ECLI:NL:RBMNE:2023:328
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiseres, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente, waarin de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2022 was vastgesteld op € 960.000,- per 1 januari 2021. Eiseres stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 749.000,-. De heffingsambtenaar handhaafde echter de vastgestelde waarde en verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank beoordeelde de taxatiematrix die door de heffingsambtenaar was overgelegd, waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen. De rechtbank concludeerde dat de referentiewoningen goed bruikbaar waren en dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld.
Eiseres voerde verschillende argumenten aan tegen de taxatie, waaronder de onduidelijkheid over de toegepaste correcties en de vergelijkbaarheid van de referentiewoningen. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.