
Vonnis van 5 juli 2023
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J.A.J. Leeman te Rotterdam,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
[gedaagde] partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.W.J. Ariëns te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de mondelinge behandeling van 15 mei 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.Waar de zaak over gaat

Kern van het geschil
2.1.
[eiseres] en [gedaagde] houden ieder 50% van de aandelen in [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ). [eiseres] en [gedaagde] zijn ook allebei bestuurder van [bedrijf 1] , maar in de praktijk werd [bedrijf 1] met instemming van [eiseres] voornamelijk bestuurd door [gedaagde] . Sinds 2006 is [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ) de enige bestuurder en enige aandeelhouder van [gedaagde] . [gedaagde] heeft altijd de administratie van [bedrijf 1] gevoerd. Die administratie bevindt zich op het kantoor van [gedaagde] (feitelijk: van [bedrijf 2] ). [eiseres] heeft op verschillende momenten inzage gehad in de fysieke administratie van [bedrijf 1] . Sindsdien heeft [gedaagde] geweigerd om [eiseres] nog een keer inzage in de fysieke administratie te geven. In juli 2022 heeft [gedaagde] [eiseres] via Docstream wel toegang verleend tot de digitale financiële administratie van [bedrijf 1] , en die toegang heeft [eiseres] nog steeds. [eiseres] vordert in deze procedure dat [gedaagde] wordt bevolen om haar onbeperkt inzage te geven in de administratie van [bedrijf 1] , op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag, met een maximum van € 5 miljoen. [gedaagde] vindt dat deze vordering moet worden afgewezen. [gedaagde] krijgt van de rechtbank gelijk.
Relevante feiten en standpunten
2.2.
[bedrijf 1] is een projectvennootschap. Het project bestond uit een bouwproject in Rotterdam (hierna: het bouwproject). In het kader van het bouwproject heeft [bedrijf 1] een aannemingsovereenkomst gesloten met een aannemingsbedrijf (hierna: de hoofdaannemer). De hoofdaannemer is eind 2005 met de bouw gestart. Tijdens de bouw was [gedaagde] de directievoerder. Op 25 april 2008 heeft [gedaagde] namens [bedrijf 1] de aannemingsovereenkomst ontbonden. Omdat [bedrijf 1] van mening was dat de hoofdaannemer boetes verschuldigd was, heeft zij ten laste van de hoofdaannemer aanspraak gemaakt op een borgtocht van € 1.865.000,-. Dat bedrag is vervolgens aan
[bedrijf 1] uitbetaald. Na de ontbinding is de bouw in opdracht van [bedrijf 1] voortgezet en afgemaakt door een derde. Eind 2009/begin 2010 was de bouw afgerond.
2.3.
In 2015 zijn [bedrijf 1] , [eiseres] en [gedaagde] door de hoofdaannemer gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam. [eiseres] en [gedaagde] zijn gedagvaard omdat zij zich in artikel 25 van de aannemingsovereenkomst garant hadden gesteld voor alle verplichtingen van [bedrijf 1] . De hoofdaannemer was van mening dat [bedrijf 1] de aannemingsovereenkomst niet had mogen ontbinden en ook geen recht had op de borgtocht. Op 18 december 2019 heeft de rechtbank Rotterdam een tussenvonnis gewezen. Daarin is geoordeeld dat de aannemingsovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden. Allerlei andere beslissingen zijn in dat vonnis nog niet genomen. Met toestemming van de rechtbank Rotterdam is de hoofdaannemer tegen het tussenvonnis in hoger beroep gegaan.
2.4.
In 2008 heeft [bedrijf 1] € 6 miljoen aan dividend uitgekeerd: € 3 miljoen aan [eiseres] en € 3 miljoen aan [gedaagde] . Op 16 mei 2016 heeft de hoofdaannemer [eiseres] en [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijdt voor het geval [bedrijf 1] in de hiervoor genoemde procedure wel zou worden veroordeeld om haar schade te vergoeden, maar geen verhaal zou bieden. De grondslag voor die aansprakelijkstelling was bestuurdersaansprakelijkheid vanwege het meewerken aan de dividenduitkeringen in 2008. Dit was geen onderdeel van de procedure bij de rechtbank Rotterdam (en later het hof).
2.5.
Na de mondelinge behandeling in het hoger beroep hebben [bedrijf 1] , [eiseres] , [gedaagde] en [bedrijf 2] in april 2023 een schikking getroffen met de hoofdaannemer. Tegen finale kwijting hebben zij met gesloten beurzen afgerekend.
2.6.
Sinds de afronding van het bouwproject is [bedrijf 1] een ‘slapende’ vennootschap. Het geschil met de hoofdaannemer is de enige reden waarom [bedrijf 1] nog bestaat. Nu dat geschil van tafel is als gevolg van de schikking, willen [eiseres] en [gedaagde] allebei dat [bedrijf 1] wordt geliquideerd. [eiseres] neemt het standpunt in dat zij daarvoor onbeperkt inzage moet krijgen in de administratie van [bedrijf 1] , omdat uit de eerdere inzages in de fysieke administratie is gebleken dat de aan [eiseres] getoonde administratie van [bedrijf 1] onvolledig was. Daarnaast betoogt [eiseres] dat zij ook vanwege het volgende onbeperkt inzage in de administratie van [bedrijf 1] nodig heeft. Volgens [eiseres] is het aan [gedaagde] te wijten dat zij door de hoofdaannemer is gedagvaard, omdat [gedaagde] op eigen houtje heeft besloten om de hoofdaannemer van het bouwproject weg te sturen. Dat is een onrechtmatige daad van [gedaagde] ten opzichte van [eiseres] . Als [eiseres] onbeperkt inzage in de administratie van [bedrijf 1] heeft, kan zij onderzoeken of [gedaagde] inderdaad aansprakelijk is voor haar schade die bestaat uit haar advocaatkosten voor de procedure met de hoofdaannemer, ter hoogte van ongeveer € 750.000,-.
2.7.
[gedaagde] vindt dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen. Volgens haar is de aan [eiseres] ter inzage verstrekte administratie compleet en heeft [eiseres] geen belang bij de door haar gevorderde onbeperkte inzage. [gedaagde] is ook van mening dat [eiseres] artikel 21 Wetboek burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv) heeft geschonden.
2.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. [eiseres] heeft er namelijk geen belang bij dat [gedaagde] wordt bevolen om haar op straffe van een dwangsom onbeperkt inzage te verlenen in de administratie van [bedrijf 1] . Vanwege drie schendingen van artikel 21 Rv moet [eiseres] ook een hogere proceskostenvergoeding dan zij had moeten betalen zonder die schendingen. Dit wordt hieronder toegelicht.
[eiseres] beschikt over de administratie die nodig is om [bedrijf 1] te kunnen liquideren
3.2.
Als gevolg van de schikking die met de hoofdaannemer is getroffen kan [bedrijf 1] worden geliquideerd. [eiseres] heeft de beschikking over de administratie die daarvoor nodig is. In de periode van 15 maart 2017 tot en met 2 juni 2021 heeft [eiseres] vijf keer inzage gehad in de fysieke administratie van [bedrijf 1] . Daarnaast heeft zij sinds juli 2022 via Docstream toegang tot de financiële administratie van [bedrijf 1] over de jaren vanaf 2014, en tot de jaarrekeningen over 2003 tot en met 2021. De jaarrekening 2022 heeft [eiseres] ook. [eiseres] heeft niets aangevoerd op grond waarvan moet worden aangenomen dat in de door haar geraadpleegde fysieke administratie of in de digitale administratie iets ontbreekt wat wel nodig is om [bedrijf 1] te kunnen liquideren. Van belang hierbij is dat [bedrijf 1] sinds de afronding van de bouw in 2010 vrijwel leeg is. [bedrijf 1] is al jaren inactief, heeft al jaren geen inkomsten, en vrijwel de enige schulden die zij sinds 2015 heeft gemaakt bestonden uit advocaatkosten in verband met de procedure tegen de hoofdaannemer. Die schulden heeft [bedrijf 1] steeds voldaan met geld dat voor dat doel door haar aandeelhouders ( [eiseres] en [gedaagde] ) aan haar werd verstrekt.
De ontbinding van de aannemingsovereenkomst
3.3.
[eiseres] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat onbeperkte inzage in de administratie van [bedrijf 1] noodzakelijk is om te kunnen beoordelen of [gedaagde] aansprakelijk is voor haar advocaatkosten in de kwestie met de hoofdaannemer. Nergens blijkt namelijk uit dat [gedaagde] mogelijk onrechtmatig ten opzichte van [eiseres] heeft gehandeld door de hoofdaannemer weg te sturen van het bouwproject en door vervolgens op 25 april 2008 de aannemingsovereenkomst te ontbinden. Integendeel, [eiseres] is medeverantwoordelijk voor die beslissingen en heeft daaraan actief bijgedragen. Dit wordt hieronder toegelicht.
3.4.
De heer [A] (hierna: [A] ) is groot-aandeelhouder en bestuurder van [eiseres] en is indirect bestuurder van [bedrijf 1] . In een e-mail van [A] van 26 februari 2008 aan [bedrijf 2] over het bouwproject staat het volgende:
‘In aanvulling en volgens afspraak nav ons bespreking van 22 februari jl. over onder meer de voortgang en kwaliteit mbt opgenoemd project, hebben wij afgesproken eea te onderzoeken. Wij kunnen u aangeven inmiddels over 3/4 weken te kunnen beschikken over een vakkundige toezichthouder, daadkrachtige uitvoerder en ploeg vakmensen ten einde te trachten de opleverproblemen en afbouw van opgenoemd project over te nemen van de nu nog aanwezige hoofdaannemer […]. Teneinde belangenverstrengeling te voorkomen, lijkt het ons wenselijk dat deze mensen of direct voor u of een collega-bouwer zullen gaan werken. Het lijkt ons zinvol op korte termijn aanwezige problemen goed en volledig te inventariseren, documenteren, een kostenraming te maken en aan dit alles planning aan te hangen. Daarnaast verzoeken wij u dringend zeer nauwkeurig te onderzoeken of de huidige (rampzalige) toestand de ons voor ogen staande acties toelaat en we niet later gerechtelijk worden teruggefloten. Zowel het callen van de bankgarantie als eventueel wegsturen van de hoofdaannemer, cq inzetten van derden, geeft wellicht problemen en ook tav garanties is het zaak eea meer dan goed te onderzoeken en de juiste stappen in tijd en qua aanschrijving te verrichten. Graag meer dan normale aandacht. Gezien de in te plannen arbeid verzoeken wij u ons te willen informeren hoe de stand is en wij aan het werk zouden moeten?!’
3.5.
In een e-mail van [A] aan [bedrijf 2] van 28 februari 2008, dus twee dagen na de hierboven genoemde e-mail, staat het volgende:
‘Dank voor de opdracht eea te gaan regelen. Heb gisteren afspraak gehad met uitvoerder. […] vm medewerker van ons en nu een klein eigen bedrijfje is bereid en beschikbaar begin april met een ploeg van 5-8 personen. Krijg uurloon nog op, dat van hem zal ca € 50,-/uur bedragen restant volgt. Lijkt me verstandig komende week even met alle betrokkenen (ook jullie directievoerders) om de tafel te gaan zitten ivm te volgen strategie en vastleggen van afspraken. Moeten immers verklaren aan[rechtbank: de hoofdaannemer]
wat de heren [B] komen doen als zij gaan inventariseren! Verder graag informatie op welke titel en via welke stappen wij gaan ingrijpen in de uitvoering van het werk van [de hoofdaannemer]. Verder de titel waarop wij de bankgarantie gaan inroepen en stappenplan. Wat is er in beide kwesties al geschreven naar [de hoofdaannemer]? Vertrouwende u te hebben ingelicht en te mogen vernemen verblijf ik.’
3.6.
Hoewel [A] het in zijn e-mail van 26 februari 2008 had over een rampzalige toestand, was hij in die e-mail nog voorzichtig over de te nemen maatregelen. Hij had het toen nog over het ‘eventueel wegsturen’ van de hoofdaannemer en hij sprak de wens uit van een grondig onderzoek (door [bedrijf 2] ) naar de mogelijke juridische gevolgen daarvan. Die voorzichtigheid is er niet meer in de e-mail van [A] van 28 februari 2008. Daarin heeft hij [gedaagde] ( [bedrijf 2] ) bedankt om het een en ander te gaan regelen, en heeft hij om informatie gevraagd over juridische grondslagen (‘ welke titel’) en een stappenplan voor het wegsturen van de hoofdaannemer (‘via welke stappen wij gaan ingrijpen’).
3.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [A] gezegd dat het niet zijn bedoeling was dat de hoofdaannemer werd weggestuurd en dat hij wilde dat er met die hoofdaannemer werd gepraat. De rechtbank vindt dit niet geloofwaardig. De inhoud van de twee e-mails van [A] wijst op het tegendeel.
3.8.
Maar ook als het klopt dat [A] niet wilde dat de hoofdaannemer werd weggestuurd, volgt daaruit niet dat [eiseres] de verantwoordelijkheid voor het wegsturen van de hoofdaannemer en het ontbinden van de aannemingsovereenkomst kan afschuiven op [gedaagde] . Uit de hiervoor beschreven omstandigheden blijkt dat het voor [eiseres] op 28 februari [2008] duidelijk was dat de hoofdaannemer hoogstwaarschijnlijk zou worden weggestuurd van het bouwproject. Tijdens de zitting heeft [A] gezegd dat hij geen antwoord heeft gekregen op de vragen die staan aan het slot van zijn e-mail van
28 februari [2008] , maar niet gesteld of gebleken is dat [A] na 28 februari 2008 nog aan [gedaagde] ( [bedrijf 2] ) heeft gevraagd om antwoord te krijgen op die vragen. Ook is niet gesteld of gebleken dat [eiseres] na 28 februari 2008 bij [gedaagde] heeft aangedrongen op een alternatief voor het beëindigen van de samenwerking met de hoofdaannemer. [eiseres] heeft dus - op zijn minst - op de koop toe genomen dat de aannemingsovereenkomst zou worden beëindigd (ontbonden), en heeft daardoor geaccepteerd dat dit kon betekenen dat de hoofdaannemer daarover een gerechtelijke procedure zou starten. Bovendien heeft [eiseres] ervoor gezorgd dat er een ander bouwbedrijf klaarstond om de bouw voort te zetten nadat de hoofdaannemer van het werk zou zijn gestuurd. Na de ontbinding van de aannemingsovereenkomst (op 25 april 2008) is dat bouwbedrijf ook onmiddellijk in opdracht van [bedrijf 1] voor het bouwproject aan de slag gegaan.
3.9.
[eiseres] heeft niet gesteld dat zich in de administratie van [bedrijf 1] stukken of digitale bestanden moeten bevinden die zij nog niet heeft gezien, en die een ander licht kunnen werpen op haar rol of die van [gedaagde] bij het wegsturen van de hoofdaannemer. De conclusie van het voorgaande luidt daarom dat de - met [eiseres] gedeelde - verantwoordelijkheid van [gedaagde] voor het wegsturen van de hoofdaannemer geen aanleiding geeft om haar te bevelen om aan [eiseres] onbeperkt inzage te geven in de administratie van [bedrijf 1] .
Schendingen [eiseres] van artikel 21 Rv
3.10.
[eiseres] heeft de waarheidsplicht van artikel 21 Rv geschonden en de rechtbank verbindt daar financiële consequenties aan in het nadeel van [eiseres] . In randnummer 22 van de dagvaarding heeft [eiseres] namelijk in strijd met de waarheid de volgende stellingen ingenomen:
De ontbinding van de overeenkomst met de hoofdaannemer is een zelfstandig besluit van [gedaagde] geweest waarmee [eiseres] geen bemoeienis heeft gehad.
Over het uitkeren van dividend heeft geen overleg met [eiseres] plaatsgevonden.
[eiseres] is niet bekend met het besluit om de borgtocht voor € 1.865.000,- te laten inroepen ten laste van de hoofdaannemer.
Over stelling 1) in 3.10
3.11.
Dat [eiseres] in strijd met de waarheid heeft gesteld dat de ontbinding van de aannemingsovereenkomst een zelfstandig besluit is geweest van [gedaagde] waarmee [eiseres] geen bemoeienis heeft gehad, blijkt uit 3.3 - 3.9 van dit vonnis.
Over stelling 2) in 3.10
3.12.
Voordat de schikking met de hoofdaannemer was getroffen, had [eiseres] nog aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] ten opzichte van [eiseres] verwijtbaar heeft gehandeld door [bedrijf 1] in 2008 in twee stappen € 6 miljoen dividend te laten uitkeren aan [eiseres] en [gedaagde] . In de dagvaarding heeft [eiseres] gesteld dat [gedaagde] geen overleg met [eiseres] heeft gevoerd over het uitkeren van dit dividend. Die stelling is in strijd met de waarheid. In de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij wél vooraf overleg met [eiseres] heeft gevoerd over die dividenduitkeringen. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat dat klopt. Over de eerste dividenduitkering, van € 4 miljoen (waarvan € 2 miljoen voor [eiseres] ), heeft [A] toen op een vraag van de rechtbank geantwoord dat hem in 2008 is gevraagd wat hij ervan zou vinden als er € 2 miljoen zou worden uitgekeerd, en dat hij daarop positief heeft gereageerd. Over de tweede dividenduitkering, van € 2 miljoen (waarvan € 1 miljoen voor [eiseres] ), had [gedaagde] bij haar conclusie van antwoord een e-mail overgelegd van 26 juni 2008 van [gedaagde] ( [bedrijf 2] ) aan de heer [C] van [eiseres] . In die e-mail staat een overzicht van actiepunten die zijn afgesproken in een overleg op 19 juni 2008. Eén van die actiepunten was dat voor het project van [bedrijf 1] ‘binnenkort’ dividend zou worden uitgekeerd. Hierover heeft [A] tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat [C] op dat moment de financieel directeur van [eiseres] was en dat hij de dividenduitkering niet zou hebben goedgekeurd als dat financieel niet toelaatbaar was.
Over stelling 3) in 3.10
3.13.
Anders dan in de dagvaarding staat, was [eiseres] er wel van tevoren van op de hoogte dat de borgtocht zou worden ingeroepen. In de hierboven genoemde e-mail van [A] van 26 februari 2008 ging het namelijk over ‘het callen van de bankgarantie’, en in zijn e-mail van 28 februari 2008 over ‘de titel waarop wij de bankgarantie gaan inroepen’. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [A] gezegd dat hij met de bankgarantie de borgtocht heeft bedoeld en dat hij eind februari 2008 akkoord was met het inroepen daarvan.
Gevolgen van de schending van artikel 21 Rv door [eiseres]
3.14.
Als [eiseres] en [gedaagde] geen schikking hadden getroffen met de hoofdaannemer, had de rechtbank de juistheid van de in 3.10 vermelde stellingen van [eiseres] over de dividenduitkeringen en het inroepen van de borgtocht moeten beoordelen. De stelling van [eiseres] dat zij geen bemoeienis heeft gehad met het besluit om de hoofdaannemer weg te sturen, is door de rechtbank in dit vonnis beoordeeld (zie de bespreking daarvan in 3.3 - 3.9 van dit vonnis). [eiseres] had de juiste informatie over die drie onderwerpen al in de dagvaarding moeten geven, of zij had die stellingen niet moeten innemen. Dat zij in plaats daarvan de rechtbank bewust onjuist heeft geïnformeerd, is verwijtbaar. Die verwijtbaarheid is niet ‘weggepoetst’ doordat [A] daarover tijdens de mondelinge behandeling wel informatie heeft gegeven waarmee de juistheid van de standpunten van [gedaagde] is bevestigd.
3.15.
De rechter kan aan een schending van de verplichting om - al in de dagvaarding - van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, gevolgen verbinden in het nadeel van de procespartij die die verplichting heeft geschonden. De rechtbank vindt in dit geval een financiële sanctie ten laste van [eiseres] op zijn plaats. Doordat de vorderingen van [eiseres] geen vast te stellen financiële waarde hebben, zou bij de bepaling van de proceskosten normaal gesproken voor elke relevante proceshandeling van de advocaat van [gedaagde] een tarief van € 598,- per punt worden gehanteerd. Maar vanwege de schending van artikel 21 Rv zal de rechtbank in dit geval een tarief van € 3.413,- per punt hanteren. Dat is het tarief voor vorderingen tussen € 390.000,- en € 1 miljoen. De rechtbank hanteert dit tarief omdat dit aansluit bij de waarde die [eiseres] zelf toekent aan deze procedure (€ 750.000,-). Voor de exacte financiële gevolgen daarvan verwijst de rechtbank naar 3.16.
Proceskosten
3.16.
[eiseres] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Voor de hoogte van het advocatensalaris verwijst de rechtbank naar 3.15. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 676,-
- salaris advocaat
€ 6.826,- (2 punten x € 3.413,-)
Totaal € 7.502,-
3.17.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld. Ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zal worden toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 7.502,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,- aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,- aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
4.4.
verklaart 4.2 en 4.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op
5 juli 2023.
Coll: AvR/4228