ECLI:NL:RBMNE:2023:335

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
9964287
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van een geldlening en uitleg van een betalingsregeling met finale kwijting

In deze zaak vordert eiser, [eiser], dat gedaagde, [gedaagde], hem een bedrag van € 5.000,- terugbetaalt, dat hij op 23 juli 2018 aan gedaagde heeft geleend. Gedaagde heeft echter betwist dat hij dit bedrag nog verschuldigd is, en voert aan dat hij het volledige bedrag van de lening al heeft terugbetaald. Eiser stelt dat gedaagde slechts een deel van de lening heeft terugbetaald en dat er nog een bedrag van € 5.000,- openstaat. Gedaagde heeft daarnaast een betalingsregeling voorgesteld, waarbij hij een bedrag van € 28.000,- aan eiser zou betalen in maandelijkse termijnen van € 500,-, met finale kwijting voor alle vorderingen van eiser. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een geldleningsovereenkomst is en dat gedaagde een deel van de lening heeft terugbetaald. De rechter heeft echter geoordeeld dat de vordering van eiser niet opeisbaar is, omdat deze onder de betalingsregeling valt die door beide partijen is overeengekomen. De kantonrechter heeft eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen en hem veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 9964287 MC EXPL 22-3782 A/45353
Vonnis van 1 februari 2023
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. B.A.S. Touserkani , werkzaam bij Juridisch kantoor Bast,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S. Besli.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 14 juni 2022;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek met producties;
- de akte van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 23 juli 2018 heeft [eiser] een bedrag van € 10.000,- naar de bankrekening van [gedaagde] overgemaakt.
2.2.
Op 1 augustus 2018 heeft [gedaagde] een bedrag van € 5.000,- naar de bankrekening van [eiser] overgemaakt.
2.3.
Bij e-mail van 24 maart 2022 heeft de voormalig advocaat van [gedaagde] het volgende aan [eiser] geschreven:
‘Op basis van ons telefoongesprek van gisteren en eerder vandaag, en de inhoud daarvan met cliënt te hebben besproken, bericht ik u als volgt - al zij het met enige vertraging.
Cliënt is grotendeels akkoord met het treffen van een minnelijke regeling langs de lijnen die u gisteren geschetst heeft. Hierbij geef ik namens cliënt het navolgende voorstel puntsgewijs weer:
Cliënt is bereid een bedrag van € 28.000,- aan u te voldoen tegen finale kwijting.
Het bedrag van € 28.000, - wordt voldaan in maandelijkse termijnen van ten minste € 500,-. De eerste deelbetaling zal op 1 april 2022 worden verricht. Hierbij is het streven van client om zo snel mogelijk af te lossen. Versneld aflossen, voor zover de omzetontwikkeling van [bedrijf] dat toelaat. Cliënt zal iedere drie maanden, te rekenen vanaf 1 april 2022, afhankelijk van de administratie van [bedrijf] nagaan of versneld aflossen mogelijk is. Cliënt zal dhr. [eiser] iedere drie maanden onderbouwd berichten in hoeverre er versneld kan worden afgelost.
Cliënt bericht de heer [eiser] na het doen van gedegen onderzoek, doch uiterlijk op 26 april 2022, nader inzake de door u gepretendeerde vordering van € 10.700 in het dossier [naam] . Het daaruit blijkend af te lossen bedrag zal op overeenkomstige wijze als onder 1 worden afgelost. Daarbij zal cliënt, uitdrukkelijk volgens de wens van dhr. [eiser] , nagaan of het daaruit blijkend af te lossen bedrag op enige andere wijze sneller af te lossen is en dhr. [eiser] daaromtrent berichten.
De heer [eiser] trekt de procedures met zaaknummer 9700402 MV 22-34 en 9704147 MV EXPL 22-36 zo spoedig mogelijk in.
Zo lang de hiervoor beschreven betalingsregeling loopt, zal de heer [eiser] geen nieuwe procedures tegen cliënt aanhangig maken ter zake de gepretendeerde vorderingen (ik verwijs naar paragraaf 1 van de e-mail van 21 maart 2022).(…)’
2.4.
Bij e-mail van 7 mei 2022 heeft [eiser] aan de toenmalige advocaat van [gedaagde] geschreven dat hij op 23 juli 2018 een bedrag van € 10.000,- aan [gedaagde] heeft geleend en dat er nog een bedrag van € 5.000,- afgelost moet worden.
2.5.
Bij e-mail van 11 mei 2022 heeft de toenmalig advocaat van [gedaagde] hierop gereageerd dat een bedrag van € 5.000,- giraal is afgelost en een bedrag van € 5.000,- contant is afgelost.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] te voldoen € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf augustus 2018 tot de voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] – samengevat – dat hij op 23 juli 2018 een bedrag van € 10.000,- aan [gedaagde] heeft geleend. [gedaagde] heeft hiervan slechts € 5.000,- terugbetaald. Het restant heeft hij onbetaald gelaten.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten inclusief nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
[gedaagde] baseert zijn verweer – kort weergegeven – op het volgende. Het klopt dat hij een bedrag van € 10.000,- van [eiser] heeft geleend. Primair geldt dat hij het volledige bedrag al heeft terugbetaald. De eerste helft middels een bankoverschrijving en de tweede helft middels contante betaling. Subsidiair geldt dat partijen ter zake verschillende vorderingen van [eiser] tegen finale kwijting overeenstemming hebben bereikt over de betaling door [gedaagde] van een bedrag van € 28.000,-. Dit is vastgelegd in een betalingsregeling op grond waarvan hij een bedrag van € 500,- per maand aflost. De onderhavige geldlening valt ook onder die regeling.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een geldleningsovereenkomst zijn aangegaan, op grond waarvan [eiser] een som geld van € 10.000,- aan [gedaagde] heeft uitgeleend. [gedaagde] is verplicht het geleende bedrag aan [eiser] terug te betalen. Partijen zijn het er ook over eens dat [gedaagde] ter zake deze lening op 1 augustus 2018 via een bankoverschrijving een bedrag van € 5.000,- aan [eiser] heeft terugbetaald.
4.2.
Partijen twisten ten eerste over de vraag of de tweede helft van de lening ook is terugbetaald. [gedaagde] voert als primaire verweer aan dat hij een bedrag van € 5.000,- in contanten aan [eiser] heeft terugbetaald. [eiser] betwist dit. Het subsidiaire verweer van [gedaagde] houdt kort gezegd in dat partijen ter zake verschillende vorderingen van [eiser] tegen finale kwijting een betalingsregeling zijn overeengekomen. De onderhavige geldlening valt ook onder die regeling. Daarom kan [eiser] daar geen terugbetaling van vorderen en is hij ook niet ontvankelijk, omdat onderdeel van die regeling is dat hij geen nieuwe procedures start. [eiser] betwist dat de onderhavige geldlening onder deze betalingsregeling valt.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat het subsidiaire verweer van [gedaagde] slaagt. De vraag of [gedaagde] een bedrag van € 5.000,- in contanten aan [eiser] heeft betaald, kan daarom in het midden blijven. Hieronder wordt dit nader toegelicht.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn subsidiaire verweer verwijst [gedaagde] naar de e-mail van zijn toenmalig advocaat van 24 maart 2022 gericht aan [eiser] . In deze e-mail is een voorstel voor een betalingsregeling gedaan. De kantonrechter begrijpt dat partijen deze regeling zijn overeengekomen. De regeling komt er kort gezegd op neer dat [gedaagde] tegen finale kwijting een bedrag van € 28.000,- aan [eiser] betaalt, welk bedrag in maandelijkse termijnen van € 500,- wordt afgelost.
4.5.
Nu partijen het niet eens zijn over de reikwijdte van de betalingsregeling, moet deze regeling moet worden uitgelegd. De uitleg vindt plaats aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Volgens die maatstaf komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen (of de bewoordingen) mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het gaat dus om de gerechtvaardigde verwachtingen van partijen.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de betalingsregeling zo moet worden uitgelegd dat ook de onderhavige (gepretendeerde) vordering van € 5.000,- onder de finale kwijting van de betalingsregeling valt. Hiervoor acht de kantonrechter de volgende feiten en omstandigheden relevant. Vast staat dat [eiser] ten tijde van het aangaan van de betalingsregeling reeds een groot aantal vorderingen op [gedaagde] pretendeerde te hebben. Dit zijn in ieder geval de vorderingen uit de procedures met nummers 9700402 MV 22-34 en 9704147 MV EXPL 22-36 met (opgeteld) bedragen van respectievelijk € 23.700,- en € 15.000,-, welke procedures als gevolg van het aangaan van de betalingsregeling zijn ingetrokken. Voorts blijkt uit randnummer 3 van de betalingsregeling dat [eiser] een vordering van € 10.700,- pretendeerde te hebben ‘in het dossier [naam] ’ (dit is – naar de kantonrechter begrijpt – de aannemer van [gedaagde] en over deze vordering zijn tussen partijen later nadere afspraken gemaakt). Ten tijde van het aangaan van de betalingsregeling bestond de in deze zaak voorliggende (gepretendeerde) vordering van € 5.000,- al. Deze vordering vloeit immers voort uit de geldlening van 23 juli 2018. Al deze vorderingen hebben dezelfde grondslag, namelijk ofwel een geldleningsovereenkomst, ofwel een betaling door [eiser] aan de aannemer van [gedaagde] . Anders dan [eiser] betoogt, betekent het enkele feit dat de betalingsregeling is getroffen nadat hij twee zaken bij deze rechtbank had aangebracht en deze zaken vervolgens zijn ingetrokken, nog niet dat de betalingsregeling enkel op de vorderingen uit deze procedures ziet. In de betalingsregeling is immers niet gespecificeerd welke (gepretendeerde) vorderingen onder de finale kwijting vallen. [gedaagde] mocht bij gebreke van een dergelijke specificatie redelijkerwijs verwachten dat ook de onderhavige vordering, die destijds reeds bestond en een soortgelijke grondslag kent als de hiervoor genoemde vorderingen, onder de finale kwijting viel. Dit geldt te meer nu niet ter discussie staat dat bij het aangaan van de betalingsregeling de maximale betaalcapaciteit van [gedaagde] is benut. Daarmee strookt niet dat partijen een reeds bestaande vordering buiten de reikwijdte van de betalingsregeling houden, als gevolg waarvan [gedaagde] alsnog voor (directe en volledige) betaling daarvan kan worden aangesproken. Het had op de weg van [eiser] gelegen om deze vordering uitdrukkelijk van de finale kwijting uit te sluiten, dan wel hiervoor een soortgelijke regeling op te nemen als in randnummer 3 ter zake de vordering van € 10.700,-.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering uit hoofde van de geldlening van 23 juli 2018 – voor zover deze lening niet reeds volledig door [gedaagde] is terugbetaald – door de werking van de betalingsregeling van 24 maart 2022 en zolang deze regeling loopt niet opeisbaar is. [eiser] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 660,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 330,00).
4.9.
De nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten worden hieronder begroot respectievelijk toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 660,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiser] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023.