Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
mr. Ko . Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
3.De vordering
4.Het verweer
5.De beoordeling
264,00(2 punten x tarief € 132,00)
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak vordert de eiser, een 22-jarige man uit Duitsland, loon van de gedaagde, een besloten vennootschap, na de overgang van zijn arbeidsovereenkomst van een eerdere werkgever. De eiser heeft in 2021 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gehad bij [naam 1] B.V., de rechtsvoorgangster van de gedaagde. Na de sluiting van het restaurant van [naam 1] in juli 2022, heeft de eiser geen loon meer ontvangen, hoewel zijn arbeidsovereenkomst niet formeel was beëindigd. De gedaagde heeft de arbeidsovereenkomst overgenomen, maar de eiser heeft pas op 25 november 2022 een concreet aanbod gekregen om weer aan de slag te gaan. De eiser vordert nu het achterstallige loon vanaf oktober 2022, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente, omdat hij van mening is dat de gedaagde op grond van artikel 7:628 BW verplicht is om loon te betalen, ondanks dat hij niet voor de gedaagde heeft gewerkt.
De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde, als verkrijgende werkgever, verplicht is om het loon te betalen, omdat de eiser niet op de hoogte was van de overgang van zijn arbeidsovereenkomst en pas later een aanbod heeft gekregen om te werken. De kantonrechter wijst de vordering van de eiser toe voor de periode van 20 oktober 2022 tot en met 25 november 2022, met inachtneming van een eerdere betaling door de gedaagde. De wettelijke verhoging en rente worden ook toegewezen, evenals de verplichting voor de gedaagde om deugdelijke loonspecificaties te verstrekken. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.