ECLI:NL:RBMNE:2023:3292

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
22/453
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake WOZ-waarde en volmacht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juni 2023, gaat het om een beroep van eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente 1]. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 28 februari 2021 de WOZ-waarde van de onroerende zaak op het adres [adres] in [woonplaats] vastgesteld op € 135.000,- per waardepeildatum 1 januari 2020. Eiser ging in bezwaar tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond in de uitspraak van 13 december 2021.

Tijdens de digitale zitting op 19 juni 2023 werd het beroep behandeld. De rechtbank constateerde dat het beroepschrift geen machtiging bevatte, wat in strijd is met artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank had eerder mr. Bartels in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar er werd geen geldige volmacht overgelegd. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat Bartels bevoegd was om namens eiser op te treden.

De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van het beroep plaatsvond. Daarnaast werd het verzoek van Bartels om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat eiser daadwerkelijk beroep wenste in te stellen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, in aanwezigheid van griffier mr. D. Burggraaf, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/453

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2023 in de zaak tussen

mr. D.A.N. Bartels MRE veronderstellenderwijs handelend namens [eiser], te [woonplaats], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente 1], verweerder

(gemachtigde: B. Schras).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2021 (het primaire besluit) heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres [adres] in [woonplaats] voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 135.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendzaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Eiser is tegen het primaire besluit in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van
13 december 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 19 juni 2023. Bartels was daarbij aanwezig. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij is gewezen op de mogelijkheid om daartegen in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Het beroep is ingesteld door de heer Bartels, veronderstellenderwijs handelend namens [eiser]. Bij het beroepschrift is geen machtiging meegestuurd. In artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht staat dat een beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het beroep niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Voordat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard moet de indiener van het beroep wel in de gelegenheid zijn gesteld om het verzuim te herstellen.
2. De rechtbank heeft bij brieven van 8 februari 2022 en 19 april 2022 Bartels bericht dat het beroep niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank heeft hem daarom in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken alsnog een schriftelijke machtiging te sturen waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen.
3. In deze brieven is nadrukkelijk vermeld dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren, indien het geconstateerde verzuim niet tijdig wordt hersteld.
4. Bartels heeft bij brief van 17 mei 2022 gereageerd op de brief van 19 april 2022 en heeft daarbij de volgende stukken overgelegd:
- een e-mail naar ‘[A]’;
- een e-mail van ‘[B]’ van de afdeling belastingen van de gemeente [gemeente 2]. In deze e-mail verzoekt de heer [B] Bartels om verschillende volmachten toe te sturen.
5. Bij deze brief is echter geen volmacht meegestuurd waaruit blijkt dat Bartels gemachtigd is om namens [eiser] beroep in te stellen en in beroep op te treden.
6. De rechtbank kan zonder volmacht niet vaststellen dat Bartels bevoegd is om namens eiser ([eiser]) beroep in te stellen. Met de brieven van 8 februari 2022 en 19 april 2022 is Bartels voldoende in de gelegenheid gesteld het geconstateerde verzuim te herstellen in de zin van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om Bartels te volgen in zijn standpunt dat de rechtbank hem na ontvangst van de brief van 17 mei 2022 nogmaals had moeten verzoeken om een volmacht over te leggen.
7. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank komt dus niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
8. Bartels heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over de belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat [eiser] beroep wenste in te stellen en een procedure wilde starten. Om die reden kan ook niet worden vastgesteld dat [eiser] immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Burggraaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.