In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juni 2023, gaat het om een beroep van eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente 1]. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 28 februari 2021 de WOZ-waarde van de onroerende zaak op het adres [adres] in [woonplaats] vastgesteld op € 135.000,- per waardepeildatum 1 januari 2020. Eiser ging in bezwaar tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond in de uitspraak van 13 december 2021.
Tijdens de digitale zitting op 19 juni 2023 werd het beroep behandeld. De rechtbank constateerde dat het beroepschrift geen machtiging bevatte, wat in strijd is met artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank had eerder mr. Bartels in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar er werd geen geldige volmacht overgelegd. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat Bartels bevoegd was om namens eiser op te treden.
De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van het beroep plaatsvond. Daarnaast werd het verzoek van Bartels om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat eiser daadwerkelijk beroep wenste in te stellen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, in aanwezigheid van griffier mr. D. Burggraaf, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.