ECLI:NL:RBMNE:2023:3397

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
10259253
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering na overgang van onderneming en verplichtingen werkgever

In deze zaak vordert de eiser, een 22-jarige man uit Duitsland, loon van de gedaagde, een besloten vennootschap, na de overgang van zijn arbeidsovereenkomst van een eerdere werkgever. De eiser heeft in 2021 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gehad bij [naam 1] B.V., de rechtsvoorgangster van de gedaagde. Na de sluiting van het restaurant van [naam 1] in juli 2022, heeft de eiser geen loon meer ontvangen, hoewel zijn arbeidsovereenkomst niet formeel was beëindigd. De gedaagde heeft de arbeidsovereenkomst overgenomen, maar de eiser heeft pas op 25 november 2022 een concreet aanbod gekregen om weer aan de slag te gaan. De eiser vordert nu het achterstallige loon vanaf oktober 2022, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente, omdat hij van mening is dat de gedaagde op grond van artikel 7:628 BW verplicht is om loon te betalen, ondanks dat hij niet voor de gedaagde heeft gewerkt.

De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde, als verkrijgende werkgever, verplicht is om het loon te betalen, omdat de eiser niet op de hoogte was van de overgang van zijn arbeidsovereenkomst en pas later een aanbod heeft gekregen om te werken. De kantonrechter wijst de vordering van de eiser toe voor de periode van 20 oktober 2022 tot en met 25 november 2022, met inachtneming van een eerdere betaling door de gedaagde. De wettelijke verhoging en rente worden ook toegewezen, evenals de verplichting voor de gedaagde om deugdelijke loonspecificaties te verstrekken. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10259253 UC EXPL 22-8524 SV/40160
Vonnis van 19 juli 2023
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. T.R. Dalmolen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H.L.A. Ko .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 december 2022 met 17 producties
- de conclusie van antwoord met 27 producties
- de mondelinge behandeling.
1.2.
Op 20 juni 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] was aanwezig met zijn vriendin. [eiser] werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Dalmolen, en een tolk, mevrouw Grutzbauch. [gedaagde] werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde,
mr. Ko . Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is 22 jaar en afkomstig uit Duitsland. Hij is in 2021 naar Nederland verhuisd voor een studie aan de [onderwijsinstelling] . Naast zijn studie heeft [eiser] vanaf 10 maart 2021 gewerkt bij een restaurant in [plaats] van [naam 1] B.V . ( [naam 1] ), de rechtsvoorgangster van [gedaagde] , op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. [eiser] werkte voor [naam 1] laatstelijk als barhoofd. De arbeidsovereenkomst is op 13 november 2021 met wederzijds goedvinden beëindigd naar aanleiding van de horecasluiting op last van de overheid vanwege corona. Op 1 maart 2022 is [eiser] opnieuw in dienst getreden bij [naam 1] als invalkracht, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 28 februari 2023. Het laatst verdiende salaris bedraagt € 12,09 bruto per uur, inclusief 8% vakantiebijslag. [eiser] heeft laatstelijk gemiddeld 52,39 uur per maand gewerkt, waarvoor hij gemiddeld een loon van € 633,39 bruto per maand ontving.
2.2.
Eind juli 2022 heeft [naam 1] haar restaurant per direct gesloten vanwege bedrijfseconomische redenen. [naam 1] heeft de arbeidsovereenkomst met [eiser] niet opgezegd en heeft bij het UWV ook geen ontslagvergunning aangevraagd om de arbeidsovereenkomst vanwege bedrijfseconomische redenen te kunnen opzeggen. De arbeidsovereenkomst is daardoor na eind juli 2022 blijven bestaan. [naam 1] heeft [eiser] nog wel het loon over juli 2022 uitbetaald, maar over de periode daarna niet meer. [eiser] is niet meer opgeroepen door [naam 1] . [eiser] heeft zich toen beschikbaar gesteld voor werk bij [naam 1] en aanspraak gemaakt op doorbetaling van loon omdat het dienstverband niet was beëindigd.
2.3.
[eiser] is in september 2022 voor zijn studie een stage gaan lopen bij [naam 2] voor 40 uur per week. Voor de stage ontving hij een vergoeding van € 500,- per maand.
2.4.
Omdat loonbetaling door [naam 1] uitbleef, heeft de door [eiser] ingeschakelde gemachtigde bij brief van 18 oktober 2022 aan [naam 1] meegedeeld dat er nog sprake is van een arbeidsovereenkomst en dus aanspraak op loon. De gemachtigde van [naam 1] , mr. Ko , heeft daarop op 20 oktober 2022 meegedeeld dat [naam 1] haar restaurant op 3 oktober 2022 heeft verkocht. [naam 1] heeft [eiser] daarna het loon over augustus en september 2022 betaald.
2.5.
[naam 1] heeft de gemachtigde van [eiser] per e-mail van 9 november 2022 laten weten dat [gedaagde] B.V. ( [gedaagde] ) de nieuwe werkgever van [eiser] is.
2.6.
Bij brief van 22 november 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] aangesproken op betaling van het loon voor oktober 2022, vermeerderd met de wettelijke verhoging. Daarbij heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] meegedeeld dat [eiser] nog steeds beschikbaar is voor werk als barhoofd, maar dat hij bereid is tegen een goed voorstel de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen.
2.7.
Op 25 november 2022 heeft [A] van [gedaagde] aan [eiser] een e-mail gestuurd met de mededeling dat hij per direct aan het werk kan als barhoofd in haar restaurant [naam 3] , dat in de buurt ligt van restaurant [naam 1] . [gedaagde] biedt het werk aan tegen dezelfde arbeidsvoorwaarden als die van [naam 1] . [gedaagde] is alleen bereid het salaris van 3 tot 20 oktober 2022 van € 367,77 bruto te betalen omdat [eiser] op 20 oktober 2022 is geïnformeerd dat hij een nieuwe werkgever heeft en [eiser] op dat moment geen enkele intentie heeft getoond om voor [gedaagde] te gaan werken.
2.8.
De gemachtigde van [eiser] heeft [gedaagde] daarop op 25 november 2022 laten weten dat [eiser] steeds beschikbaar was om te werken en dat hij aanspraak maakt op het volledige loon over oktober en de wettelijke verhoging en het loon over november 2022. [gedaagde] heeft [eiser] op 30 november 2022 een tegenvoorstel gedaan. Op 12 december 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] laten weten dat [eiser] nog nadenkt over het voorstel van [gedaagde] , maar dat hij het verrichten van arbeid opschort, totdat het loon wordt uitbetaald. Daarna heeft [eiser] [gedaagde] gedagvaard.
2.9.
Na de dagvaarding heeft [gedaagde] op 9 januari 2023 € 367,77 uitbetaald, als salaris over de periode van 3 tot 20 oktober 2022, waarover zij een loonstrook heeft verstrekt.
2.10.
De arbeidsovereenkomst is op 28 februari 2023 van rechtswege geëindigd.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde] tot:
het betalen van:
I. het achterstallig loon vanaf oktober 2022 van € 633,39 bruto per maand;
II. de maximale wettelijke verhoging over het totaalbedrag;
III. de wettelijke rente over de totaalsom van het onder I en II gevorderde bedrag, vanaf het moment van betekening van de dagvaarding;
en tot het overleggen van:
IV. deugdelijke loonspecificaties;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] dat hij door de overname van [naam 1] een arbeidsovereenkomst heeft met [gedaagde] , op grond waarvan [gedaagde] hem loon verschuldigd is. [eiser] heeft na 27 juli 2022 niet meer gewerkt, maar heeft altijd kenbaar gemaakt dat hij beschikbaar is voor werk. Alleen omdat [gedaagde] als verkrijgende werkgever hem niet in kennis heeft gesteld van de overgang van onderneming, heeft [eiser] niet voor [gedaagde] kunnen werken. [gedaagde] is daarom op grond van artikel 7:628 BW verplicht het loon van [eiser] te voldoen.
3.3.
[eiser] maakt ook aanspraak op de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente omdat het loon vanaf oktober 2022 niet op tijd is betaald.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] voert als verweer dat zij geen loon meer verschuldigd is. Na de sluiting van [naam 1] had [eiser] direct kunnen starten bij horeca-collega’s van [naam 1] , maar [eiser] is daarop niet ingegaan. [gedaagde] heeft het loon over de periode van 3 tot 20 oktober 2022 inmiddels betaald.
4.2.
[eiser] was op 20 oktober 2022 op de hoogte dat [naam 1] was verkocht, maar hij heeft zich daarna pas op 22 november 2022 beschikbaar gesteld om te werken. Als de loonbetalingsverplichting van [gedaagde] vanaf 20 oktober 2022 toch nog doorloopt, dan heeft [eiser] alleen recht op loon tot 14 november 2022 of 25 november 2022, toen [gedaagde] hem een (herhaald) aanbod deed om bij haar te gaan werken, waarop [eiser] niet is ingegaan. [eiser] heeft daarna ten onrechte een beroep gedaan op het recht om zijn werkzaamheden op te schorten omdat [gedaagde] een geldige reden had om het loon vanaf 20 oktober 2022 niet te betalen. Voor zover geoordeeld wordt dat [gedaagde] [eiser] nog loon moet betalen, doet [gedaagde] een beroep op verrekening van het nog te betalen loon met het loon dat zij [eiser] over de periode van 3 tot 20 oktober 2022 teveel heeft betaald, namelijk € 145,04 netto.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de rechten en plichten van [naam 1] die voortvloeien uit haar arbeidsovereenkomst met [eiser] na de overgang van haar onderneming zijn overgegaan op [gedaagde] , als verkrijgend werkgever. Eén van die plichten is dat [gedaagde] op grond van artikel 7:616 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht is [eiser] tijdig het loon te betalen. Op grond van artikel 7:628 BW is de werkgever verplicht het loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, behoudens voor zover de werknemer de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen.
5.2.
[naam 1] heeft [eiser] het loon tot 4 oktober 2022 uitbetaald. Als gevolg van de overgang van onderneming rust op [gedaagde] sindsdien een loonbetalingsplicht. [gedaagde] heeft [eiser] na het starten van deze procedure op 9 januari 2023 alsnog het loon betaald voor de periode vanaf 3 tot 20 oktober 2022. In geschil is nu nog of [eiser] vanaf 20 oktober 2022 recht heeft op loon van [gedaagde] , terwijl hij niet voor [gedaagde] heeft gewerkt.
5.3.
[gedaagde] voert hiertegen als verweer dat [eiser] op 20 oktober 2022 niet beschikbaar was, terwijl hij toen wel bekend was met [gedaagde] als verkrijgende werkgever, zodat [eiser] zich toen bij haar had moeten melden voor het verrichten van werk. Het niet-verrichten van arbeid zou volgens [gedaagde] vanaf 20 oktober 2022 voor rekening van [eiser] moeten komen.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat dit verweer niet opgaat voor de periode tot 25 november 2022 want [eiser] heeft pas op 9 november 2022 de naam en het adres van [gedaagde] als verkrijgend werkgever te horen gekregen. Vóór die tijd wist [eiser] dus niet voor wie en waar hij precies zou moeten gaan werken. [gedaagde] heeft zelf pas op 25 november 2022 contact opgenomen met [eiser] en concreet toegelicht welke werkzaamheden hij voor haar zou moeten gaan verrichten. [gedaagde] had als verkrijgend werkgever zelf eerder het initiatief moeten nemen om [eiser] te informeren over de bedrijfsovername en de werkzaamheden die van hem werden verwacht in het kader van de arbeidsovereenkomst die op haar was over gegaan. Door dat niet te doen heeft zij zich niet als goed werkgever gedragen en kan zij [eiser] niet verwijten dat hij zich tot 25 november 2022 onvoldoende bereid heeft getoond om de werkzaamheden te verrichten die hem aanspraak geven op zijn loon. [eiser] bevond zich namelijk in een lastig parket. [eiser] heeft tijdens de zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zich in deze periode niet vrij genoeg voelde ander werk te gaan zoeken omdat hij nog gebonden was aan [naam 1] en het hem als buitenlandse werkstudent niet goed bekend was of dat misschien tot problemen met de Belastingdienst zou kunnen leiden. Zolang dus niet duidelijk was wat de status was van zijn juridische relatie met [naam 1] , was het begrijpelijk dat hij een afwachtende houding aannam. Bovendien had [naam 1] structureel geweigerd zijn salaris door te betalen (het salaris tot 4 oktober 2022 is pas betaald op 8 november 2022) dus dat maakt het begrijpelijk dat [eiser] niet zonder meer is ingegaan op mededelingen van (de contactpersoon van) [naam 1] over het hervatten van werkzaamheden bij de verkrijgende werkgever.
5.5.
Vanaf 25 november 2022 was het voor [eiser] echter duidelijk wie zijn werkgever was en waar hij aan het werk kon, want toen is hem een concreet aanbod gedaan vanuit [gedaagde] om weer aan de slag te gaan. Vanaf dat moment mocht dan ook van [eiser] worden verwacht dat hij zijn werkzaamheden zou hervatten. Daarvoor waren geen belemmeringen die voor rekening van [gedaagde] moeten komen want het werk dat [gedaagde] hem had aangeboden was passend. Dat het restaurant waarin [eiser] te werk zou worden gesteld als barhoofd van minder niveau was dan het restaurant dat [naam 1] had geëxploiteerd (zoals [eiser] bij de mondelinge behandeling heeft toegelicht) was geen reden om dit werk te weigeren. Zijn contract bood daarvoor geen mogelijkheden. Uit de houding van [gedaagde] heeft [eiser] niet op kunnen en mogen maken dat de arbeidsverhouding was verstoord en dat het verrichten van werkzaamheden dus geen echte optie meer was (zoals hij bij de mondelinge behandeling heeft opgemerkt). [gedaagde] heeft namelijk via [naam 1] en daarna ook zelf zonder voorbehoud laten weten dat [eiser] welkom was om weer aan de slag te gaan. Er was weliswaar een discussie over het loon over de periode van 20 oktober tot 25 november 2022 (het loon over de periode van 4 oktober tot 20 oktober 2022 was [gedaagde] bereid om te betalen), maar dat was een juridisch verschil van inzicht over een relatief korte periode met een overzichtelijk belang waarover hij goed geadviseerd is door zijn gemachtigde en dat dus in het juiste perspectief kon worden geplaatst. [eiser] heeft pas op 12 december 2022 zijn werkzaamheden opgeschort omdat [gedaagde] niet aan haar betalingsverplichtingen voldeed. Toen was er al een impasse ontstaan omdat [gedaagde] uit de houding van [eiser] had opgemaakt dat hij zijn werkzaamheden niet wilde hervatten en dat heeft ertoe geleid dat [gedaagde] ook na 25 november 2022 heeft geweigerd het loon door te betalen. Die opschorting was dus niet zonder meer gerechtvaardigd voor wat betreft de weigering om het loon over de periode na 25 november 2022 te betalen. Voor zover de opschorting zag op het niet betaalde loon over de periode van 4 oktober tot 25 november 2022 geldt dat het loon over de periode van 4 oktober 2022 tot 20 oktober 2022 pas op 9 januari 2023 is uitbetaald omdat toen pas een bankrekening is opgegeven waar de betaling naar toe kon. Het feit dat er een discussie bestond over het loon over de periode van 20 oktober tot 25 november 2022 rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter niet de opschorting van de werkzaamheden met ingang van 25 november 2022 omdat [eiser] in die periode (namelijk vanaf september 2022) fulltime en tegen betaling van een stagevergoeding van € 500 per maand ergens anders aan het werk was. Dat maakt het aannemelijk dat hij in die periode een minder zwaarwegend belang had bij doorbetaling van zijn loon (en daar ook minder boven op heeft gezeten) dan voor die tijd.
5.6.
De kantonrechter zal de gevorderde loonbetaling daarom toewijzen over de periode van 20 oktober 2022 tot en met 25 november 2022, op basis van een bruto loon van € 633,39 per maand, verminderd met € 145,04 netto. [eiser] heeft namelijk niet betwist dat [gedaagde] op 9 januari 2023 € 145,04 netto (voor de periode van 4 tot 20 oktober 2022) teveel heeft betaald. Bij de uitbetaling van het loon over de periode van 20 oktober 2022 tot en met 25 november 2022 zal dit teveel betaalde bedrag van € 145,04 netto daarom verrekend moeten worden.
5.7.
De hierover gevorderde wettelijke verhoging in de zin van artikel 7:625 BW zal ook worden toegewezen omdat het loon te laat is betaald. De wettelijke verhoging zal worden bepaald op maximaal 50% over het toewijsbare, nog niet betaalde loon. De kantonrechter ziet geen reden voor matiging. De wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het achterstallige loon en de wettelijke verhoging wordt toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding, zoals is gevorderd.
5.8.
[gedaagde] wordt ook veroordeeld om deugdelijke loonspecificaties te verstrekken over de toewijsbare loonbetaling.
5.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- informatiekosten € 6,15
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde €
264,00(2 punten x tarief € 132,00)
Totaal € 356,15
Omdat aan [eiser] een toevoeging is verleend, zijn de explootkosten door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling aan de griffier van de voorgeschoten explootkosten niet mogelijk.
5.10.
De gevorderde nakosten worden begroot als in ‘De beslissing’ is weergegeven.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen het netto equivalent van het achterstallig loon van € 633,39 bruto per maand berekend over de periode van 20 oktober 2022 tot en met 25 november 2022, onder verrekening van hetgeen al betaald is (zie punt 5.6.) te vermeerderen met de wettelijke verhoging van maximaal 50% over het salaris over deze periode berekend op de voet van artikel 7:625 BW tot de dag van algehele voldoening en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het achterstallige loon vanaf 20 december 2022 tot de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] deugdelijke loonspecificaties te verstrekken op basis van de onder 5.1 vermelde betalingen;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 356,15 (waarin begrepen € 264,00 aan salaris gemachtigde);
6.4.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 66,00 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.