ECLI:NL:RBMNE:2023:3391

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
22/4140
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek garagebedrijf in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemnes om handhavend op te treden tegen de exploitatie van een garagebedrijf. Eiseres, woonachtig tegenover het garagebedrijf, verzocht op 22 juni 2021 om handhaving, omdat zij meende dat het garagebedrijf niet op die locatie mocht opereren en zich zorgen maakte over de verkeersveiligheid. Het college wees het verzoek af, stellende dat er geen strijd was met het bestemmingsplan en dat er geen overtredingen waren geconstateerd.

Eiseres ging in beroep tegen deze afwijzing. Tijdens de zitting op 25 april 2023 werd het beroep behandeld, waarbij eiseres en de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat een bestuursorgaan alleen bevoegd is om handhavend op te treden bij een overtreding van een wettelijk voorschrift. De rechtbank concludeerde dat er geen overtreding was, aangezien het bestemmingsplan de exploitatie van een garagebedrijf op de betreffende locatie toestaat. Eiseres' argumenten dat het college haar niet had geïnformeerd over de veranderingen en dat er zorgen waren over verkeersveiligheid, werden door de rechtbank verworpen.

De rechtbank stelde vast dat het bestemmingsplan de vestiging van een garagebedrijf op het perceel mogelijk maakt en dat er geen overtredingen waren geconstateerd. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat het college terecht het verzoek om handhaving had afgewezen. Eiseres kreeg het griffierecht niet terug. De uitspraak werd gedaan door mr. L.A. Witten en is openbaar uitgesproken op 10 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4140

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemnes, het college,
(gemachtigde: G. Josseling).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [woonplaats] (de garagehouder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van het college om handhavend op te treden tegen de uitoefening van een garagebedrijf op het adres [adres 1] te [woonplaats] (het garagebedrijf). Eiseres woont op het adres [adres 2] te [woonplaats] . Dit is tegenover het garagebedrijf aan de andere kant van de [straat] . Eiseres is van mening dat het garagebedrijf niet op die locatie zou mogen zitten en maakt zich daarnaast zorgen over de verkeersveiligheid in de straat.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Eiseres heeft op 22 juni 2021 het college verzocht om handhavend op te treden tegen de exploitatie en de verbouwing van het garagebedrijf.
1.1.
Het college heeft het verzoek om handhaving afgewezen omdat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Verder zijn er geen overtredingen aangetroffen ten aanzien van uitgevoerde verbouwwerkzaamheden. Eiseres heeft tegen het besluit van het college bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 30 juni 2022 is het college bij het eerdere besluit gebleven.
1.2.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2023 op zitting behandeld. Op de zitting waren aanwezig: eiseres, de gemachtigde van het college, alsmede namens het college de heer [A] en de heer [B] en de derde-belanghebbende met zijn partner.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader bij handhaving
2. Bij de beoordeling van het beroep stelt de rechtbank voorop dat een bestuursorgaan alleen bevoegd is om handhavend op te treden als sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Is daarvan geen sprake, dan bestaat geen bevoegdheid tot het aanwenden van bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten. Is wel sprake van een overtreding dan moeten bestuursorganen in beginsel handhavend optreden, tenzij sprake is van een concreet zicht op legalisatie of handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding met de te dienen belangen.
Standpunten partijen
3. Eiseres betoogt in haar beroep dat het erg kort door de bocht is van het college om enkel het standpunt in te nemen dat het garagebedrijf niet in strijd is met de planregels en dat er dus geen sprake is van een overtreding. Daarnaast voert eiseres aan dat de gemeente de bestemming op het onderhavige perceel al in 1990 had moeten wijzigen. Dat was het moment dat het voormalige bedrijf dat daar gevestigd was (een smederij) is verhuisd naar het industrieterrein. Eiseres betoogt dat het college haar en haar echtgenoot op de hoogte had moeten brengen van de veranderingen. Eiseres maakt zich daarnaast ernstige zorgen over de verkeersveiligheid in de straat vanwege de komst van het garagebedrijf. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat er een onaangename confrontatie heeft plaatsgevonden tussen haar echtgenoot en de garagehouder.
4. Het college bestrijdt dat sprake is van een overtreding. Het college verwijst in dit kader naar de planregels van het bestemmingsplan, waaruit blijkt dat een garagebedrijf op de locatie aanwezig mag zijn. Het college stelt geen aanleiding te hebben om aan de verkeersveiligheid te twijfelen omdat er geen objectieve gegevens zijn die dit onderbouwen. Ter zitting is door het college toegelicht dat er geen meldingsplicht geldt bij het gebruikmaken van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. De garagehouder hoefde dus niet bij de gemeente te melden dat hij het perceel weer als (garage)bedrijf ging gebruiken. Voor het college bestond er dus ook geen aanleiding dit aan eiseres te melden. Dit zou alleen anders zijn als voor het vestigen van het garagegebruik een vergunning nodig zou zijn, maar dat speelt hier dus niet.
5. De garagehouder heeft ter zitting toegelicht dat hij voor zo ver hem bekend alles volgens de (gemeentelijke) regels heeft gedaan. Hij heeft ook een andere belevenis van het voorval dat met de echtgenoot van eiseres heeft plaatsgevonden. De garagehouder wil graag met rust gelaten worden.
De beoordeling: is sprake van een overtreding?
6. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat er geen sprake is van een overtreding; niet ten aanzien van het in strijd handelen met het bestemmingsplan, maar ook niet ten aanzien van het uitvoeren van werkzaamheden zonder vergunning.
7. De rechtbank stelt in dat verband vast dat in het perceel [adres 1] te [woonplaats] de enkelbestemming ‘bedrijf’ heeft. Uit artikel 4.1 van de planregels volgt dat de voor ‘bedrijf’ aangewezen gronden bestemd zijn voor bedrijven uit ten hoogste categorie B van de bij deze regels behorende ‘Staat van bedrijfsactiviteiten – functiemenging’. Uit de ‘Staat van bedrijfsactiviteiten – functiemenging’ volgt vervolgens dat een garagebedrijf in categorie B valt. Dit betekent dat op het perceel [adres 1] te [woonplaats] op grond van de geldende bestemmingsplanregels een garagebedrijf mag zitten. Hierdoor is geen sprake van een overtreding. Dat in 1989 de voormalige smederij die op dat perceel zat naar het industrieterrein is verhuisd en sindsdien er geen bedrijf meer is gevestigd doet daar niet aan af. Het is niet zo dat als een gebruiksmogelijkheid die het bestemmingsplan biedt niet meer wordt gebruikt, hiermee de bestemming automatisch komt te vervallen. De bestemming blijft op het perceel rusten. Dit betekent ook dat het niet “te kort door de bocht” of onzorgvuldig is van het college om simpelweg te verwijzen naar het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan maakt nu eenmaal mogelijk dat op het onderhavige perceel een garagebedrijf gevestigd mag zijn. Er is dus geen sprake van een overtreding.
8. Ten aanzien van uitgevoerde werkzaamheden is door het college in het primaire en bestreden besluit aangegeven dat er geen overtredingen zijn geconstateerd. De rechtbank heeft – in hetgeen eiseres hierover naar voren heeft gebracht – geen redenen gevonden om hier anders over te oordelen.
9. Voor de zorg van eiseres ten aanzien van de verkeersveiligheid geldt dat het hebben van een (mogelijk terechte) zorg nog geen overtreding van een wettelijk voorschrift oplevert en er dus ook (nog) geen bevoegdheid tot handhaving is.
10. Voor de klacht van eiseres dat zij niet is geïnformeerd over het feit dat het perceel [adres 1] te [woonplaats] als garagebedrijf in gebruik is genomen, geldt dat hier geen informatieplicht voor bestaat. Het bestemmingsplan biedt deze gebruiksmogelijkheid en er was geen omgevingsvergunning nodig.
11. De rechtbank betreurt het voorval dat zich tussen de garagehouder en de echtgenoot van eiseres heeft voorgedaan. De rechtbank kan hier geen gevolg aan verbinden, maar geeft partijen wel nogmaals mee om buurtbemiddeling (eventueel gefaciliteerd door het college) te overwegen dan wel te proberen.
12. Deze beroepsgronden van eiseres slagen niet.

Conclusie en gevolgen

13
.Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college terecht het verzoek om handhaving heeft afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Witten, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Molenaar (buitengriffier), griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2023.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.