ECLI:NL:RBMNE:2023:3296

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
UTR 22/5575
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake verzoek om inzage persoonsgegevens op grond van de AVG

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toewijzing van haar aanvraag van 10 mei 2022 om inzage in haar persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Eiseres heeft verzocht om te weten welke gegevens het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) van haar heeft, hoe deze gegevens zijn verkregen, waarom ze worden gebruikt, aan wie ze zijn verstrekt, hoe lang ze worden bewaard, en of ze zijn verkregen van een organisatie uit het Verenigd Koninkrijk. Verweerder heeft deze aanvraag op 7 juni 2022 toegewezen en een overzicht van de persoonsgegevens verstrekt, maar heeft het bezwaar van eiseres op 24 oktober 2022 afgewezen.

De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2023 behandeld, waarbij eiseres en de gemachtigden van verweerder aanwezig waren. Eiseres stelt dat de informatieverstrekking niet voldoet aan de AVG en dat zij recht heeft op een afschrift van documenten. De rechtbank oordeelt dat het inzagerecht niet betekent dat eiseres recht heeft op kopieën van alle documenten, maar dat verweerder voldoende informatie heeft verstrekt om aan de AVG te voldoen. Eiseres heeft niet aangetoond dat er meer persoonsgegevens zijn dan die door verweerder zijn verstrekt.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het besluit van verweerder in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn en is openbaar uitgesproken op 5 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5575

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigden: mr. M.A.H. Gatzen en mr. L.S. Pol).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toewijzing van haar aanvraag van 10 mei 2022 om inzage in haar persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Ze heeft aangegeven te willen weten welke gegevens het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) van haar heeft, hoe men aan deze gegevens komt, waarom deze gegevens worden gebruikt (verwerkt), aan wie deze gegevens zijn gegeven, hoe lang deze gegevens worden bewaard, welke gegevens men heeft verkregen van een organisatie met een herkomst uit het Verenigd Koninkrijk en of de gegevens ook gebruikt worden ten behoeve van het nemen van beslissingen.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 7 juni 2022 toegewezen en heeft aan eiseres een overzicht verstrekt met daarin persoonsgegevens van eiseres en afschriften van enkele documenten. Ook is eiseres de reden voor de verwerking uitgelegd. Met het bestreden besluit van 24 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft op 15 mei 2023 nog aanvullende beroepsgronden en een bijlage ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft verzocht om inzage in haar persoonsgegevens die het CIBG in het kader van het BIG-register (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg) verwerkt. Zij heeft dit verzoek gedaan omdat haar registratie in het specialistenregister niet was behouden en/of is doorgehaald. Zij heeft uitdrukkelijk verzocht om een kopie van de documenten en correspondentie waarin persoonsgegevens van eiseres zijn opgenomen. Ook wenst eiseres antwoord te krijgen op de vraag of het CIBG persoonsgegevens over eiseres heeft ontvangen van organisaties die zich in het Verenigd Koninkrijk bevinden. In haar verzoek baseert eiseres zich op de artikelen 12 en 15 van de AVG.
3. Verweerder heeft op 7 juni 2022 aan eiseres een overzicht verstrekt van alle persoonsgegevens die het CIBG van eiseres verwerkt in de context van het BIG-register, en van alle informatie die op grond van artikel 15 van de AVG verstrekt dient te worden. Daarnaast heeft verweerder een kopie verstrekt van een besluit op bezwaar, een bezwaarschrift gericht aan de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten (RGS), een bezwaarschrift gericht aan het CIBG en een brief van verweerder over de doorhaling van eiseres haar specialisatie in het BIG-register. Over meer persoonsgegevens beschikt verweerder niet. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres is met wat verweerder heeft overgelegd in kennis gesteld van alle persoonsgegevens die verweerder heeft verwerkt.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder volledig op het AVG-verzoek van eiseres heeft beslist door haar enerzijds een overzicht te verstrekken van haar persoonsgegevens en anderzijds door haar een afschrift te geven van enkele documenten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Over de wijze van informatieverstrekking
6. Eiseres voert aan dat de wijze waarop de informatieverstrekking door verweerder heeft plaatsgevonden niet voldoet aan het bepaalde in de AVG. Volgens eiseres heeft zij recht op een afschrift van documenten. Zij is doelbewust tegengewerkt door verweerder.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Het inzagerecht dat volgt uit artikel 15 van de AVG, beoogt eiseres in staat te stellen zich van de verwerking van haar persoonsgegevens op de hoogte te stellen en de rechtmatigheid daarvan te controleren. De rechtbank benadrukt dat dit verzoek er niet toe kan leiden dat persoonsgegevens worden gecorrigeerd of dat eiseres de beschikking kan krijgen over documenten waarin bepaalde gegevens over haar zijn opgenomen. Daarvoor staan andere wegen open.
8. Persoonsgegevens in een dossier zijn allereerst gegevens met betrekking tot naam, adres en woonplaats. Ook (in combinatie met andere gegevens) tot een persoon herleidbare gegevens kunnen persoonsgegevens zijn.
9. Bij dossiervorming over een persoon zijn – dus – niet alle gegevens in dat dossier zonder meer persoonsgegevens. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de zeer recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 februari 2023, waarin in het daar aan de orde zijnde geval het volgende wordt overwogen:
“De rechtbank heeft in de tussenuitspraak terecht overwogen dat een recht van inzage iets anders is dan een recht van toegang tot bestuurlijke documenten. Zoals volgt uit de uitspraak van 3 maart 2021, is de verwerkingsverantwoordelijke niet gehouden een afschrift van de onderliggende documenten te verstrekken, mits voldaan is aan het doel van artikel 15 van de AVG. Aan dit doel is voldaan, nu [appellant] ook zonder inzage in de gehele documenten zich op de hoogte heeft kunnen stellen van de persoonsgegevens en deze heeft kunnen controleren op rechtmatigheid.”. [1]
10. In dit geval heeft verweerder bij het besluit van 7 juni 2022 in vijf bijlagen de bij hem aanwezige en door hem verwerkte persoonsgegevens van eiseres aan haar toegestuurd. Verweerder heeft dit gedaan in de vorm van een overzicht van alle persoonsgegevens die verweerder van eiseres verwerkt in de context van het BIG-register en van alle andere informatie die op grond van artikel 15 van de AVG verstrekt dient te worden. Daarnaast heeft verweerder aan eiseres een viertal documenten waarin persoonsgegevens van eiseres zijn verwerkt, in hun geheel als bijlagen bij het besluit verstrekt. Verweerder deed dit omdat in deze documenten een groot aantal persoonsgegevens stonden, verspreid over het gehele stuk, waardoor opname daarvan in een overzicht niet overzichtelijk zou zijn. Hiermee heeft verweerder de inzage verstrekt in verwerkte persoonsgegevens zoals de AVG voorschrijft. Verweerder heeft in het besluit en het verweerschrift toegelicht dat op grond van de AVG geen recht bestaat op verstrekking van een afschrift van documenten. Het recht op inzage van persoonsgegevens betekent niet dat de betrokkene zonder meer recht heeft op inzage in of kopieën van de stukken of bestanden als zodanig als daarin persoonsgegeven zijn opgenomen. Wel bestaat het recht op een overzicht van alle persoonsgegevens. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aan haar verstrekte persoonsgegevens onvoldoende inzichtelijk zijn. Verweerder was dus niet gehouden de onderliggende niet verstrekte documenten aan eiseres te verstrekken. Van het doelbewust tegenwerken van eiseres is in het geheel niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
Persoonsgegevens niet volledig verstrekt
11. Voorts voert eiseres aan dat verweerder niet alle over haar aanwezige persoonsgegevens heeft verstrekt en dat verweerder documenten en persoonsgegevens heeft weggemoffeld. Zo heeft verweerder nimmer een gedagtekend verzoek tot uitschrijving in het specialistenregister door de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten (RGS) met eiseres gedeeld, terwijl dit wel had gemoeten. Daarnaast zijn er nog meer verwerkte persoonsgegevens van eiseres weggemoffeld of doelbewust niet vermeld in het dossier. In dit kader noemt zij (opnames van) de telefoongesprekken met anderen (voormalig werkgevers) en de telefoonnotities hiervan over de doorhaling van haar registratie in 2021. Deze voorbeelden tonen volgens eiseres aan dat niet alle persoonsgegevens met haar zijn gedeeld.
12. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat indien een betrokkene aangeeft dat er méér persoonsgegevens verwerkt moeten zijn dan door het bestuursorgaan is aangegeven, het eerst aan het bestuursorgaan is om onderzoek naar die persoonsgegevens te doen en niet ongeloofwaardig moet mededelen dat er niet meer persoonsgegevens zijn. Indien het bestuursorgaan hierin is geslaagd, is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat er wel meer persoonsgegevens verwerkt moeten zijn. [2]
13. Verweerder heeft toegelicht dat, waar en hoe hij alle persoonsgegevens heeft verzameld die betrekking hebben op eiseres. Het privacyteam van het CIBG heeft bij verschillende afdelingen, waarvan aannemelijk was dat persoonsgegevens van eiseres zouden zijn verwerkt, uitvraag gedaan. Een daarvan is de afdeling Publieke Knooppunten en Registers geweest, waar het BIG-register wordt beheerd. De BIG-adviseurs hebben gezocht in het dossier van eiseres in het automatiseringssysteem van het BIG-register (Zorro). Verder is uitvraag gedaan bij de afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken. Daar is gezocht in e-mailboxen en in de digitale dossiers. Tot slot is uitvraag gedaan bij de afdeling Klant en Contact. Deze afdeling heeft gezocht in het Klant- en Contactsysteem. Er is ook specifiek gezocht naar mogelijke opnamen van telefoongesprekken. Naar bandopnamen wordt gezocht aan de hand van de melding in het KCC-systeem (Clientèle). Uit de Clientèle- melding kan worden afgeleid wanneer het gesprek precies heeft plaatsgevonden, voor welk product van het CIBG en met welke medewerker.
14. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer gegevens van haar bij verweerder aanwezig moeten zijn. Er is ook verder geen reden om aan te nemen dat het door verweerder verstrekte overzicht niet compleet is. De door verweerder in het verweerschrift uiteengezette zoekslag geeft daar ook geen aanleiding toe. Met die uitleg heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ongeloofwaardig meegedeeld dat er niet meer persoonsgegevens zijn. Het is dan vervolgens aan eiseres om aannemelijk te maken dat er wel meer persoonsgegevens van haar verwerkt moeten zijn. Dit heeft zij in haar beroepschrift niet gedaan.
15. Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat zij (de gegevens uit) een brief over de doorhaling van haar registratie in het register mist. In die brief zou haar zijn medegedeeld dat die doorhaling met ingang van 1 december 2021 zou zijn, in plaats van de eerder aangekondigde datum van 10 mei 2021. Eiseres heeft deze stelling over het bestaan van deze brief op geen enkele wijze onderbouwd. Daarmee heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er wat betreft de datum van doorhaling van specialisme meer of andere gegevens beschikbaar zouden moeten zijn bij verweerder.
16. Dat er volgens eiseres opnames van telefoongesprekken zijn gewist, heeft zij ook niet aannemelijk gemaakt. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat na de coronapandemie en misschien daarvoor telefoongesprekken werden opgenomen, maar dat deze opnames niet langer dan drie maanden worden bewaard. Deze mededeling komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor. Over de opgenomen telefoongesprekken en telefoonnotities heeft verweerder verder uitgelegd met wie deze informatie is gedeeld [3] en eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er gesprekken met haar werkgevers zijn gevoerd en dat daarbij persoonsgegevens zijn verwerkt die verweerder vrij had moeten geven.
17. Dat eiseres ter zitting heeft betoogd dat de ingangsdatum van haar specialisme januari 2005 moet zijn in plaats van juni 2005 heeft eiseres eveneens niet aannemelijk gemaakt.
18. Tot slot heeft eiseres verwezen naar een e-mail van 30 maart 2016 van een medewerker van de Health Practioner Alert Notice, gericht aan [A] van het [instelling] , waarover eiseres ter zitting heeft toegelicht dat zij daar werkzaam was en dat het SAR-nummer onderaan die e-mail betrekking op haar heeft. Volgens eiseres is dit een alert van het Informatiesysteem Interne Markt (IMI).
19. Verweerder heeft hierover op zitting gezegd dat dit geen bewijs oplevert voor plaatsing van eiseres op een zwarte lijst, zoals zij beweert. Niet aangetoond is dat het SAR-nummer onder aan de e-mail aan eiseres te koppelen is dan wel wat de inhoud van de onderliggende encrypted e-mail is geweest. Ook is deze e-mail geen bewijs dat er communicatie is geweest tussen dit ziekenhuis en het CIBG. Over het NCAS, waar de afzender van de e-mail blijkbaar voor werkt, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit een organisatie betreft die te beschouwen is als een ‘alert system’ binnen het Verenigd Koninkrijk. Hieruit volgt niet, zoals eiseres stelt, dat in het kader van het IMI, wat een Europees systeem is, meldingen zijn gedaan over eiseres aan verweerder.
20. De rechtbank kan verweerder volgens in deze redenering. Eiseres heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat dit over haar gaat en dat op basis van deze e-mail persoonsgegevens over haar zijn verwerkt door het CIBG.
21. Dat het besluit in strijd zou zijn met D.16 onder 4 van het Kaderbesluit van het College Geneeskundige Specialismen, zoals eiseres ter zitting tenslotte nog heeft aangevoerd, is niet relevant voor de beoordeling van deze zaak.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
5 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2708.
3.Zie rechtsoverweging 1.1 van deze uitspraak.